In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van een gasgestookte warmtekrachtcentrale (WKC) voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het jaar 2010. De belanghebbende, eigenaar van de WKC, had in eerdere procedures betoogd dat de vastgestelde waarde van de WKC niet correct was, omdat er onvoldoende rekening was gehouden met de economische veroudering van het object. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 2.500.000, welke waarde later was verminderd tot € 2.336.000 na bezwaar. De belanghebbende had een taxatierapport overgelegd waarin de waarde op € 1.116.000 werd geschat, met argumenten over de economische veroudering en het rendement van de centrale.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de economische veroudering niet was meegenomen in de waardering. Het Hof had geoordeeld dat het aantal draaiuren en het energetische rendement geen goede maatstaven waren voor de economische veroudering van de WKC. De Hoge Raad stelde echter dat bij de waardebepaling ook de installaties van de WKC in aanmerking moesten worden genomen en dat het energetische rendement relevant was voor de vaststelling van de economische veroudering.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de belanghebbende de feiten omtrent de economische veroudering moest stellen en bewijzen, en dat de heffingsambtenaar bij de waardevaststelling rekening moest houden met de economische veroudering. De proceskosten werden niet toegewezen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan de belanghebbende.