Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser:
“
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
12. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde een taxatierapport overgelegd. Naar volgt uit het taxatierapport en de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De vergelijkingsobjecten hoeven niet identiek te zijn aan de woning, mits voldoende rekening is gehouden met de verschillen.
13. Eiser voert aan dat de waarde van de woningen kennelijk niet is berekend op grond van de modelmatige waardebepaling en dat sprake is van strijd met het verbod van willekeur en strijd met het vertrouwensbeginsel. De vergelijkingsobjecten hebben een lagere WOZ-waarde dan de transactieprijzen die op de matrix van de heffingsambtenaar staan vermeld. Op grond van controle van grote hoeveelheden gegevens wordt dus een lagere WOZ-waarde berekend en kan worden geconstateerd dat de objecten niet op die modelmatige wijze zijn getaxeerden dat niet eens is gecontroleerd of het verkoopcijfer wel binnen de marges valt van hetgeen het model laat zien aan gemiddelde prijzen per m2. Op zitting heeft eiser deze beroepsgrond nader toegelicht. Het komt er volgens eiser op neer dat de modelmatige waardebepaling tot een lagere waarde leidt dan de vergelijking met (meestal 3) specifiek geselecteerde objecten en dat de modelmatige waardebepaling tot een betrouwbaarder uitkomst leidt, omdat daarbij gebruik wordt gemaakt van veel meer verkoopcijfers dan bij de vergelijkingsmethode. Eiser wil daarom inzicht hebben in de wijze waarop de WOZ-waarde van de vergelijkingsobjecten oorspronkelijk is berekend en verzoekt de rechtbank daarom de heffingsambtenaar op te dragen stukken over te leggen waaruit blijkt hoe de WOZ-waarde van de vergelijkingsobjecten is bepaald.4
4 Eiser baseert zich daarbij op het arrest van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, te vinden op
14. Dit betoog van eiser slaagt niet. De Wet WOZ schrijft voor de vaststelling van de waarde in het economisch verkeer van een woning geen specifiek model voor, maar bepaalt dat de waarde van een woning wordt bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.5 De heffingsambtenaar, op wie in eerste instantie de bewijslast van de waarde rust, kan daarom een keus maken uit de marktgegevens die naar zijn oordeel de waarde op de beste wijze onderbouwen. De vergelijking met méér data, zoals in de modelmatige waardebepaling, is niet noodzakelijkerwijs beter dan de vergelijking met enkele specifiek uitgekozen transacties van vergelijkingsobjecten, omdat de mogelijkheid bestaat dat in de modelmatige waardebepaling ook wordt vergeleken met panden die op onderdelen minder vergelijkbaar zijn met de woning in kwestie, zonder dat rekening is gehouden met de verschillen. De heffingsambtenaar dient vergelijkingsobjecten aan te dragen die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser en waarbij in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen. De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het ingestelde beroep een nieuw taxatierapport laten opmaken, waarmee het oorspronkelijke taxatieverslag is achterhaald. Er is geen rechtsregel die de heffingsambtenaar verbiedt om in de fase van beroep bij de rechtbank (met inachtneming van de goede procesorde) de door hem vastgestelde waarde nader te onderbouwen en aannemelijk te maken met nieuw of beter
bewijsmateriaal. Het staat de heffingsambtenaar dan ook vrij om in beroep een nieuwe matrix met volgens hem betere vergelijkingsobjecten te overleggen.
5 Artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken
15. De rechtbank vindt dat de vergelijkingsobjecten qua type woning, bouwjaar, oppervlakte en buurt voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De taxateur heeft de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten dan ook kunnen gebruiken om de WOZ-waarden van de woning te onderbouwen.
16. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
17. Eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van verkeerde oppervlaktegegevens van de woningdelen. Hij wijst op de meetgegevens uit andere bronnen, die enigszins andere oppervlaktematen vermelden.
18. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft toegelicht dat woningen vanaf de bouwtekeningen worden ingemeten. In sommige gevallen wordt (ook) ter plaatse gemeten. De heffingsambtenaar maakt daarbij gebruik van de NEN-norm 2580, een meetinstructie voor gebruiksoppervlakte van woningen.
19. Eiser heeft niet betwist dat de door de heffingsambtenaar berekende oppervlakte van het woningdeel overeenkomt met de bouwtekeningen van de woning. De rechtbank oordeelt dat er geen grond is om te twijfelen aan de door de taxateur van de heffingsambtenaar op basis van de bouwtekeningen berekende oppervlakte van het woningdeel van de woning. De (enkele) verwijzing van eiser naar de oppervlaktegegevens in de BAG en het WOZ-waardeloket is daarvoor onvoldoende. Deze bronnen vermelden weliswaar een enigermate andere oppervlakte dan door de taxateur is berekend, maar onduidelijk is gebleven hoe deze uitkomst tot stand is gekomen.
20. Eiser voert verder aan dat zijn woning in een slechte staat van onderhoud verkeert.
21. De taxateur geeft in zijn reactie aan dat de woning in een gemiddelde staat verkeert. De taxateur wijst er in zijn reactie ook op dat ook de vergelijkingspanden in niet (geheel) gerenoveerde staat verkeerden. Met de eventuele verschillen, met name met die van vergelijkingsobject [adres 2] , is rekening gehouden.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de kwaliteit en de staat van het onderhoud van de woning terecht als gemiddeld aangemerkt. Eiser heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aangetoond dat de kwaliteit en/of de staat van onderhoud beneden gemiddeld is. Ook de vergelijkingsobjecten zijn gemiddeld van kwaliteit en staat van onderhoud, met uitzondering van vergelijkingsobject [adres 2] , dat door de heffingsambtenaar als bovengemiddeld is aangemerkt op die aspecten, en daarom is een correctie op die transactieprijs toegepast van 2 x 5%. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het verschil met de woning in voldoende mate tot uitdrukking gebracht.
23. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aan de woning toegekende waarde niet in een onjuiste verhouding staat tot de behaalde verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
24. Eiser voert nog aan dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning naar beneden had moeten afronden op duizendtallen, dus in dit geval naar € 409.000,-. Hij beroept zich hierbij op een conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad van 29 december 20096en op informatie (op de website) van de Waarderingskamer.
25. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat in de Wet WOZ geen regels zijn opgenomen over de afronding van de vastgestelde waarde. De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad waar eiser naar verwijst gaat, onder andere, over de gevolgen van het toepassen van de (per 1 oktober 2015 afgeschafte) Fierensmarge. De Fierensmarge was gericht op het opwerpen van een drempel voor bezwaar en beroep om conflicten over relatief kleine belangen te beperken en de Wet WOZ uitvoerbaar te maken. Dit betreft een andere discussie, die geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van eiser. Voor zover de Waarderingskamer heeft bepaald dat de waarde van een woning naar beneden moet worden afgerond op duizendtallen, is dat geen voorschrift waaraan de heffingsambtenaar is gehouden.7