In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de vaststelling van de waarde in het economische verkeer van een woning in de gemeente Westland, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 448.000 per 1 januari 2016. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had deze woning kort voor de waardepeildatum gekocht voor € 470.000. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft het Hof de waarde van de woning lager vastgesteld op € 426.000. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en dat er sprake was van een schending van het gelijkheidsbeginsel. De heffingsambtenaar had bij de waardebepaling van de woning van belanghebbende zonder reden afgeweken van zijn eigen beleid, wat leidde tot een onterecht hogere WOZ-waarde. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de beschikking gewijzigd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.044.