ECLI:NL:HR:2020:938
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake onroerendezaakbelastingen en Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon woonachtig te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 juli 2019, nummer 19/00072. Dit beroep betreft een hoger beroep van de heffingsambtenaar en een incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nummer AMS 18/1677). De zaak draait om de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2017, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
Tijdens de cassatieprocedure heeft belanghebbende verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam heeft hierop een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop het College weer een conclusie van dupliek heeft gegeven.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 29 mei 2020 door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.