ECLI:NL:HR:2020:939
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake onroerendezaakbelastingen
In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon woonachtig te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 juli 2019, met nummer 19/00038. Dit beroep volgde op een hoger beroep van de heffingsambtenaar en een incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 18/1696). De zaak betreft de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2017, specifiek met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [a-straat 1] te [Z].
Tijdens de cassatieprocedure heeft belanghebbende verschillende klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam heeft hierop een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek en het College een conclusie van dupliek heeft ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de klachten niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 29 mei 2020 door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.