Conclusie
1.Inleiding en samenvatting
2.Feiten
“Hoofdstuk IX
Garantiestelling
3.Procesverloop
allesituaties waarin de eigenrisicodrager zijn verplichtingen niet nakomt. Ten tweede komt het UWV op tegen het oordeel dat het had moeten onderzoeken of na faillissement sprake was van overgang van onderneming. Volgens het UWV hoeft het bestaan van eventuele overgang van onderneming alleen actief te worden onderzocht als daar een concrete feitelijke aanleiding van voldoende substantie voor is.
“Vraagstelling
4.De ontwikkeling van het eigenrisicodragerschap in de socialeverzekeringswetten
“als stimulans tot (intensivering van) de bestrijding van (de oorzaken van) arbeidsongeschiktheid.” [23] Daarnaast ontstond de mogelijkheid om voor een bepaalde periode eigenrisicodrager te worden, waarmee het belang van werkgevers bij een zo laag mogelijke arbeidsongeschiktheidslast verder werd aangescherpt. De gedachte was dat de werkgever die voor het eigenrisicodragerschap koos, maximaal kon profiteren van de voordelen van het door hem ingezette preventie- en re-integratiebeleid. [24] De invoering van de Wet Pemba bracht onder meer mee dat de werkgever een financieel belang kreeg bij beheersing van het arbeidsongeschiktheidsrisico. [25]
5.De inhoud en strekking van de garantieverklaring
omvangvan de garantie: de garantsteller stelt zekerheid stelt voor
“de verplichtingen van de werkgever die voortvloeien uit het zelf dragen van het risico als die door de werkgever niet worden nagekomen”. En de garantie schrijft ook voor
wanneerde garantie door het UWV kan worden ingeroepen, namelijk
“zodra UWV schriftelijk en/of digitaal verklaart dat degene genoemd in artikel 40, lid 7 Wfsv, niet voldoet aan zijn verplichtingen”.
zodra UWV verklaart dat de eigenrisicodrager niet voldoet aan zijn verplichtingen), is in de ASR-garantie te lezen dat de verzekeraar zich verplicht om
op het eerste verzoek en op enkele schriftelijke mededeling van het UWV dat de eigen risicodrager zijn verplichtingen niet nakomt, deze verplichting na te komen (zie onder 2.3).
overeenkomst van borgtocht. [35] De garantie is echter ook wel gekwalificeerd als
bankgarantie. [36] Verder was aanvankelijk in art. 75 lid 1 WAO vermeld dat voor toelating tot het eigenrisicodragerschap een schriftelijke garantie
“of een verzekeringsovereenkomst”moest worden overgelegd. [37] Enkele maanden na de inwerkingtreding van deze bepaling, per 31 december 1997, is de zinsnede
“of een verzekeringsovereenkomst”echter weer uit de wet geschrapt. [38] In de parlementaire geschiedenis is hierover opgemerkt dat “
het gebruik van de aanduiding ‘verzekeringsovereenkomst’ bij nader inzien onnauwkeurig [is]. (…) Deze zekerheidstelling vloeit weliswaar voort uit een (onderliggende) afspraak tussen een werkgever en een verzekeraar, maar is zelf geen verzekeringsovereenkomst. De verzekeraar neemt immers – zoals wettelijk is vereist – een eigen verplichting op zich jegens het Lisv.” [39]
“op eerste verzoek van het UWV en op enkele schriftelijke mededeling van het UWV dat de eigen risicodrager zijn verplichtingen niet nakomt” door de verzekeraar betaald moet worden. Dit is ook kenmerkend voor de bankgarantie, waarvoor in wezen geldt:
“eerst betalen, dan praten.” [46] Anderzijds lijkt de garantie meer op een overeenkomst van borgtocht, nu de garantsteller – tot op zekere hoogte – wel degelijk verweren kan ontlenen aan de onderliggende rechtsverhouding tussen eigenrisicodrager en het UWV (zie daarover nader hoofdstuk 10). Maar anders dan bij een overeenkomst van borgtocht is niet vereist dat de schuldenaar (de eigenrisicodrager) in
verzuimis voordat de garantsteller kan worden aangesproken (vgl. art. 7:855 lid 1 BW). [47]
“garantie”is in het burgerlijke recht niet wettelijk omschreven en heeft dus, hoe dan ook, geen vaste betekenis. [49] Een garantie is niet meer of minder dan een contractuele bepaling waarvan de inhoud en de rechtsgevolgen, net als iedere andere contractuele bepaling, door uitleg moet worden vastgesteld. [50]
6.De reikwijdte van de garantie
uitsluitendmogelijk is in gevallen van faillissement of schuldsanering, dan wel indien de eigenrisicodrager ophoudt werkgever te zijn (art. 84 lid 4 Wet WIA), of dat dit mogelijk is in
allegevallen waarin de eigenrisicodrager de uitkering niet betaalt (art. 40 lid 2 Wfsv). Indien verhaal op de garantsteller enkel mogelijk is in de gevallen genoemd in art. 84 lid 4 Wet WIA, dan is de vervolgvraag over welke periode verhaal mogelijk is (vraag 1b).
art. 40 lid 2 Wfsvis namelijk overgenomen uit art. 75 lid 1 WAO (oud) (zoals dat luidde vanaf 1 januari 1998 bij de invoering Wet Pemba, zie onder 4.5). Er is geen inhoudelijk wijziging beoogd. [53] En voor
art. 84 Wet WIAis in de parlementaire geschiedenis uitdrukkelijk opgemerkt dat voor wat betreft de procedure om eigenrisicodrager te worden, zo veel mogelijk is aangesloten bij de systematiek in de WAO. [54] Ook hier is dus geen inhoudelijke wijziging beoogd. Beide bepalingen bouwen dus voort op de oude regeling in de WAO, zodat voor de uitleg van (de verhouding tussen) art. 84 lid 4 Wet WIA en art. 40 lid 2 Wfsv moet worden aangesloten bij de uitleg van de daarmee corresponderende bepalingen in de WAO. Hierna zal daarom dieper worden ingegaan op de parlementaire geschiedenis bij de regeling inzake eigenrisicodragen in de WAO.
waaromde eigenrisicodrager niet betaalde (mijn onderstrepingen): [56]
Omgekeerd zal de bedrijfsvereniging tot betaling van de uitkering aan de werknemer dienen over te gaan indien de werkgever dit – om wat voor reden dan ook – niet doet. De werknemer behoeft daarvoor dus geen rechterlijke procedure tegen de werkgever te starten.
De bedrijfsvereniging verhaalt de door haar betaalde uitkering in dat geval op de werkgever. Zonodig kan de bedrijfsvereniging de bankgarantie of verzekeringsovereenkomst uitwinnen.”
“om wat voor reden dan ook”niet deed. De werknemer hoefde daarvoor niet eerst de eigenrisicodrager aan te spreken. De hier aangehaalde regeling van art. 75a lid 4 WAO (oud) is thans opgenomen in art. 84 lid 3 Wet WIA. [57]
Indien de werkgever in staat van faillissement is verklaard of ophoudt werkgever te zijn, wordt de in de eerste zin bedoelde uitkering betaald door de bedrijfsvereniging en verhaald op de kredietinstelling of verzekeraar, bedoeld in artikel 75, eerste lid.
dat een kredietinstelling of een verzekeraar zich jegens de bedrijfsvereniging verplicht, op het eerste verzoek van de bedrijfsvereniging waarbij de bedrijfsvereniging schriftelijk meedeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het zelf dragen van dit risico niet worden nagekomen, die verplichtingen na te komen.De toestemming wordt niet verleend gedurende drie jaren nadat het door de werkgever zelf dragen van het in de eerste zin bedoelde risico is beëindigd.
toch nog voor rekening van het publieke stelsel komen, geldt voor opzegging van de garantie een opzegtermijn van een jaar. Gedurende de periode van de opzegtermijn blijft de zekerheidsstelling onverminderd van kracht. Daarna dienen de toekomstige lasten van reeds ingegane WAO-uitkeringen te worden gefinancierd uit de gedifferentieerde premie.”
allegevallen waarin de eigenrisicodrager in betalingsonmacht verkeert en dus zelf niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Zo is in de memorie van toelichting het volgende vermeld over art. 75 lid 1 WAO (oud) (mijn onderstrepingen): [63]
op het moment dat hij in betalingsonmachtzou komen te verkeren, door derden worden overgenomen. De zekerheidsstelling kan worden verstrekt door een verzekeraar of een kredietinstelling.
om bij betalingsonmacht de verplichtingen te kunnen financieren. De zekerheidsstelling moet worden verleend door een betrouwbare kredietinstelling of een verzekeraar.”
indien de werkgever onmachtig is te betalen.”
allesituaties waarin de eigenrisicodrager zijn verplichtingen niet nakomt, zo volgt uit de artikelsgewijze toelichting (mijn onderstrepingen en vetgedrukt): [66]
Indien de werkgever in gebreke blijft met de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt deze betaald door de bedrijfsvereniging en verhaald op werkgever(zie hiervoor mede de toelichting bij het vierde lid).
Alsdan is de werkgever verplicht tot betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de bedrijfsvereniging. Indien de werkgever deze verplichting niet nakomt, kan de bedrijfsvereniging de schriftelijke garantie of verzekeringsovereenkomst uitwinnen.De kredietinstelling of verzekeraar is gehouden de werkgeversverplichtingen te voldoen op eerste verzoek en op enkele mededeling van de bedrijfsvereniging dat de werkgever deze niet nakomt.
De zekerheidsstelling is bedoeld voor situaties waarin de werkgever zijn verplichtingen niet nakomt,zoalsbijvoorbeeld bij betalingsonmacht.”
allegevallen waarin de eigenrisicodrager zijn verplichtingen niet nakomt. De meest voorkomende reden daarvoor zal betalingsonmacht zijn, maar betalingsonmacht is geen vereiste. En de meest voorkomende reden voor betalingsonmacht zal faillissement zijn, maar ook dat is geen vereiste.
“om wat voor reden dan ook”niet deed. Aan het slot van dat citaat staat dat de bedrijfsvereniging in dat geval op de eigenrisicodrager verhaalt, en zo nodig de bankgarantie kon uitwinnen. Ook hieruit volgt dat de bedrijfsvereniging zich iedere vorm van niet-betalen door de eigenrisicodrager
“om wat voor reden dan ook”tot de garantsteller kon wenden.
Het Tica heeft er in zijn uitvoeringstechnisch commentaar op gewezen dat het niet geheel duidelijk is wat de gevolgen zijn van de eindiging van het eigen risicodragen in de situatie van faillissement, of wanneer een werkgever ophoudt werkgever te zijn (door staking bedrijfsactiviteiten of na ontslag van laatste werknemer). Het Tica wijst erop dat het juist in deze situaties wenselijk is dat nog een beroep kan worden gedaan op de garantie, in verband met uitkeringen die zijn ingegaan in een periode dat de werkgever nog eigen risicodrager was. Het Tica pleit dan ook voor een nawerking van de garantie in dergelijke gevallen. Het kabinet onderschrijft de strekking van deze opmerkingen. Mede naar aanleiding daarvan is in artikel 75b het vijfde lid opgenomen.
aanvullenderegeling op het reeds bestaande systeem, door expliciet te voorzien in een
nawerkingvan de garantie. Het uitgangspunt wás al dat de garantsteller bij betalingsonmacht kon worden aangesproken; met de nieuwe bepaling werd uitdrukkelijk geregeld dat dat ook het geval was
nadatde werkgever in staat van faillissement werd verklaard of ophield te bestaan. De toelichting vermeldt immers dat het
“juist in deze situaties wenselijk is dat nog een beroep kan worden gedaan op de garantie”.Kennelijk moest de gedachte dat bij faillissement of het ophouden te bestaan van de eigenrisicodrager de garantie haar werking zou verliezen, uit de wereld worden geholpen. Hieruit blijkt duidelijk dat met de bepaling niet bedoeld was dat
slechtswanneer de werkgever in staat van faillissement werd verklaard of ophield werkgever te zijn, een beroep op de garantie kon worden gedaan.
uitsluitendmogelijk te maken in de in die bepaling genoemde gevallen. [69]
betalingsonmachtmaar ook bij
betalingsonwilde garantsteller kan worden aangesproken. Ook hieruit blijkt de ruime strekking van de garantie: deze geldt bij alle verschijningsvormen van het niet-nakomen van de verplichtingen van de eigenrisicodrager jegens (thans) het UWV.
allegevallen waarin de eigenrisicodrager – om welke reden dan ook – niet betaalt, de uitkering op de garantsteller kan verhalen (zie onder 6.5). De regeling in art. 84 lid 4 Wet WIA is louter bedoeld om te verduidelijken dat de garantstelling
ookna faillissement (of in de andere daar genoemde gevallen) zijn werking blijft behouden (zie onder 6.20-6.21).
als aanvullingop het bepaalde in art 40 lid 2 Wfsv moet worden gezien. Het bepaalde in art. 84 lid 4 Wet WIA vormt geen beperking op de regeling van art. 40 lid 2 Wfsv.
7.De werking van de garantie bij faillissement
op het eerste verzoek en op enkele schriftelijke mededeling van het UWV dat de eigen risicodrager zijn verplichtingen niet nakomt(zie onder 2.3). Deze voorwaarde voor betaling is in overeenstemming met de modelgarantieverklaring (zie onder 5.2). Zij is ook in overeenstemming met wat in de wetsgeschiedenis is opgemerkt over de strekking van de garantstelling (zie onder 6.5). Hieruit volgt dat ASR kan en moet worden aangesproken zodra de eigenrisicodrager zijn verplichtingen niet nakomt; of de eigenrisicodrager dan wel de boedel wel zou
kunnennakomen, doet niet ter zake. Alleen al hierom kan het betoog van ASR niet slagen.
“en verhaalt”op de bank of verzekeraar genoemd in art. 40 lid 2 Wfsv (zie onder 6.1). De formulering
“en verhaalt”duidt er geenszins op dat het UWV op dit punt de keuze, laat staan de verplichting, zou hebben om zich eerst tot de curator te wenden. Ook de voorganger van art. 84 lid 4 Wet WIA, art. 75b lid 5 WAO (oud), dicteerde dat bij (onder andere) faillissement van de eigenrisicodrager, het UWV de uitkering aan de verzekerde betaalt
“en verhaalt”op de garantsteller (zie onder 6.7).
paritas creditorum) als verankerd in art. 3:277 lid 1 BW. Voorrechten ontstaan uitsluitend uit de wet, en kunnen betrekking hebben op bepaalde goederen of op alle tot een vermogen behorende goederen (art. 3:278 lid 2 BW). Voorrechten op bepaalde goederen komen ná pand en hypotheek (art. 3:279 BW). [72]
“al hetgeen een werknemer over het lopende en het voorafgaande kalenderjaar in geld op grond van de arbeidsovereenkomst van zijn werkgever te vorderen heeft, alsmede de bedragen door de werkgever aan de werknemer in verband met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verschuldigd uit hoofde van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betreffende de arbeidsovereenkomst.”Op grond van deze bepaling hebben de (ex-)werknemers van failliete werkgevers ten aanzien van de hier genoemde vorderingen dus een preferente positie ten opzichte van concurrente schuldeisers. Het gaat hier echter alleen om vorderingen van de werknemer die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en vorderingen die verband houden met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [73]
paritas creditorumbeginsel. Verder bepaalt de wet in art. 66 lid 3 WW uitdrukkelijk dat de vorderingen van het UWV waarmee de verschuldigde premies op grond van de Wfsv worden verhaald, eveneens als bevoorrechte vorderingen gelden.
“op eerste verzoek en op enkele schriftelijke mededeling van het UWV dat de eigen risicodrager zijn verplichtingen niet nakomt ”aan het UWV dient te voldoen.
8.De werking van de garantie na faillissement en overgang van onderneming
deelvan de onderneming overgaat, het bepaalde in dit lid
naar ratotoepassing vindt. Art. 82 lid 4 Wet WIA luidt namelijk:
“bij faillissement”.De regeling van art. 7:662 BW e.v. geldt echter juist
nietindien de werkgever in staat van faillissement is verklaard en de onderneming tot de boedel behoort (art. 7:666 sub a BW). [80] Anders dan in het BW wordt in de Wet WIA dus geen onderscheid gemaakt tussen de overgang van onderneming met of zonder faillissement. [81]
deelvan de onderneming; een figuur die niet voorkomt in art. 7:662 BW e.v. Sterker nog, art. 7:662 lid 2 BW bepaalt uitdrukkelijk dat
“een vestiging of een onderdeel van een onderneming of vestiging”, wordt beschouwd als onderneming. Ook de overgang van een
onderdeelvan een onderneming kwalificeert onder het BW-regime dus als
geheleovergang
. [82]
dathet risico op grond van een overgang van onderneming is overgegaan en zijn gericht op de positie van de garantsteller, afhankelijk van het moment waarop het risico is overgegaan: ná (vraag 4) of vóór (vraag 5) faillissement. Daarbij wordt niet (ook) de vraag gesteld of het verschil maakt of sprake is geweest van een gehele of gedeeltelijke overgang van onderneming.
Het door de werkgever zelf dragen van het risico (…) eindigt (…) met ingang van de dag waarop de eigenrisicodrager in staat van faillissement is verklaard (…)”.
Het eindigen van het eigen risicodragen betekent overigens niet dat de werkgever of diens garant niet langer verantwoordelijk is voor uitkeringen van werknemers die betrekking hebben op ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet, welke is ontstaan voor de dag waarop het eigen risicodragen wordt beëindigd.”
De garantie blijft dan nog wel gelden voor de betaling van verplichtingen op grond van het eigen risico dat de werkgever, zijn rechtsopvolger onder algemene titel of de verkrijgende werkgever bij overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en bij zo’n overgang bij faillissement, blijft dragen voor de WGA-uitkeringen aan werknemers die aan de volgende 2 voorwaarden voldoen:
“en bij zo’n overgang bij faillissement”.
risicoex art. 82 lid 3 Wet WIA, dus het risico tot het betalen van WGA-uitkeringen dat de oorspronkelijke werkgever droeg. Met andere woorden, de verkrijgende werkgever wordt niet automatisch eigenrisicodrager maar krijgt het risico overgedragen dat de oorspronkelijke werkgever droeg uit hoofde van diens eigenrisicodragerschap. [87]
strekt zich uit tot rechtsopvolgers onder algemene titel van de eigen risicodrageren bepaalt dat de desbetreffende kredietinstelling of verzekeraar zich verplicht om de opzegging of, in geval van beëindiging anders dan door opzegging, de beëindiging van de garantie of de verzekeringsovereenkomst onverwijld te melden aan de bedrijfsvereniging.
Tevens is bepaald dat de garantie geldt voor de nakoming van de verplichtingen van rechtsopvolgers van eigen risicodragersen dat de verzekeraar of kredietinstelling zich verplicht om de beëindiging van de garantie of verzekeringsovereenkomst overeenkomst onverwijld te melden aan de bedrijfsvereniging. Het laatste was overigens reeds bepaald in het oorspronkelijk zevende lid van artikel 75.”
strekt zich uit tot rechtsopvolgers onder algemene titel van de eigen risicodrager en tot het risico dat overgaat op de verkrijgende werkgever als bedoeld in artikel 75b, vierde en zesde liden bepaalt dat de desbetreffende kredietinstelling of verzekeraar zich verplicht om de opzegging of, in geval van beëindiging anders dan door opzegging, de beëindiging van de garantie of de verzekeringsovereenkomst onverwijld te melden aan de bedrijfsvereniging.
wordt overgenomen door een omslaglid of een andere eigen risicodrager. Bepaald is dat in dat geval de verplichtingen die uit hoofde van het eigen risicodragen bestonden vóór de datum van overgang, worden overgenomen door de werkgever, overeenkomstig artikel 75a, die de (eigen risicodragende) onderneming of een deel daarvan verkrijgt. (…) Voorts zij hierbij opgemerkt, dat
indien de werkgever die de onderneming verkrijgt de hiervoor genoemde verplichtingen niet nakomt, de bedrijfsvereniging de oorspronkelijke garant aan zal kunnen spreken. In artikel 75, vierde lid, is immers bepaald dat de garantie of verzekeringsovereenkomst zich uitstrekt tot rechtsopvolgers onder algemene titel van de eigen risicodrager.”
oorspronkelijkegarantsteller aanspreekbaar blijft voor het risico dat is overgegaan. Dit geldt ongeacht de vraag of de eigenrisicodrager wordt overgenomen door een
“door een omslaglid([A-G: dat is een werkgever die geen eigenrisicodrager is maar publiek is verzekerd]
of een andere eigen risicodrager.” De toelichting verwijst daarbij naar art. 75 lid 4 WAO (oud) dat, net als het huidige art. 40 lid 7 Wfsv, bepaalde dat de garantie zich ook uitstrekt tot rechtsopvolgers van de eigenrisicodrager.
daarna wordt overgenomendoor een omslaglid. In dat geval komt de nakoming van de verplichtingen die uit hoofde van het vijfde lid berusten bij de werkgever of de garant, te berusten bij de werkgever die de onderneming of een deel daarvan verkrijgt.
Ook hierbij zij opgemerkt – vergelijk de toelichting bij het vierde lid – dat indien de werkgever die de onderneming verkrijgt, de hiervoor genoemde verplichtingen niet nakomt, de bedrijfsvereniging de garant aan zal kunnen spreken.”
nafaillissement het risico door overgang van onderneming zou overgaan, bleef de garantsteller van de vervreemder (dus de oorspronkelijke garantsteller) aanspreekbaar, aldus deze toelichting.
risicodat door de oorspronkelijke werkgever werd gedragen.
“in geval van een dergelijke overgang bij faillissement”.Anders dan bij overgang van onderneming als geregeld in het BW, wordt binnen het systeem van de Wet WIA geen onderscheid gemaakt tussen overgang van onderneming mét of zonder faillissement (zie ook onder 8.6). Zoals besproken volgt uit art. 40 lid 7 Wfsv dat de garantie zich ook uitstrekt tot het risico dat overgaat op de verkrijgende werkgever bedoeld in art. 82 lid 3 Wet WIA (zie onder 8.15). Daarmee is er geen enkele reden om aan te nemen dat de oorspronkelijke garantsteller wel aanspreekbaar blijft bij een overgang van het eigen risico
nafaillissement (zie onder 8.32), maar dat dit anders zou liggen bij een overgang van het eigen risico
voorfaillissement. Kortom: de band tussen het risico en de garantieverklaring blijft in beide gevallen in stand.
onmachtvan de verkrijger is niet vereist; het volstaat wanneer de verkrijger zijn verplichtingen uit hoofde van de overgang van het risico, de daaraan verbonden verplichtingen van de oorspronkelijke eigenrisicodrager niet nakomt (vgl. de modelgarantieverklaring onder 2.2). Indien de verkrijger zijn verplichtingen wel nakomt, verhindert dit verhaal op de garantsteller.
9.De onderzoeksplicht van het UWV bij verhaal op de garantsteller
“de verplichtingen van de werkgever die voortvloeien uit het zelf dragen van het risico”als omschreven in de garantie. Het is dan immers niet meer de eigenrisicodrager, maar zijn rechtsopvolger die gehouden is tot betaling van de WGA-uitkeringen. Verdedigbaar zou kunnen zijn dat het UWV daarom moet onderzoeken of het risico wellicht is overgegaan, alvorens een verhaalsbesluit jegens de garantsteller kan worden genomen.
“op het eerste verzoek en op enkele schriftelijke mededeling van het UWV”. Deze woorden duiden erop dat, net als bij een bankgarantie, beoogd is: “
eerst betalen, dan praten” (vgl. onder 5.8). Dit strookt niet met het eerst moeten onderzoeken of mogelijk sprake is van een overgang van het risico van de eigenrisicodrager naar een derde, temeer, nu zoals hierna zal worden besproken, uit de polisadministratie van het UWV in het algemeen niet naar voren zal komen dat sprake is geweest van overgang van onderneming (zie hierna vanaf 9.12).
De publieke verzekeraar zal zich dus niet zozeer de vraag stellen of sprake is van overname, maar of wel of niet wordt betaald door de werkgever.Naar het oordeel van het kabinet is met deze regeling de continuïteit van de betaling aan de werknemer gewaarborgd, en is voldoende veilig gesteld dat geen afwenteling op de publieke fondsen plaatsvindt. Er zijn zo nodig feitelijke mogelijkheden voor verhaal op de garant. Bij deze laatste berust dus uiteindelijk het risico van niet betalen van de werkgever.”
heeft betaalden niet of sprake is van overgang van onderneming. De gedachte is, als gezegd, dat op die manier de continuïteit van de betaling van de uitkering aan de werknemer wordt gewaarborgd en afwenteling op de publieke fondsen wordt voorkomen.
“Melding Loonheffingen Overdracht van activiteiten”aan de Belastingdienst moet worden doorgegeven [105] – maar om de overgang van het
risicovan de eigenrisicodrager op een (bepaalde) derde. Voor een melding daarvan bestaat thans geen specifieke wettelijke grondslag.
“de prioriteit van het voorstel ten opzichte van de vervulling van andere taken van en behoeften bij de Belastingdienst.”Daarbij moet aandacht worden besteed aan het te verwachten voordeel van de voorgestelde maatregelen, in verhouding tot het beslag op de capaciteit van de Belastingdienst die de uitvoering daarvan zou meebrengen. [112] Op het moment van afronden van deze conclusie is niet bekend of het concept-wetsvoorstel wordt doorgezet. [113]
10.De gronden die de garantsteller kan aanvoeren tegen het verhaalsbesluit
uitkeringsbesluit (ook wel: toekenningsbesluit), dat is gericht aan de verzekerde, en ziet op het ontstaan, wijzigen, voortzetten of eindigen van de WGA-uitkering;
toerekeningsbesluit dat is gericht aan de eigenrisicodrager, waarmee de betalingsverplichting voor de WGA-uitkering van de verzekerde aan haar wordt toegerekend;
verhaalsbesluit dat is gericht aan de garantsteller, waarmee de kosten van de betaling van een WGA-uitkering op de garantsteller worden verhaald, ten behoeve van een eigenrisicodrager waar hij garant voor staat.
ketenbesluitvorming, waarin sprake is van een keten van besluiten die op elkaar voortbouwen, die elk een eigen rechtsgevolg hebben en die elk zelfstandig appellabel zijn. [117] In de voorliggende zaak bouwt het toerekeningsbesluit voort op het uitkeringsbesluit en het verhaalsbesluit bouwt voort op het toerekeningsbesluit.
wanneer dat eerdere besluit naar zijn strekking leidt tot de mogelijkheid dat een persoon door het nadere besluit in zijn belang zal worden geschaad.” [120] Een partij kan dus bezwaar en beroep instellen tegen een eerder besluit in de keten, als dat besluit haar mogelijk in haar belang kan schaden.
garantstellerals belanghebbende ontvankelijk was in zijn bezwaar tegen dat besluit. [124] De Raad overwoog dat de positie van de garantsteller anders is wanneer de eigenrisicodrager pas na (afloop van de bezwaartermijn tegen) het uitkeringsbesluit failliet gaat. In zo’n geval zou de eigenrisicodrager wél zelf tegen het uitkeringsbesluit hebben kunnen opkomen, wat tot niet-ontvankelijkheid van de garantsteller zou hebben geleid.
directly decisiveis voor de vaststelling van haar burgerlijke rechten of plichten (de betalingsverplichting), recht heeft op een rechter met
full jurisdiction, zou het buiten de deur houden van de garantsteller bij de toetsing van het uitkeringsbesluit niet aanvaardbaar zijn.
onaantastbaaris geworden, geldt als uitgangspunt dat bij de toetsing van het latere, op het eerdere besluit voortbouwende besluit, wordt uitgegaan van de rechtsgeldigheid van het voorafgaande besluit. Dit kan worden gezien als de keerzijde van de mogelijkheid om bezwaar en beroep in te stellen tegen eerdere besluiten in de keten door een partij die daarbij (rechtstreeks) belanghebbende is. In beginsel kunnen tegen het latere besluit dus geen argumenten worden aangevoerd die betrekking hebben op de rechtsgeldigheid van het eerdere, onaantastbaar geworden besluit. [128]
evident onjuistis. [129] Dit in de rechtspraak ontwikkelde ‘evidentiecriterium’ houdt in dat als een eerder besluit in de keten evident (of: onmiskenbaar) onjuist is, bij (de toetsing van) het latere besluit niet zondermeer kan worden uitgegaan van de rechtsgeldigheid [130] van het eerdere besluit. [131] Het evidentiecriterium wordt doorgaans in de sleutel gezet van de toepassing van het evenredigheidsbeginsel (
het nemen van een besluit dat voortbouwt op een evident onjuist besluit is (evident) onredelijk). [132]
ex nuncbeoordeeld het eerdere besluit (evident of onmiskenbaar) onjuist is. Aldus wordt het ‘evidentiecriterium’ ook toegepast bij de beoordeling van besluiten waarin is beslist op een verzoek om terug te komen van een eerder, onherroepelijk besluit (art. 4:6 Awb). [133]
ex nuncbeoordeeld (evident of onmiskenbaar) onjuist is, moet een uitzondering worden gemaakt op het uitgangspunt van rechtsgeldigheid van het onherroepelijk geworden toerekeningsbesluit.
evident onjuistis, of (ii) onjuist is vanwege nieuwe feiten en omstandigheden, die dateren van ná het onherroepelijk zijn geworden van het toerekeningsbesluit.
ex nuncbeoordeeld (evident of onmiskenbaar) onjuist is.
“De garantsteller van de ERD-WGA: waarbij is hij belanghebbend en wat kan hij aanvoeren?”,kan worden opgemaakt dat ook het UWV ruimte ziet voor de garantsteller om in de verhaalsprocedure de toerekening ter discussie te stellen. Te lezen is het volgende (mijn onderstrepingen): [136]
“7. Wanneer de werkgever niet meer bestaat kan de garantsteller verzoeken om terug te komen van een toerekeningsbesluit
Maar ook als UWV wél een toerekeningsbesluit heeft gestuurd aan de ERD toen die nog bestond, mag de garantsteller die toerekening nog ter discussie stellen, namelijk door een verzoek te doen om terug te komen van dat toerekeningsbesluit.
Dat kan alleen als de ERD zelf niet meer bestaat.
UWV vindt het te wrang als ERD's of hun garantstellers niet zouden kunnen verzoeken om terug te komen van onjuiste maar reeds vast staande toerekeningsbesluiten. UWV kan terugkomen van onjuiste toerekeningsbesluiten, maar met ingang van 5 oktober 2018 alleen per de datum van het verzoek, dus niet met volledig terugwerkende kracht. Dit naar analogie van de werkwijze ter zake van de zogenoemde duuraansprakenjurisprudentie over voortdurende rechten op uitkeringen. Eventueel kan wel langer terugwerkende kracht worden gehanteerd wanneer er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Zie hierover de notitie ‘Terugkomen van vast staande toerekeningen WGA aan ERD’ op de themapagina toerekening aan werkgevers.
maar alleen wanneer de ERD zelf niet meer bestaat. Als de ERD nog bestaat kan de ERD dat zelf doen (of de garantsteller namens hem). De garantsteller kan dat dan niet (op eigen titel) omdat hij geen belanghebbende bij het toerekeningsbesluit is.
Wanneer de ERD niet meer bestaat is het te wrang om de garantsteller tegen te werpen dat hij geen belanghebbende is, en toch nog tot tien jaar lang de uitkering moet blijven betalen. Zo'n verzoek kan op grond van alle mogelijke toerekeningsaspecten worden gedaan, waaronder begrepen een voor de garantsteller relevante (zie onder 6.3.2) overgang van onderneming. Het voorgaande betekent dat de garantsteller geen belanghebbende is bij het toerekeningsbesluit dat is gestuurd aan de ERD, maar wel belanghebbende is bij een besluit op zijn aanvraag om terug te komen van het toerekeningsbesluit wanneer hij die aanvraag deed op een moment waarop de ERD niet meer bestond.”
“dat er bijzondere omstandigheden denkbaar [zijn] waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is te achten met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn”. [137] Ook de rechtbank Midden-Nederland verwijst in zijn onder 10.21 geciteerde overweging naar deze rechtspraak. De hier geformuleerde norm legt de lat inhoudelijk duidelijk hoger dan het ‘evidentiecriterium’, maar lijkt ook ruimte te bieden voor het meewegen van andere feiten en omstandigheden dan de (evidente) onrechtmatigheid van het eerdere besluit. Al met al lijkt deze maatstaf een laatste ‘escape’ om in bijzondere gevallen – die niet vallen onder ‘evidente onjuistheid’ of ‘nieuwe feiten of omstandigheden’ – te ontkomen aan de bindende werking van het eerdere toerekeningsbesluit.
ex nuncbeoordeeld, onjuist is (zie onder 10.17). Er zijn echterDergelijke argumenten kunnen wel worden aangevoerd door de garantsteller in de procedure tegen het verhaalsbesluit.
11.Beantwoording van de vragen
Vraag 1 (zie hoofdstuk 6)
allegevallen waarin de eigenrisicodrager – om welke reden dan ook – niet betaalt, de uitkering op de garantsteller kan verhalen. De regeling in art. 84 lid 4 Wet WIA is louter bedoeld om te verduidelijken dat de garantstelling
ookna faillissement (of in de andere daar genoemde gevallen) zijn werking blijft behouden.
als aanvullingop het bepaalde in art 40 lid 2 Wfsv moet worden gezien. Het bepaalde in art. 84 lid 4 Wet WIA vormt geen beperking op de regeling van art. 40 lid 2 Wfsv.
onmachtvan de verkrijger is niet vereist; het volstaat wanneer de verkrijger zijn verplichtingen uit hoofde van de overgang van het risico, de daaraan verbonden verplichtingen van de oorspronkelijke eigenrisicodrager niet nakomt. Indien de verkrijger zijn verplichtingen wel nakomt, verhindert dit verhaal op de garantsteller.
ex nuncbeoordeeld, onjuist is. Er zijn echterDergelijke argumenten kunnen wel worden aangevoerd door de garantsteller in de procedure tegen het verhaalsbesluit.