ECLI:NL:CRVB:2013:CA2154

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/231 WIA t/m 12/234 WIA en 12/236 WIA t/m 12/243 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en herbeoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De appellante, een werkgever, heeft hoger beroep ingesteld tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die betrekking hebben op de WGA-uitkering van een werknemer die arbeidsongeschikt is geraakt. De werknemer was in dienst bij appellante en heeft een WGA-uitkering ontvangen na een periode van arbeidsongeschiktheid door burnout klachten. Het Uwv heeft de werkgever medegedeeld dat zij als eigenrisicodrager het risico draagt voor de betaling van de WGA-uitkering van de werknemer, wat leidde tot verhaalsbesluiten voor de door het Uwv betaalde uitkeringen.

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de enkele omstandigheid dat het Uwv de werknemer niet tijdig heeft herbeoordeeld, niet betekent dat het Uwv geen toepassing heeft mogen geven aan artikel 83, derde lid, van de Wet WIA. De Raad heeft bevestigd dat de werkgever ook zelf tijdig om een herbeoordeling had kunnen vragen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht de aan de werknemer toegekende rechten op een WGA-uitkering onder het risico van de werkgever heeft gebracht, omdat de werknemer op de eerste dag van de wachttijd bij de werkgever in dienst was.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de maand augustus 2011, maar bevestigd voor het overige. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 17 mei 2013.

Uitspraak

12/231 WIA t/m 12/234 WIA en 12/236 WIA t/m 12/243 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 december 2011, 11/640, 11/1578 t/m 11/1581, 11/2127, 11/2128, 11/3596, 11/3598, 11/3806, 11/3807 en 11/4914 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Naam appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 17 mei 2013.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2013. Appellant is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
OVERWEGINGEN
1.1. [naam werknemer] (werknemer) is bij appellante in dienst geweest, als analist buitendienst voor 57,33 uur per week. Nadat werknemer op 12 september 2005 voor dit werk was uitgevallen wegens burnout klachten, is hij bij appellante aangepaste werkzaamheden gaan verrichten in een binnendienstfunctie gedurende 3 dagen per week. Het Uwv heeft bij besluit van 22 augustus 2007 vastgesteld dat voor de werknemer op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 10 september 2007 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering. Wegens een toename van zijn klachten is werknemer eveneens uitgevallen voor de aangepaste arbeid. Bij besluit van 21 augustus 2008 heeft het Uwv werknemer meegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering op 10 september 2008 eindigt en dat hij vanaf die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Deze uitkering was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 18 november 2008 heeft het Uwv werknemer meegedeeld dat zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100% en dat hij recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Daarbij is bepaald dat deze uitkering even hoog is als de loongerelateerde WGA-uitkering.
1.2. De arbeidsovereenkomst tussen werknemer en appellante is met ingang van 31 maart 2009 ontbonden, waarna het Uwv de WGA-uitkering rechtstreeks aan werknemer heeft betaald. Met ingang van 1 januari 2010 is appellante eigenrisicodrager in de zin van de Wet WIA geworden.
1.3. Bij besluit van 18 mei 2010 (toerekeningsbesluit) heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij als eigenrisicodraagster in de zin van de Wet WIA met ingang van 1 januari 2010 het risico draagt voor het betalen van de WGA-uitkering van werknemer.
1.4. Bij besluit van 25 mei 2010 heeft het Uwv aan appellante bericht dat zij een bedrag van € 6.076,55 aan het Uwv dient te betalen in verband met de door het Uwv aan de (ex-)werknemer betaalde WGA-uitkering over de periode van 1 januari 2010 tot 1 juni 2010. Nadien heeft het Uwv nog een viertal van dergelijke zogeheten “verhaalsbesluiten” genomen. Bij besluit van 6 juli 2010, dat betrekking heeft op de maand juni 2010, is bepaald dat appellante aan het Uwv een bedrag van € 1.215,01 dient te betalen, bij besluit van
19 juli 2010, dat betrekking heeft op de maand juli 2010, een bedrag van € 1.222,26, bij besluit van 12 oktober 2010, dat betrekking heeft op de maand augustus 2010, een bedrag van € 1.222,25 en bij besluit van 29 november 2010, dat betrekking heeft op de maand september 2010, een bedrag van eveneens € 1.222,25.
2. Bij besluit van 14 januari 2011 heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 18 mei 2010 en de in 1.4 vermelde verhaalsbesluiten ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat er bij werknemer, anders dan appellante heeft gesteld, vanaf mei 2008 geen sprake is geweest van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Met betrekking tot het betoog van appellante dat het Uwv niet aan zijn re-integratieverplichting heeft voldaan is overwogen dat deze verplichting niets afdoet aan de dwingendrechtelijke toerekening van de uitkering aan de eigen risicodrager.
3. Tegen het besluit van 14 januari 2011 heeft appellante beroep ingesteld.
4.1. Nadien heeft het Uwv bij een viertal afzonderlijke besluiten van 25 maart 2011, een tweetal afzonderlijke besluiten van 6 mei 2011, een tweetal afzonderlijke besluiten van 2 augustus 2011, een tweetal afzonderlijke besluiten van 24 augustus 2011 en een besluit van 28 oktober 2011 de bezwaren van appellante tegen de verhaalsbesluiten van 15 december 2010, 12 januari 2011, 31 januari 2011, 7 maart 2011, 22 maart 2011, 18 april 2011, 25 mei 2011, 9 juni 2011, 11 juli 2011, 19 juli 2011 en 19 september 2011, ongegrond verklaard.
4.2. Ook tegen de besluiten van 25 maart 2011, 6 mei 2011, 2 augustus 2011, 24 augustus 2011 en het besluit van 28 oktober 2011 heeft appellante beroep ingesteld. Daarbij heeft appellante, evenals eerder in de procedure, gesteld dat werknemer in aanmerking had moeten worden gebracht voor een IVA-uitkering, dat het Uwv heeft verzuimd werknemer tijdig te herbeoordelen en dat het Uwv niet heeft voldaan aan zijn verplichting werknemer te
re-integreren.
5. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met betrekking tot het bestreden besluit van 14 januari 2011, voor zover daarbij het bezwaar tegen het toerekeningsbesluit ongegrond is verklaard, het volgende overwogen.
5.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad - verwezen is naar de uitspraak van de Raad van 11 maart 2011, LJN BP7480 - heeft een toerekeningsbesluit een beperkte strekking, namelijk het opleggen van een betalingsverplichting aan de eigen risicodrager. In lijn hiermee is ook de beoordeling van een toerekeningsbesluit beperkt tot de vraag of is voldaan aan de in de artikelen 82 en 84 van de Wet WIA gestelde voorwaarden. Uit het beperkte karakter van deze toetsing vloeit voort dat geen feiten en omstandigheden in de beoordeling worden betrokken die geen verband houden met deze voorwaarden. Hierin ligt tevens besloten dat van de zijde van appellante tevergeefs een beroep is gedaan op enige schending door het Uwv van algemene beginselen van behoorlijk bestuur door het achterwege laten van een herbeoordeling van werknemer en het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen. Deze beginselen kunnen slechts een rol spelen bij de verhaalsbesluiten.
5.2. Hetgeen appellante naar voren heeft gebracht ten aanzien van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van werknemer kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het beperkte karakter van de toetsing, evenmin een rol spelen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het toerekeningsbesluit. Daarbij is in overweging genomen dat het besluit van 18 november 2008 in rechte is komen vast te staan.
5.3. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 84, eerste lid, van de Wet WIA de eigenrisicodrager vanaf het moment dat hij eigenrisicodrager wordt overeenkomstig artikel 82 het risico van de betaling draagt van de WGA-uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond, ook al is die wachttijd ingegaan vóór de dag waarop deze werkgever eigenrisicodrager werd. Nu vaststaat dat appellante sinds 1 januari 2010 eigenrisicodrager is voor de Wet WIA en werknemer op de eerste dag van de wachttijd bij appellante in dienst was, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op haar overwegingen als weergegeven in 5.1 en 5.2, dat het Uwv terecht de aan werknemer toegekende rechten op een WGA-uitkering vanaf
1 januari 2010 voor 100% onder het risico van appellante heeft gebracht.
6. Met betrekking tot de verhaalsbesluiten heeft de rechtbank het volgende overwogen.
6.1. Uit de omstandigheid dat appellante eigen risicodrager is, volgt dat appellante de aan werknemer betaalde WGA-uitkering moet betalen. Indien appellante dat niet doet, hetgeen hier het geval is, is het Uwv op grond van artikel 83, derde lid, van de Wet WIA verplicht de uitkering te betalen aan werknemer en te verhalen op appellante. Daarbij gaat het om een bepaling van dwingend recht, waarvan in beginsel niet kan worden afgeweken.
6.2. Ingevolge vaste rechtspraak van de Raad – verwezen is naar een uitspraak van de Raad van 5 augustus 2011, LJN BR4262 – zijn er bijzondere omstandigheden denkbaar waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zo zeer in strijd is te achten met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. De Raad heeft in deze uitspraak dit uitgangspunt evenzeer van toepassing geacht op verhaalsbesluiten op grond van artikel 83, derde lid, van de Wet WIA.
6.3. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat in het hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 6.2.
6.4. Op grond van de overwegingen 5.1 tot en met 6.3 heeft de rechtbank de beroepen van appellante ongegrond verklaard.
7.1. In hoger beroep heeft appellante gesteld dat in de loop van de onderhavige procedure is komen vast te staan dat het Uwv in de periode na het besluit van 18 november 2008 tot het tijdstip waarop appellante eigen risicodrager werd - te weten 1 januari 2010 - in het geheel niet heeft voldaan aan haar verplichting om werknemer te herbeoordelen of te re-integreren. Om die reden is appellante van mening dat er een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat bij het toetsen van de rechtmatigheid van een toerekeningsbesluit geen ruimte is om af te wijken van de dwingendrechtelijke bepalingen. Het kan niet zo zijn dat het Uwv zaken op zijn beloop laat, wettelijke verplichtingen schendt en vervolgens de negatieve gevolgen afwentelt op appellante.
7.2. Ook ten aanzien van de verhaalsbesluiten heeft appellante aangevoerd dat deze geen stand kunnen houden, omdat het Uwv in de periode van 18 november 2008 tot 1 januari 2010 niet heeft voldaan aan haar verplichting werknemer te herbeoordelen of te re-integreren. Appellante heeft er op gewezen dat de verzekeringsarts A.P. de Vries in een rapport van
10 november 2008 reeds heeft aangegeven dat werknemer na zes maanden aan een herbeoordeling moest worden onderworpen. Indien het Uwv tijdig tot een herbeoordeling van werknemer was overgegaan, was hem een IVA-uitkering toegekend. Bij besluit van 18 november 2008 was hij immers al 100% arbeidsongeschikt verklaard en 2 jaar later was hij dat nog. Het door het Uwv ingenomen standpunt dat er bij werknemer geen sprake was van volledige en duurzame arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA is door appellante bestreden.
8. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
8.1. De Raad kan zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank, als weergegeven in de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 van deze uitspraak van de Raad, heeft overwogen ten aanzien van het bestreden besluit van 14 januari 2011, voor zover daarbij het bezwaar tegen het toerekeningsbesluit van 18 mei 2010 ongegrond is verklaard. Het hoger beroep, waarin geen wezenlijk andere gezichtspunten naar voren zijn gebracht als eerder in de procedure, heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
8.2. Ten aanzien van de verhaalsbesluiten heeft de rechtbank vastgesteld dat deze betrekking hebben op de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 september 2011. De Raad kan zich met deze conclusie verenigen, met dien verstande dat de Raad bij de gedingstukken geen verhaalsbesluit heeft aangetroffen dat betrekking heeft op de maand augustus 2011. Dit betekent dat de rechtbank deze maand ten onrechte in het geding heeft betrokken en dat in zoverre de aangevallen uitspraak rechtens niet juist is.
8.3. De Raad kan zich eveneens verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen als weergegeven in de overwegingen 6.1 en 6.2. Het oordeel van de rechtbank dat in de door appellante aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen die voor het Uwv aanleiding hadden moeten vormen om geen toepassing te geven aan artikel 83, derde lid, van de Wet WIA, wordt eveneens onderschreven, mede in het licht van het overwogene door de rechtbank in haar overweging 2.5 over de betekenis van artikel 115 van de Wet WIA voor de vraag of destijds in plaats van een WGA-uitkering een IVA-uitkering had moeten worden toegekend.
8.4. De enkele omstandigheid dat het Uwv werknemer niet tijdig aan een herbeoordeling heeft onderworpen, kan evenmin tot de conclusie leiden dat het Uwv geen toepassing heeft mogen geven aan artikel 83, derde lid, van de Wet WIA. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat appellante ook zelf tijdig om een dergelijke herbeoordeling had kunnen vragen. De omstandigheid dat appellante aanvankelijk nog geen eigen risicodrager was, stond daaraan niet in de weg. Voorts onderschrijft de Raad hetgeen de rechtbank ter zake van een herbeoordeling heeft overwogen met betrekking tot de toepassing van artikel 115 van de Wet WIA. Ook de enkele omstandigheid dat het Uwv geen pogingen heeft ondernomen werknemer te re-integreren, kan niet tot de conclusie leiden dat het Uwv niet had mogen verhalen.
8.5. Op grond van de overwegingen 8.1 tot en met 8.4 wordt de aangevallen uitspraak vernietigd, voor zover deze tevens ziet op de maand augustus, en bevestigd voor het overige.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze tevens ziet op de maand augustus 2011, en bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I.J. Penning
IvR