ECLI:NL:CRVB:2021:1370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
19/568 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en verhaalsbesluit door eigenrisicodrager

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Betrokkene, een eigenrisicodrager voor de Wet WIA, moest de aan een ex-werkneemster toegekende WGA-uitkering betalen. Het Uwv was verplicht om de uitkering te betalen aan de ex-werkneemster en deze kosten te verhalen op betrokkene, omdat betrokkene in gebreke was gebleven. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het verhaalsbesluit van het Uwv niet geldig was, omdat het niet voorafgegaan was door een toerekeningsbesluit. Het Uwv stelde echter dat het mogelijk was om alsnog te toerekenen en opnieuw te verhalen, wat betrokkene betwistte. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de dwingende bepalingen rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat het toerekeningsbesluit op juiste gronden was genomen en dat het hoger beroep van het Uwv slaagde, terwijl het hoger beroep van betrokkene niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd en voor het overige bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19.568 WIA, 19/666 WIA

Datum uitspraak: 2 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 december 2018, 18/2788 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] B.V. te [vestigingsplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L.E. Gilden een verweerschrift ingediend en eveneens hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Schenk. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. K.D. van Someren en mr. V.F.M. Verdouw.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met vermelding van het volgende.
1.1.
Betrokkene is eigenrisicodrager voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 16 augustus 2017 heeft het Uwv [naam ex-werkneemster], ex-werkneemster van betrokkene, met ingang van 12 oktober 2015 in aanmerking gebracht voor een
WGA-uitkering op grond van de Wet WIA in het kader van de zogenoemde Amberregeling. Bij brief van eveneens 16 augustus 2017 heeft het Uwv betrokkene over dit besluit geïnformeerd. Het door betrokkene tegen dit besluit ingestelde bezwaar is bij besluit van
20 december 2017 ongegrond verklaard. Betrokkene heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij besluit van 23 november 2017 (verhaalsbesluit) heeft het Uwv over de periode van
12 oktober 2015 tot en met 30 november 2017 een bedrag van € 12.447,98 op betrokkene verhaald.
1.4.
Bij besluit van 4 januari 2018 (toerekeningsbesluit) heeft het Uwv betrokkene meegedeeld dat de WGA-uitkering van ex-werkneemster met ingang van 12 oktober 2015 aan betrokkene wordt toegerekend.
1.5.
Betrokkene heeft tegen de besluiten van 23 november 2017 en 4 januari 2018 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 maart 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard voor zover gericht tegen het toerekeningsbesluit, het beroep voor zover gericht tegen het verhaalsbesluit gegrond verklaard en het bestreden besluit in zoverre vernietigd, het besluit van 23 november 2017 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besteden besluit.
2.1.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat is voldaan aan de in de wet WIA gestelde voorwaarden voor het nemen van het toerekeningsbesluit.
2.2.
Voorts heeft de rechtbank overwogen, dat – in lijn met de rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2013:867) – alvorens de uitkering te verhalen, het uitreiken van een toerekeningsbesluit vereist is, en die uitreiking een onontbeerlijke voorwaarde is voor het nemen van een verhaalsbesluit. Het ontbreken van een toerekeningsbesluit voorafgaand aan een verhaalsbesluit kan volgens de rechtbank daarom niet met terugwerkende kracht worden hersteld door achteraf alsnog een dergelijk besluit te nemen.
3.1.
Het Uwv heeft tegen het gegrond verklaren van het bestreden besluit voor wat betreft het verhaalsbesluit aangevoerd dat alsnog toerekenen en opnieuw verhalen mogelijk is. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het Uwv verwezen naar een uitspraak van de Raad van 7 mei 2010 (ECLI:NL:2010:BM3936). Het Uwv stelt dat uit deze uitspraak volgt dat het Uwv na te hebben verhaald zonder toerekeningsbesluit, alsnog de uitkering kan toerekenen en opnieuw verhalen. Daarmee kan het gebrek van het ontbreken van een toerekeningsbesluit ongedaan gemaakt worden.
3.2.
Betrokkene heeft tegen het ongegrond verklaren van het beroep tegen het toerekeningsbesluit in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden omdat het Uwv de WIA-uitkering met terugwerkende kracht heeft toegekend. Betrokkene heeft daardoor geen mogelijkheid gehad om de schade te beperken. In reactie op het hoger beroep van het Uwv heeft zij gesteld dat het in strijd met de rechtszekerheid is als het toerekeningsbesluit ook na het verhaalsbesluit afgegeven kan worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Omdat betrokkene eigenrisicodrager is voor de Wet WIA, moest betrokkene de aan
ex-werkneemster toegekende WGA-uitkering betalen en, indien betrokkene dat niet doet, wat hier het geval is, is het Uwv op grond van artikel 83, derde lid, van de Wet WIA verplicht de uitkering te betalen aan ex-werkneemster en te verhalen op betrokkene. Daarbij gaat het om bepalingen van dwingend recht, waarvan in beginsel niet kan worden afgeweken.
4.1.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2154) zijn er echter bijzondere omstandigheden denkbaar waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is te achten met algemene rechtsbeginselen dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat wat door betrokkene is aangevoerd, geen reden is om aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Daarbij is van belang dat een werkgever er rekening mee moet houden dat in het kader van de Amberregeling – ook achteraf – aan een ex-werknemer alsnog een WIA-uitkering kan worden toegekend. Op grond van artikel 115 van de Wet WIA kan het (hoger) beroep van de werkgever niet zijn gegrond op de grief, dat een uitkering op grond van deze wet ten onrechte is vastgesteld. Voor zover betrokkene stelt schade te hebben geleden door het achteraf toekennen van de uitkering, kan betrokkene, zoals het Uwv in het besluit op bezwaar van
20 december 2017 heeft vermeld, bij het Uwv een schadeclaim indienen.
4.1.3.
Het toerekeningsbesluit is dus op juiste gronden genomen.
4.2.
Het standpunt van betrokkene dat ten onrechte het verhaalsbesluit niet is voorafgegaan door een toerekeningsbesluit, treft in dit geval geen doel. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet op een bezwaarschrift worden beslist op grond van alle feiten en omstandigheden die op dat moment bekend zijn bij het bestuursorgaan. Aan het bestreden besluit van 23 maart 2018, voor zover dat ziet op de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen het verhaalsbesluit, liggen het toerekeningsbesluit van 4 januari 2018 en de beslissing op het daartegen gerichte bezwaar ten grondslag. Van een herstel achteraf is mitsdien geen sprake. Van bijzondere omstandigheden, zoals door betrokkene is betoogd, die dwingen om artikel 7:11 van de Awb buiten toepassing te laten, is niet gebleken.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en het hoger beroep van betrokkene niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is verklaard. De aangevallen uitspraak zal voor het overige worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van
23 maart 2018 gegrond is verklaard;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en J. Brand en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D.S. Barthel