ECLI:NL:CRVB:2021:763
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling van het WIA-dagloon en referteperiode in relatie tot ontvangen uitkeringen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het WIA-dagloon van appellant, die eerder een WW-uitkering ontving. Appellant was werkzaam als beleggingsspecialist en had na beëindiging van zijn dienstverband een WW-uitkering ontvangen, gevolgd door een WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid door hartfalen. Het Uwv had het WIA-dagloon vastgesteld op basis van de WW-uitkering en het loon dat appellant bij twee werkgevers had ontvangen. Appellant betwistte de hoogte van het dagloon en voerde aan dat het loon dat in april 2015 was uitbetaald, dat betrekking had op werkzaamheden in januari en februari 2015, ten onrechte niet was meegenomen in de berekening. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van de gegevens in de polisadministratie en dat de wet- en regelgeving geen ruimte bood voor een andere referteperiode. De Raad concludeerde dat de betaling van het loon in april 2015 niet kon worden toegerekend aan de referteperiode voor de WIA-dagloonberekening, en dat appellant niet had aangetoond dat de gegevens in de polisadministratie onjuist waren. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wet- en regelgeving bij de vaststelling van het dagloon en de rol van de polisadministratie.