Uitspraak
22 mei 2012, 12/49 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
10 juli 2012. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het dagloon en de duur van de WW-uitkering.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S.T. Dieters, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de uitkeringsduur op basis van de Werkloosheidswet (WW) had vastgesteld. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant recht had op een uitkering, maar de appellant betwistte de hoogte van het dagloon en de duur van de uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat deze geen bewijs had geleverd dat hij in de jaren 1998 tot en met 2005 meer dan 52 dagen had gewerkt.
Tijdens de comparitie op 13 juni 2013 heeft de appellant zijn hoger beroep beperkt tot de uitkeringsduur. De Raad heeft de appellant de gelegenheid geboden om gegevens in te zenden over zijn dienstverbanden, maar de appellant heeft nagelaten om deze gegevens te verstrekken. Het Uwv heeft bevestigd dat de gegevens in Suwinet correct zijn en dat er geen nieuwe informatie beschikbaar was die de claim van de appellant kon onderbouwen.
De Raad heeft overwogen dat het aan de appellant is om bewijs te leveren van zijn arbeidsverleden en dat hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. De Raad concludeert dat het Uwv terecht heeft gehandeld op basis van de gegevens in Suwinet en dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij in de relevante periode meer dan 52 dagen heeft gewerkt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.