ECLI:NL:CRVB:2024:437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
22/2016 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling dagloon Ziektewet door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het dagloon van betrokkene voor de Ziektewet door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Betrokkene, die van 22 juni 2020 tot 16 september 2020 als uitzendkracht werkte, was ziek geworden en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet, waarbij het dagloon was vastgesteld op € 116,11. Betrokkene was van mening dat dit bedrag te laag was en heeft bezwaar aangetekend. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het Uwv was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de juiste toepassing heeft gegeven aan het Dagloonbesluit. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat het Uwv niet aan de gegevens in de polisadministratie mocht vasthouden. De Raad benadrukte dat het Uwv gebonden is aan de wet- en regelgeving die geen ruimte biedt voor afwijkingen in individuele gevallen. De Raad heeft het hoger beroep van het Uwv gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, waardoor het bestreden besluit van het Uwv in stand blijft. Dit betekent dat het dagloon van betrokkene op € 116,11 blijft staan, en dat er geen grond is voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.

Uitspraak

22/2016 ZW, 22/2778 ZW
Datum uitspraak: 28 februari 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juni 2022, 21/215 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv het dagloon van betrokkene voor de uitkering op grond van de Ziektewet terecht op € 116,11 heeft vastgesteld. Volgens het Uwv heeft de rechtbank ten onrechte het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen. De Raad volgt dit standpunt en komt tot het oordeel dat de uitspraak van de rechtbank niet kan worden gevolgd. Dit betekent dat het bestreden besluit juist is.

PROCESVERLOOP

Namens het Uwv heeft mr. J.J. Grasmeijer hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. E.J. Bek, jurist bij CNV Vakmensen, een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld dat onder het nummer 22/2778 ZW is geregistreerd.
Betrokkene heeft nog een nadere reactie ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 januari 2024. Het Uwv heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet. Betrokkene en mr. Bek hebben ook via een beeldverbinding aan de zitting deelgenomen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft van 22 juni 2020 tot en met 16 september 2020 als uitzendkracht gewerkt bij [Werkgever] (werkgever). Betrokkene is op 16 september 2020 door ziekte uitgevallen voor deze werkzaamheden.
1.2.
Bij besluit van 23 september 2020 heeft het Uwv betrokkene met ingang van 18 september 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 116,11.
1.3.
Betrokkene heeft in bezwaar tegen de hoogte van het ZW-dagloon naar voren gebracht dat het dagloon van € 116,11 te laag is vastgesteld omdat niet is uitgegaan van de juiste inkomsten.
1.4.
In een beslissing op bezwaar van 16 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 23 september 2020 ongegrond verklaard en dit besluit gehandhaafd. Daarbij heeft het Uwv toegelicht dat de berekening van het ZW-dagloon is gebaseerd op de dienstbetrekking met werkgever, omdat dit de dienstbetrekking is waaruit betrokkene ziek is geworden. Het refertejaar loopt van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2020. Omdat betrokkene per 22 juni 2020 bij werkgever in dienst is getreden loopt de berekeningsperiode van zijn dagloon van 22 juni 2020 tot en met 31 juli 2020. Betrokkene had in juni 2020 een SV-loon van € 645,05 en in juli 2020 een SV-loon van € 2.580,20. Uitgaande van 30 dagloondagen is het dagloon vastgesteld op € 116,11.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover daarbij het dagloon is gehandhaafd op € 116,11 en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en een besluit op het verzoek om schadevergoeding. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat op grond van vaste rechtspraak het Uwv mag uitgaan van de gegevens in de polisadministratie, tenzij de werknemer aantoont dat deze gegevens die door de werkgever zijn opgegeven onjuist zijn. [1] In dit geval is de rechtbank niet gebleken dat de gegevens in de polisadministratie onjuist zijn. De gegevens in de polisadministratie zijn conform de opgave door de werkgever en het loon is opgegeven in het tijdvak waarin het is uitbetaald. Door rekening te houden met het bedrag aan SV-loon van € 3.483,27, dat door de werkgever is opgegeven voor de referteperiode, heeft het Uwv een juiste toepassing gegeven aan artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit). Het Dagloonbesluit biedt geen mogelijkheid in de vorm van een hardheidsclausule of een uitzonderingsbepaling om in geval van een onevenredige uitwerking van de gestelde regels af te wijken. Maar in dit geval acht de rechtbank de uitkomst van de berekening van het dagloon na toepassing van het Dagloonbesluit dermate nadelig voor betrokkene dat deze onevenredig zijn in verhouding tot de met deze regelgeving te dienen doelen. In het geval van betrokkene is de geldende referteperiode een periode van slechts zes weken, waarbij het loon over de laatste week van juli 2020 is uitbetaald in augustus 2020, het tijdvak na de referteperiode, en daarmee geen deel uitmaakt van het SV-loon in die periode volgens de polisadministratie. Dit heeft grote gevolgen voor de hoogte van betrokkenes dagloon en daarmee voor de hoogte van zijn
ZW-uitkering. De gevolgen voor betrokkene zijn des te groter, nu hij geruime tijd ziekengeld heeft ontvangen naar een dagloon van € 116,11. Het enkele belang van het Uwv bij een eenvoudige berekening van het dagloon weegt niet op tegen de gevolgen voor betrokkene. Daarbij komt dat betrokkene in beroep gegevens heeft verstrekt op basis waarvan de berekening van het dagloon eenvoudig kan worden vastgesteld op een bedrag dat recht doet aan de daadwerkelijk door betrokkene over de referteperiode gegenereerde inkomsten. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het Dagloonbesluit en met name artikel 12d, eerste lid, van dat Dagloonbesluit leidt tot een kennelijk onredelijke of onevenredige uitkomst en daarom buiten beschouwing moet blijven. Het Uwv heeft niet in redelijkheid tot de vaststelling van het dagloon op € 116,11 kunnen komen. Met het bestreden besluit is het Uwv de grenzen van een redelijke wetstoepassing te buiten gegaan.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het Uwv heeft daartoe aangevoerd dat nu een hardheidsclausule ontbreekt de regeling conform het gestelde in de wet en het Dagloonbesluitmoet moet worden toegepast. Er bestaat volgens het Uwv geen ruimte om in individuele gevallen af te wijken van de opgestelde regels. Het Uwv verwijst naar de uitspraak van de Raad van 1 augustus 2018. [2] De rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat het Uwv de ruimte heeft bij het vaststellen van het dagloon om af te wijken van de regels zoals deze zijn vastgelegd in het Dagloonbesluit. Omdat het Uwv van mening is dat er geen ruimte is om af te wijken van het Dagloonbesluit komt het Uwv aan de omstandigheden die de rechtbank noemt als reden om af te wijken niet toe.
Het standpunt van betrokkene
3.2.1.
Betrokkene heeft gewezen op de uitspraken van de rechtbank Gelderland van
9 november 2021 [3] en van rechtbank Midden-Nederland van 5 oktober 2021 [4] waarin is geoordeeld dat het Uwv niet had mogen vasthouden aan strikte toepassing van de betrokken wetgeving omdat die toepassing voor betrokkene onevenredig nadelige gevolgen heeft. Betrokkene meent dat daarvan ook in zijn situatie sprake is. Omdat de referteperiode voor de berekening van het dagloon maar zes weken bedraagt, leidt het ontbreken van één weekloon tot onevenredig nadelige gevolgen voor betrokkene, temeer nu de ziekteperiode geruime tijd heeft geduurd en het juiste dagloon eenvoudig kan worden berekend op basis van de verstrekte loonstroken.
3.2.2.
Voor het geval het hoger beroep van het Uwv slaagt en het dagloon terecht op € 116,11 is vastgesteld, heeft betrokkene – in wat door hem is aangemerkt als voorwaardelijk incidenteel hoger beroep – aangevoerd dat hij, anders dan de rechtbank heeft vastgesteld, wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat de gegevens in de polisadministratie onjuist zijn. Betrokkene stelt zich op het standpunt dat het Uwv ten onrechte artikel 3 van de Beleidsregels niet heeft toegepast. Volgens betrokkene dient te worden uitgegaan van het loon volgens de loonstroken, hetgeen ook het loon is dat daadwerkelijk is uitbetaald. Dat leidt tot een dagloon dat recht doet aan de situatie en dat in overeenstemming is met zijn welvaartsniveau. Betrokkene verzoekt het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep gegrond te verklaren en het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd voor zover het de hoogte van het dagloon betreft. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van het Uwv slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Het hoger beroep van het Uwv
4.1.
Niet in geschil is dat het Uwv correcte toepassing heeft gegeven aan het Dagloonbesluit. Betrokkene is op 16 september 2020 wegens ziekte uitgevallen voor zijn werkzaamheden bij werkgever. Werkgever kent een aangiftetijdvak van een maand, zodat op grond van artikel 15, eerste lid, van de ZW en artikel 12b, eerste lid, van het Dagloonbesluit de referteperiode loopt van 1 augustus 2019tot en met 31 juli 2020. Het dienstverband met werkgever is aangevangen op 22 juni 2020. In de periode van 22 juni 2020 tot en met 31 juli 2020 bedraagt het aantal loondagen 30 dagloondagen. Het in deze periode genoten loon bedraagt volgens de gegevens uit de polisadministratie € 3.483,27. Dat leidt tot een dagloon van € 116,11.
4.2.
Dat het loon over de laatste kalenderweek van juli 2020 (week 31) niet is meegenomen in de dagloonberekening is een gevolg van het feit dat werkgever dit loon heeft uitbetaald na afloop van de gewerkte week en heeft opgenomen in de loonaangifte over augustus 2020, welke maand na de referteperiode ligt. Daarmee is een juiste toepassing gegeven aan artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit op grond waarvan betrokkene geacht wordt het loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
4.3.
In vaste rechtspraak over artikel 12d, eerste lid, van het Dagloonbesluit is geoordeeld dat deze toepassing van het Dagloonbesluit door de besluitgever is voorzien en dat deze er welbewust voor heeft gekozen om de berekening van dagloon te vereenvoudigen door uit te gaan van de gegevens in de polisadministratie, waarbij de opgave van de werkgever aan de Belastingdienst bepalend is voor de toerekening van loon aan een bepaald aangiftetijdvak.
Verwezen wordt naar de uitspraak van 1 augustus 2018 [5] . Het Uwv heeft terecht erop gewezen dat het Dagloonbesluit geen mogelijkheid biedt in de vorm van een hardheidsclausule of een uitzonderingsbepaling om in geval van een onevenredige uitwerking van de gestelde regels af te wijken. Het is aan de besluitgever om eventuele ongewenste effecten van de in het Dagloonbesluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen. Het Uwv heeft het dagloon dan ook terecht vastgesteld op € 116,11.
4.4.
De door betrokkene genoemde uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 9 november 2021 [6] – wat daar verder ook van zij – betreft een geval dat niet gelijk is aan de situatie van betrokkene. Het Uwv is bij de vaststelling van het ZW-dagloon van betrokkene gebonden aan wet- en regelgeving – neergelegd in de ZW en het Dagloonbesluit – die geen ruimte biedt om tot een ander dagloon te komen dan is vastgesteld.
4.5.
De uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 5 oktober 2021 [7] waar betrokkene naar heeft verwezen kan evenmin leiden tot een andere conclusie. De Raad heeft in een uitspraak van 29 maart 2023 [8] geoordeeld dat die uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven. Daargelaten dat in die zaak andere regelgeving aan de orde was dan in deze zaak, heeft de Raad overwogen dat de hoogte van het voor die betrokkene geldende dagloon een direct gevolg is van de door de wetgever gekozen systematiek. Dat is in het geval van betrokkene in onderhavige zaak niet anders.
4.6.
De uitspraak van de Raad van 29 november 2023, [9] waar betrokkene ter zitting naar heeft verwezen, leidt ook niet tot een andere conclusie. De Raad heeft in die uitspraak overwogen dat voor een specifieke groep van WGA- en IVA-gerechtigden het vastgestelde dagloon geen redelijke afspiegeling van het loon in de periode direct voorafgaand aan het intreden van arbeidsongeschiktheid vormt door het voortdurende nadelige effect van de toepassing van artikel 33 van de Werkloosheidswet op de hoogte van het dagloon. Dit ziet op de situatie waarin het loonloze tijdvak dat wordt veroorzaakt door de betaling van een WW-uitkering na afloop van de WIA-referteperiode een verlagend effect heeft op het WIA-dagloon. Dit oordeel is mede ingegeven door het feit dat voor deze specifieke situatie de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inmiddels een andere keuze heeft gemaakt en een oplossing heeft voorgesteld in die zin dat voor deze doelgroep een specifieke regeling zal worden getroffen. Betrokkene behoort niet tot deze specifieke groep en bovendien is, anders dan in de zaak waarop de uitspraak van 29 november 2023 ziet, in het geval van betrokkene geen sprake van een loonloze periode.
4.7.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van het Uwv slaagt.
Incidenteel hoger beroep van betrokkene
4.8.1.
Volgens artikel 2 van de Beleidsregels Uwv gebruik polisgegevens (Stcrt. 21 juli 2009, nr. 11028, Beleidsregels) gebruikt het Uwv, behoudens het bepaalde in artikel 3, voor besluiten over de vaststelling van het dagloon en het maatmanloon de gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels gebruikt het Uwv, indien het vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, gegevens uit een andere bron. In de toelichting bij artikel 3 van de Beleidsregels wordt vermeld dat als het Uwv heeft vastgesteld dat een gegeven in de polisadministratie niet kan worden gebruikt omdat de werknemer aantoont dat een gegeven onjuist is, de werkgever alsnog een gecorrigeerde loonaangifte zal moeten doen opdat het Uwv met het juiste loon rekening kan houden. Verder volgt uit vaste rechtspraak dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens in de polisadministratie, tenzij de verzekerde aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. [10]
4.8.2.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de gegevens in de polisadministratie niet juist zijn heeft betrokkene loonstroken en bankafschriften overgelegd en verwezen naar de zienswijze van werkgever. Anders dan betrokkene heeft gesteld kan het feit dat een deel van in de maand juli 2020 gewerkte uren in de polisadministratie verwerkt is in het loon over de maand augustus 2020 niet als (gevolg van) een onjuiste loonaangifte worden aangemerkt. De uren over de laatste week van juli 2020 zijn immers in augustus 2020 uitbetaald en de werkgever heeft het loon verantwoord over de periode waarin het is uitbetaald. Betrokkene heeft dus niet aangetoond dat de gegevens zoals opgenomen in de polisadministratie onjuist zijn en niet gebruikt konden worden. De loonstroken bieden daarvoor geen grondslag.
4.8.3.
Uit wat in 4.8.1 en 4.8.2 is overwogen volgt dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
4.9.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De eindconclusie is dat het bestreden besluit een deugdelijke grondslag heeft en dat het beroep van betrokkene tegen dit besluit – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – ongegrond moet worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit waarin het Uwv het vastgestelde dagloon heeft gehandhaafd in stand blijft. Bij dit oordeel is er geen grond voor schadevergoeding zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep van betrokkene ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en T. Dompeling en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) A.M. Geurtsen

Bijlage

Voor de vaststelling van het dagloon zijn in dit geschil van belang de bepalingen in de ZW en het Dagloonbesluit zoals deze golden op 18 september 2020.

ZW

Artikel 15, eerste en tweede lid:
1. Voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.

Dagloonbesluit werknemersverzekeringen

Artikel 12b. Referteperiode voor ZW en Wazo
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW, is ingetreden of waarin het recht op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan.
(…).
Artikel 12c. Loonbegrip voor ZW en Wazo
1. Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, met dien verstande dat niet onder loon worden begrepen: (…);
(…).
Artikel 12d. Algemene bepalingen over het loon voor ZW en Wazo
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
2. Onder loon als bedoeld in artikel 12c wordt mede begrepen loon uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, en uit de daaraan voorafgaande dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 12c, tweede, derde en vierde lid, waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in de referteperiode een uitkering is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien van dat loon in de referteperiode opgave is gedaan, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten.
Artikel 12e. Zw- en Wazo-dagloon
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo is de uitkomst van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C] / D, waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in de referteperiode heeft genoten;
C staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en
D staat voor 261, dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
(…..)

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van 24 januari 2019,ECLI:NL:CRVB:2019:345.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789 en 7 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:763.