ECLI:NL:RBDHA:2021:13845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
21/1376
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering op basis van wekeneis en hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-uitkering. Eiseres had op 7 september 2020 een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering per 11 juni 2020, maar het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van de wekeneis, die vereist dat de aanvrager in de 36 weken voorafgaand aan de werkloosheid ten minste 26 weken heeft gewerkt. Eiseres was van mening dat zij aan deze eis voldeed en voerde aan dat de hoorplicht was geschonden, omdat zij niet was gehoord in bezwaar. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om eiseres een WW-uitkering toe te kennen, omdat zij niet voldoende weken had gewerkt in de referteperiode. De rechtbank stelde vast dat de gegevens uit de polisadministratie klopten en dat eiseres niet had aangetoond dat zij in meer weken had gewerkt dan uit deze administratie bleek. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het Uwv op goede gronden van het horen kon afzien, omdat de gemachtigde van eiseres niet tijdig had gereageerd op de uitnodiging voor de hoorzitting. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1376

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: D. Spiering Kalay).

Procesverloop

In het besluit van 8 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres per 11 juni 2020 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen.
In het besluit van 12 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam bij [stichting] . Op 14 juni 2018 heeft eiseres zich ziekgemeld en aan haar is per 1 augustus 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend.
1.2.
Op 18 april 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van
24 augustus 2020 heeft verweerder geweigerd om eiseres per einde wachttijd een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij meer dan 65% van het loon kon verdienen dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Op 7 september 2020 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een WW-uitkering per 11 juni 2020. Hierop is het primaire besluit genomen.
2. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering omdat eiseres niet aan de daarvoor geldende eis voldoet dat zij in de 36 weken voordat zij werkloos werd tenminste 26 weken heeft gewerkt (wekeneis). In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op gegevens uit de polisadministratie.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert aan dat de hoorplicht geschonden is. Verder heeft eiseres verwezen naar wat in bewaar naar voren is gebracht.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WW ontstaat recht op uitkering voor de werknemer indien hij in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in tenminste 26 kalenderweken ten minste één arbeidsuur per kalenderweek heeft (de wekeneis).
4.2.
Evenals in bezwaar, is de vraag of eiseres heeft voldaan aan deze wekeneis. Daarbij staat niet ter discussie dat de referteperiode van 36 kalenderwerken in geval van eiseres loopt van 2 oktober 2017 tot en met 10 juni 2018.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het UWV in beginsel van de juistheid van de gegevens uit de polisadministratie mag uitgaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:763). Voor zover eiseres meent dat de gegevens in de polisadministratie niet juist of onvolledig zijn, ligt het op haar weg om dit te onderbouwen.
4.4.
Uit de polisadministratie volgt dat eiseres in de referteperiode onvoldoende weken heeft gewerkt. Dat eiseres in de referteperiode heeft gewerkt bij [supermarkt] en bij [B.V.] B.V., zoals zij heeft aangevoerd in haar bezwaar, blijkt niet uit de polisadministratie. Eiseres is er niet in geslaagd dat op andere wijze voldoende te onderbouwen. Van de gestelde werkzaamheden in de referteperiode bij [supermarkt] heeft eiseres in geen enkel bewijs overgelegd. Zij heeft in de bezwaarfase wel een Whatsapp-bericht van [B.V.] B.V. en een loonstrook van [B.V.] B.V. overgelegd. Verweerder heeft er in het bestreden besluit echter op gewezen dat er blijkens de loonstrook geen premies werknemersverzekeringen zijn betaald en dat het loon van deze loonstrook ook niet terug is te vinden in de polisadministratie. Ook komen de gegevens van de loonstrook niet overeen met de gegevens van het Whatsapp-bericht. Volgens verweerder kan daarom niet worden aangenomen dat eiseres in de referteperiode als werknemer bij [B.V.] B.V. heeft gewerkt. Nu eiseres dat niet heeft bestreden en in beroep ook geen nieuwe gegevens heeft ingebracht, bestaat geen grond verweerder daarin niet te volgen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij in meer weken heeft gewerkt dan uit de polisadministratie blijkt.
4.5.
De conclusie is dat verweerder terecht heeft geweigerd om eiseres een WW-uitkering toe te kennen omdat zij in de 36 weken voordat zij werkloos werd, in minder dan 26 weken heeft gewerkt.
5. Over de stelling van eiseres dat zij niet is gehoord in bezwaar, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt het bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, de belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord. Van het horen kan ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Bij brief van 7 oktober 2020 heeft verweerder, naar aanleiding van het telefoongesprek met eiseres van 6 oktober 2020, haar uitgenodigd voor een hoorzitting. Deze hoorzitting heeft geen doorgang gevonden omdat de (nieuwe) gemachtigde van eiseres eerst alle stukken met betrekking tot de zaak wilde ontvangen. Op 20 oktober 2020 heeft verweerder deze stukken naar de gemachtigde gestuurd. Bij brief van 24 november 2020 heeft verweerder de gemachtigde tot 4 december 2020 gegeven om zijn bezwaren aan te vullen. Ook heeft verweerder in deze brief de gemachtigde verzocht om uiterlijk binnen 7 dagen te laten weten of hij nog een hoorzitting wenst. De gemachtigde heeft op 4 december 2020 aanvullende stukken ingediend. De gemachtigde heeft echter niet binnen 7 dagen gereageerd op de vraag van verweerder over de hoorzitting. Ook heeft hij niet verzocht om een hoorzitting bij het indienen van zijn aanvullende stukken. Verweerder kon dan ook, gelet op het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onder d, Awb, afzien van het horen van eiseres.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.