In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellanten, die sinds 1 juni 2010 bijstand ontvingen, hebben de inlichtingenverplichting geschonden door niet te melden dat zij een stuk grond in Marokko bezaten en een geldbedrag van € 36.940,- op hun uitkeringsadres. De Raad heeft vastgesteld dat de waarde van het stuk grond in de te beoordelen periode op € 7.200,- geschat kan worden, wat betekent dat het vermogen van appellanten bij aanvang van de bijstandsverlening niet aan bijstandverlening in de weg stond. De Raad heeft de intrekking van de bijstand over de periode van 1 juni 2010 tot en met 25 juni 2017 en de terugvordering van bijstand over deze periode vernietigd, maar de bijstand over 26 juni 2017 wel ingetrokken. De boete die aan appellanten was opgelegd, is omgezet in een waarschuwing. De Raad heeft ook geoordeeld dat de aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag terecht is afgewezen, omdat appellanten niet voldeden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van deze toeslag. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De Raad heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 8.440,-.