ECLI:NL:CRVB:2018:792
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de invloed van vermogensaanwas op bijstandsverlening bij aanzienlijke schulden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstandsverlening aan appellante, die sinds 18 september 2004 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De zaak betreft de vraag in hoeverre de aanwezigheid van schulden en de vermogensaanwas invloed hebben op het recht op bijstand. Appellante had bij aanvang van de bijstandsverlening een schuld van ongeveer € 30.000,- en beschikte over een ABN AMRO-rekening met een vermogen van € 197,38. Na signalen van het Inlichtingenbureau over meerdere bankrekeningen, heeft het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van bijstandsuitkeringen over een periode van bijna negen jaar, omdat het college meende dat appellante over meer vermogen beschikte dan toegestaan.
De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstand in strijd was met de wet, omdat het college niet had onderkend dat appellante in de periode van intrekking een negatief vermogen had. De Raad oordeelde dat de bijstandsverlening niet kan worden onthouden zolang het actuele vermogen negatief is, zelfs als er sprake is van vermogensaanwas. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het college werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. De Raad benadrukte dat bijstandsverlening niet kan worden geweigerd op basis van een negatief vermogen, en dat de intrekking van de bijstand op een juiste datum moet plaatsvinden, rekening houdend met de vermogenssituatie van appellante.