ECLI:NL:CRVB:2019:625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling recht op individuele inkomenstoeslag op basis van vermogen en inkomen over referteperiode
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvragen voor individuele inkomenstoeslag (IIT) van appellanten, die niet over de gehele referteperiode van drie jaar gegevens over hun vermogen hebben willen overleggen. De aanvragen, ingediend op 15 september 2016 en 7 februari 2017, zijn door het college van burgemeester en wethouders van Westland afgewezen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken van de rechtbank Den Haag van 9 november 2017, waarin werd geoordeeld dat de appellanten niet voldeden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de IIT, zoals vastgelegd in de Participatiewet (PW).
De Raad oordeelt dat voor het recht op IIT bepalend is of de aanvragers gedurende de gehele referteperiode van drie jaar niet beschikten over in aanmerking te nemen vermogen. De stelling van appellanten dat alleen het moment van de aanvragen relevant is, wordt verworpen. De Raad benadrukt dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een IIT, zoals vastgelegd in artikel 36 van de PW, vereisen dat een betrokkene langdurig een laag inkomen heeft en langdurig geen in aanmerking te nemen vermogen heeft.
De appellanten hebben slechts beperkte informatie verstrekt over hun vermogen, namelijk de banksaldi op 31 december 2015 en 31 december 2016, en hebben geweigerd verdere gegevens te overleggen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of zij recht hebben op de individuele inkomenstoeslag voor de jaren 2015, 2016 en 2017. De Raad concludeert dat de hoger beroepen van appellanten niet slagen en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.