ECLI:NL:CRVB:2019:625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
17/8173 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling recht op individuele inkomenstoeslag op basis van vermogen en inkomen over referteperiode

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvragen voor individuele inkomenstoeslag (IIT) van appellanten, die niet over de gehele referteperiode van drie jaar gegevens over hun vermogen hebben willen overleggen. De aanvragen, ingediend op 15 september 2016 en 7 februari 2017, zijn door het college van burgemeester en wethouders van Westland afgewezen. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken van de rechtbank Den Haag van 9 november 2017, waarin werd geoordeeld dat de appellanten niet voldeden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de IIT, zoals vastgelegd in de Participatiewet (PW).

De Raad oordeelt dat voor het recht op IIT bepalend is of de aanvragers gedurende de gehele referteperiode van drie jaar niet beschikten over in aanmerking te nemen vermogen. De stelling van appellanten dat alleen het moment van de aanvragen relevant is, wordt verworpen. De Raad benadrukt dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een IIT, zoals vastgelegd in artikel 36 van de PW, vereisen dat een betrokkene langdurig een laag inkomen heeft en langdurig geen in aanmerking te nemen vermogen heeft.

De appellanten hebben slechts beperkte informatie verstrekt over hun vermogen, namelijk de banksaldi op 31 december 2015 en 31 december 2016, en hebben geweigerd verdere gegevens te overleggen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of zij recht hebben op de individuele inkomenstoeslag voor de jaren 2015, 2016 en 2017. De Raad concludeert dat de hoger beroepen van appellanten niet slagen en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.8173 PW-PV, 17/8176 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroep en tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 9 november 2017, 17/2976 en 17/5306 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[appellant 1] en [appellant 2] , beiden te [woonplaats] (appellanten)
Het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
Datum uitspraak: 5 februari 2019
Zitting hebben:
O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en J.N.A. Bootsma en E.C.G. Okhuizen als leden.
Griffier: L. Hagendijk
[appellant 2] is verschenen, in zaak 17/8173 bijgestaan door mr. C.I. Zaad, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Simons.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Dit betekent dat de aanvragen op grond van de Participatiewet (PW) voor individuele inkomenstoeslag (IIT) van 15 september 2016 (voor de jaren 2015 en 2016) en van 7 februari 2017 (voor het jaar 2017) terecht zijn afgewezen.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De stelling van appellanten dat bepalend is of zij alleen op het moment van de aanvragen niet beschikten over in aanmerking te nemen vermogen, is niet juist. Voor de vraag of zij recht hebben op een IIT is, gelet op artikel 36, eerste lid, van de PW en artikel 1, aanhef en onder b en c, van de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Westland 2015, bepalend of zij in de gehele referteperiode van drie jaar voor de aanvragen niet over in aanmerking te nemen vermogen beschikten.
De in artikel 36, eerste lid, van de PW gestelde voorwaarde “het langdurig hebben van een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen” moet zo worden gelezen, dat een betrokkene langdurig een laag inkomen heeft én langdurig geen in aanmerking te nemen vermogen heeft. Dit heeft de Raad ook al beslist in overweging 4.3 van zijn tussen appellanten en het college gedane uitspraak van 20 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2171. Het is immers de bedoeling van een IIT om mensen die langdurig weinig middelen hebben (middelen zijn inkomen en/of vermogen) en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering, extra bijstand te geven.
In artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB) zoals dat luidde tot 1 januari 2009, waren de begrippen “langdurig”, “laag inkomen” en “in aanmerking te nemen vermogen” al in de wet gedefinieerd. Sinds 1 januari 2009 moeten de gemeenteraden de begrippen “langdurig” en “laag inkomen” op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, bezien in samenhang met artikel 8, tweede lid, van de WWB en, sinds 1 januari 2015, de PW, zelf uitwerken in de verordening. Wat “in aanmerking te nemen vermogen” is voor toekenning van een IIT staat door verwijzing in artikel 36 naar artikel 34 van de WWB en van de PW en volgt dus nog steeds uit de wet. Gemeenteraden mogen dit begrip wel vermelden in hun verordening, zoals de gemeente Brunssum heeft gedaan, maar dit is niet nodig en zij kunnen de wettelijke betekenis van dit begrip niet veranderen.
Dat de toekenning op grond van artikel 36 van de PW sinds 1 januari 2015 geen categoriale maar een individuele toeslag is geworden heeft de invulling van de begrippen “langdurig”, “laag inkomen” en “in aanmerking te nemen vermogen” in dat artikel niet veranderd.
Appellanten hebben alleen de banksaldi op 31 december 2015 en 31 december 2016 verstrekt en verder geen informatie willen geven over het vermogen in de referteperiodes van drie jaar voor de aanvragen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of zij recht hebben op een IIT over de jaren 2015, 2016 en 2017. Dat appellanten tot 2014 een langdurigheidstoeslag hebben ontvangen maakt dit niet anders.
De hoger beroepen slagen niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) L. Hagendijk (getekend) O.L.H.W.I. Korte

IJ