In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomstenvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) door de Sociale verzekeringsbank (Svb) van appellanten over de periode van 1 november 2008 tot en met 30 september 2018. De Svb blokkeerde de betaling van de AIO-aanvulling en vorderde een bedrag van € 59.738,76 terug, omdat appellanten op een formulier hadden aangegeven dat zij onroerend goed in het buitenland bezaten, maar geen verdere informatie hadden verstrekt over de waarde daarvan. De rechtbank heeft de besluiten van de Svb in stand gelaten, maar in hoger beroep hebben appellanten bewijs overgelegd dat hun vermogen niet te hoog was om recht te hebben op bijstand.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellanten redelijkerwijs konden beschikken over een stuk grond in [plaatsnaam 1] in Tunesië. De Raad concludeert dat de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering van de kosten niet gerechtvaardigd zijn, omdat het vermogen van appellanten niet in de weg stond aan de toekenning van bijstand. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en herroept de besluiten van de Svb, waarbij het beroep van appellanten gegrond wordt verklaard.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Svb om voldoende bewijs te leveren voor de intrekking van bijstandsverlening en de rol van de appellanten in het verstrekken van informatie over hun vermogen. De Raad wijst erop dat de Svb niet heeft aangetoond dat appellanten over het stuk grond konden beschikken, en dat de aanvankelijke verklaring van appellanten onvoldoende was om de intrekking te rechtvaardigen.