ECLI:NL:CRVB:2023:1304

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
22 / 187 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling na huisbezoek en informatie over vermogen in het buitenland

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een AIO-aanvulling. De AIO-aanvulling is ingetrokken en teruggevorderd omdat tijdens een huisbezoek duidelijk is geworden dat appellant een huis in Turkije bezit. Gelet op de waarde van dat huis was het vermogen van appellant volgens de Sociale Verzekeringsbank (Svb) zo hoog dat hij geen recht had op bijstand. Appellant vindt dat de Svb de bij het huisbezoek verkregen informatie niet mag gebruiken, omdat voorafgaand aan het bezoek niet was medegedeeld dat het onderzoek zich ook richtte op vermogen in het buitenland. De Raad geeft appellant geen gelijk. De Svb mocht de verkregen informatie gebruiken en er zijn geen redenen om af te zien van de terugvordering.

Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Appellant ontvangt sinds 1 juni 2005 een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet, met een korting in verband met niet verzekerde jaren. Daarnaast heeft appellant een AIO-aanvulling ontvangen. Op 6 januari 2020 hebben twee medewerkers van de Svb een huisbezoek aan appellant gebracht, waarbij appellant verklaarde dat hij samen met zijn echtgenote een huis heeft in Turkije. De Svb heeft bij besluit van 10 februari 2020, gehandhaafd na bezwaar, de AIO-aanvulling van appellant ingetrokken over de periode van 21 februari 2017 tot en met 28 februari 2018, omdat appellant niet heeft gemeld dat hij over vermogen beschikte in de vorm van zijn woning in het buitenland.

De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de AIO-aanvulling van appellant in te trekken en terug te vorderen in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Appellant heeft aangevoerd dat bij het huisbezoek niet is voldaan aan het vereiste van ‘informed consent’ en dat de informatie die tijdens dat huisbezoek is verkregen niet ten grondslag mag worden gelegd aan het bestreden besluit. De Raad oordeelt dat de Svb de bij het huisbezoek verkregen informatie mocht gebruiken bij de besluitvorming. De intrekking en terugvordering blijven in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten.

Uitspraak

22/187 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 december 2021, 20/7824 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 11 juli 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 10 februari 2020 heeft de Svb de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellant ingetrokken en teruggevorderd
.Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 23 juni 2020 (bestreden besluit) bij de intrekking en terugvordering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. F. Çelen, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 mei 2023. Voor appellant is mr. Çelen verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een AIO-aanvulling. De AIO-aanvulling is ingetrokken en teruggevorderd omdat tijdens een huisbezoek duidelijk is geworden dat appellant een huis in Turkije bezit. Gelet op de waarde van dat huis was het vermogen van appellant volgens de Svb zo hoog dat hij geen recht had op bijstand. Appellant vindt dat de Svb de bij het huisbezoek verkregen informatie niet mag gebruiken, omdat voorafgaand aan het bezoek niet was medegedeeld dat het onderzoek zich ook richtte op vermogen in het buitenland. De Raad geeft appellant geen gelijk. De Svb mocht de verkregen informatie gebruiken en er zijn geen redenen om af te zien van de terugvordering.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 juni 2005 een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet, met een korting in verband met niet verzekerde jaren, laatstelijk naar de norm van een alleenstaande omdat hij duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft. Daarnaast heeft appellant een AIO-aanvulling ontvangen.
1.2.
Vanaf 12 februari 2019 woont appellant samen met twee andere personen op een adres in [woonplaats] . Naar aanleiding van de verhuizing naar dat adres heeft appellant een formulier van de Svb over zijn woonsituatie ingevuld. Op het formulier heeft appellant vermeld dat hij bij familie woont, dat hij daarvoor geen huur hoeft te betalen en dat hij jaarlijks zes maanden in Turkije is.
1.3.
Twee medewerkers van de Svb hebben op 6 januari 2020 een huisbezoek aan appellant gebracht. Appellant heeft bij die gelegenheid onder meer verklaard dat hij samen met zijn echtgenote een huis heeft in Turkije .
1.4.
Op 15 januari 2020 hebben de medewerkers van de Svb een huisbezoek afgelegd op het woonadres van de echtgenote van appellant. Zij heeft verklaard dat zij samen met appellant een woning in Turkije heeft en dat die nu € 30.000,- waard is.
1.5.
Appellant heeft vervolgens naar aanleiding van schriftelijke vragen van de Svb nog toegelicht dat hij in 1984 een woning heeft gekocht in Turkije met zijn echtgenote, dat deze later is verkocht en dat zij zes jaar geleden weer een huis hebben gekocht.
1.6.
De Svb heeft bij besluit van 10 februari 2020, gehandhaafd na bezwaar bij het bestreden besluit, de AIO-aanvulling van appellant aangepast (lees: ingetrokken) over de periode van 21 februari 2017 tot en met 28 februari 2018. Daarnaast zijn de over deze periode gemaakte kosten van de AIO-aanvulling tot een bedrag van € 3.237,12 van appellant teruggevorderd. Aan deze besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant niet heeft gemeld dat hij over vermogen beschikte in de vorm van zijn woning in het buitenland en dat hij geen recht had op de AIO-aanvulling wegens een te hoog vermogen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3
.Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de AIO-aanvulling van appellant in te trekken en terug te vorderen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat bij het huisbezoek niet is voldaan aan het vereiste van ‘informed consent’ en dat de informatie die tijdens dat huisbezoek is verkregen niet ten grondslag mag worden gelegd aan het bestreden besluit. In het verlengde hiervan mag de Svb ook de informatie die is verkregen bij het huisbezoek aan de echtgenote van appellant en door middel van de schriftelijke vragen aan appellant niet gebruiken. Deze grond slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.1.1.
Op de door appellant ondertekende ‘Verklaring omtrent huisbezoek’ van 6 januari 2020 is genoteerd dat het bezoek tot doel heeft te controleren of de gegevens die de Svb over appellant heeft juist zijn. Verder is vermeld dat het niet geven van toestemming voor het binnentreden van de woning
geendirecte gevolgen zal hebben voor het recht op uitkering. De Svb ging er immers van uit, zo is ter zitting van de Raad ook bevestigd, dat geen ‘redelijke grond’ bestond voor het huisbezoek. Appellant is met voornoemde vermelding voorafgaand aan het huisbezoek correct geïnformeerd over zijn rechtspositie.
4.1.2.
De enkele omstandigheid dat op het formulier is aangekruist dat er vragen gesteld zullen worden om na te gaan of appellant een gezamenlijke huishouding met een andere persoon voert, terwijl tijdens het huisbezoek ook de woning van appellant in Turkije ter sprake is gekomen, betekent niet dat de door appellant gegeven toestemming voor het binnentreden niet berustte op ‘informed consent’. [1]
4.1.3.
Bovendien blijkt uit het verslag van het huisbezoek dat de medewerkers van de Svb hebben gevraagd in welke relatie appellant staat tot de personen met wie hij samenwoont en dat appellant in reactie hierop onder meer heeft verklaard dat hij ook zes maanden per jaar in Turkije woont en dat hij daar een huis op zijn naam heeft. Nergens blijkt uit dat – zoals appellant stelt – de medewerkers van de Svb gericht op zoek waren naar informatie over vermogen van appellant in het buitenland.
4.1.4.
De Svb heeft de bij het bezoek aan de woning van appellant verkregen informatie dan ook mogen gebruiken bij de besluitvorming. Datzelfde geldt voor de daarna verkregen informatie bij het huisbezoek aan de echtgenote van appellant en door middel van de schriftelijke vragen aan appellant.
4.2.
Verder heeft appellant aangevoerd dat de Svb er ten onrechte van uit is gegaan dat het huis in Turkije een waarde heeft van € 30.000,-, zonder hier verder onderzoek naar te doen. Deze grond slaagt niet.
4.2.1.
Na een schending van de inlichtingenverplichting is de bijstandverlenende instantie verplicht om het recht op bijstand met de dan bekend zijnde en bekend geworden feiten en omstandigheden vast te stellen en op basis daarvan een besluit tot herziening of intrekking van de bijstand te nemen. Indien de bijstandverlenende instantie door die schending van de inlichtingenverplichting niet kan vaststellen of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, kan de bijstand worden ingetrokken op de grond dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Het is aan de betrokkene om te stellen en aannemelijk te maken dat als hij de inlichtingenverplichting zou zijn nagekomen, hij in de te beoordelen periode (aanvullend) recht op bijstand zou hebben gehad.
4.2.2.
Het is vaste rechtspraak dat, indien de bijstandverlenende instantie het recht op bijstand door een schending van de inlichtingenverplichting niet precies kan vaststellen, zij gehouden is om – indien mogelijk – op basis van vaststaande feiten schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft. Daarbij mag de resterende onzekerheid voor rekening van de betrokkene worden gelaten. [2]
4.2.3.
De Raad heeft in eerdere rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat als de waarde van het in een onroerende zaak gebonden vermogen in de te beoordelen periode niet precies kan worden vastgesteld, maar het wel mogelijk is een schatting van die waarde te maken, de bijstandverlenende instantie dat ook moet doen. [3] Ook in die situatie is de bijstandverlenende instantie dus verplicht om de waarde van de onroerende zaak – en daarmee het recht op bijstand – schattenderwijs vast te stellen als dat mogelijk is. Indien de uitkomst van een dergelijke schatting is dat de waarde van het vermogen van de betrokkene hoger is dan het vrij te laten vermogen, dan staat dit vermogen in de (gehele) te beoordelen periode in de weg aan het recht op bijstand.
4.2.4.
De echtgenote van appellant, die mede-eigenaar van de woning is, heeft bij het bezoek van medewerkers van de Svb aan haar woning op 15 januari 2020 verklaard dat de woning in Turkije een waarde heeft van € 30.000,-. Het college heeft op basis hiervan vastgesteld dat appellant in de te beoordelen periode geen recht op AIO-aanvulling had. Het is aan appellant om te stellen en aannemelijk te maken dat als hij de inlichtingenverplichting zou zijn nagekomen, hij in de te beoordelen periode wel recht op AIO-aanvulling zou hebben gehad. Dit heeft hij niet gedaan en ter zitting bij de Raad heeft zijn gemachtigde bevestigd dat hij in dit verband geen gegevens wil aanleveren. Gelet hierop en in aanmerking genomen het in 4.2.1 tot en met 4.2.3 beschreven kader, treft het betoog van appellant geen doel.
4.3.
Tot slot heeft appellant aangevoerd dat er, gelet op zijn gezondheidsproblemen en financiële problemen die de terugvordering met zich brengt, sprake is van dringende redenen om af te zien van de terugvordering. Deze grond slaagt niet.
4.3.1.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich in zijn geval dringende redenen voordoen. De gezondheidsproblemen en de relatie daarvan met de terugvordering heeft appellant niet onderbouwd. Dat appellant inmiddels een hoge leeftijd heeft, vormt geen dringende reden. Daarnaast is van betekenis dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering. Appellant heeft bij de invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering in stand blijven.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) O.N. Haafkes

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 18 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4998.
2.Vergelijk de uitspraak van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
3.Vergelijk de uitspraak van 29 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2710.