ECLI:NL:CRVB:2016:1429
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete wegens schending van de inlichtingenverplichting onder de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarbij een boete is opgelegd wegens schending van de inlichtingenverplichting onder de Werkloosheidswet (WW). Appellant had op 18 december 2012 een wijzigingsformulier ingediend om zijn werkhervatting als interim manager te melden, maar het Uwv stelde dat deze wijziging niet was ontvangen. Het Uwv had appellant eerder een WW-uitkering toegekend, maar trok deze in nadat bleek dat hij per 1 januari 2013 was gaan werken. Appellant betwistte de boete en stelde dat hij de wijziging tijdig had doorgegeven, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde het besluit van het Uwv, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv onvoldoende bewijs had geleverd dat appellant de wijziging niet had doorgegeven. De Raad benadrukte dat appellant het voordeel van de twijfel toekomt, vooral gezien de mogelijkheid van een technische storing bij het Uwv. De Raad concludeerde dat de boete van € 2.530,- niet evenredig was en stelde deze vast op € 550,-. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het Uwv werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die op € 1.984,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 april 2016.