Uitspraak
mr. M.W.A. Blind.
OVERWEGINGEN
7 januari 2014 in loondienst werkzaam is geweest bij [naam B.V. 1] ([naam B.V. 1]) en van 1 januari 2014 tot en met 30 maart 2014 bij [naam B.V. 2] ([naam B.V. 2]).
11 april 2014 herroepen en de boete vastgesteld op € 2.420,-. De rechtbank heeft tevens bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
€ 2.420,-. Verdergaande matiging van de boete heeft de rechtbank niet aan de orde geacht. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat het door betrokkene gestelde – te weten een financiële noodsituatie en kwetsbare psychische gesteldheid – niet kan worden aangemerkt als een dringende reden op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van het opleggen van een boete.
€ 7.800,- moet zijn, omdat de overtreding van de inlichtingenverplichting is aangevangen voor 1 januari 2014.
– bepaalt, voor zover hier van belang, dat het Uwv een bestuurlijke boete oplegt van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25 van de WW.
1 juli 2013 en de terugvordering in rechte onaantastbaar geworden, maar niet de feiten die daaraan ten grondslag zijn gelegd. In het kader van de oplegging van de boete kunnen die feiten, de gestelde overtreding van de inlichtingenverplichting en het door betrokkene gestelde ontbreken van verwijtbaarheid in volle omvang worden beoordeeld. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2085.
22 juni 2013 zijn werkzaamheden bij [naam B.V. 1] heeft gemeld aan het Uwv. Het Uwv heeft steeds ontkend de brief van 22 juni 2013 te hebben ontvangen. Uit vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1114) volgt dat wanneer de geadresseerde een niet aangetekende brief niet ontvangen heeft, dit voor rekening en risico van de verzender komt. Betrokkene heeft zijn stelling, dat het Uwv die brief wel heeft ontvangen, maar niet in het juiste (digitale) dossier heeft opgeborgen, niet aannemelijk gemaakt.
1 januari 2014 weer in dienst te nemen op basis van een jaarcontract, onder de voorwaarde dat er geen nieuwe problemen zouden ontstaan. Betrokkene is door de besluiten van 11 april 2014 in een voor hem extreem stressvolle situatie terechtgekomen. Indien [naam B.V. 2] zijn jaarcontract niet zou verlengen zou betrokkene niet langer kunnen voldoen aan zijn betalingsverplichtingen jegens het Uwv en de Belastingdienst, met het risico dat er bij zijn werkgever loonbeslag zou worden gelegd. Bovendien vreesde betrokkene dat hij door het etiket ‘fraudeur’ vanwege de boete niet meer in aanmerking zou kunnen komen voor een minnelijke schuldenregeling waarbij hij zijn woning zou kunnen behouden en ook niet meer een verklaring omtrent gedrag zou kunnen krijgen, hetgeen het vinden van een baan in de toekomst zou bemoeilijken. Een en ander heeft bij betrokkene geleid tot ernstige concentratiestoornissen waardoor hij zich uiteindelijk in december 2014 ziek heeft moeten melden bij zijn werkgever en het jaarcontract niet is verlengd. Deze toename van de problematiek als gevolg van de fraudebeschuldigingen door het Uwv blijkt ook uit de brief van PsyQ van 27 mei 2015, waar betrokkene inmiddels voor zijn psychische klachten werd behandeld.
6 december 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekend. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd een rapport van de verzekeringsarts A.F. van Diermen van 4 oktober 2016. Deze arts heeft op basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat betrokkene is uitgevallen met psychische klachten en beperkingen ten gevolge van ernstige stress bij een pre-existente ontwikkelingsstoornis. In de verzuimperiode is sprake geweest van perioden met ernstige decompensaties. Betrokkene is in hoge mate psychisch ontregeld en er is nauwelijks sprake van persoonlijk of sociaal functioneren waardoor hij geen benutbare mogelijkheden heeft. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport vermeld dat zodra de ‘trigger’ van de ontregeling en de veroorzaker van de stress, het conflict met het Uwv, middels een uitspraak in hoger beroep kan worden afgesloten, naar verwachting, zeker indien tevens adequate behandeling zal worden ingezet, op termijn van een jaar de belastbaarheid zal kunnen verbeteren.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de boete is vastgesteld op € 2.420,- en voor zover die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak van de Raad in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 990,-;
- bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt;
- bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 497,- wordt geheven.
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017.