ECLI:NL:CRVB:2016:2122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
15-776 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering met betrekking tot overtreding van de inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant door het Uwv. Appellant had een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn dienstverband per 23 april 2013. Hij had echter in de periode van 9 mei 2013 tot en met 12 mei 2013 zonder toestemming van het Uwv werkzaamheden verricht als zelfstandig standhouder. Het Uwv heeft appellant een boete opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht, omdat hij deze werkzaamheden niet tijdig had gemeld. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en de boete verlaagd, maar het Uwv heeft in hoger beroep bevestigd dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat appellant zijn werkzaamheden als standhouder niet tijdig heeft gemeld, wat heeft geleid tot een onterecht ontvangen WW-uitkering. De Raad heeft de hoogte van de boete vastgesteld op € 130,-, in plaats van de eerder opgelegde € 730,-, en heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

15/776 WW
Datum uitspraak: 8 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 december 2014, 14/4060 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.H. Acun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam in dienst van [naam werkgever] (werkgever). Dit dienstverband is beëindigd per 23 april 2013. Appellant heeft in verband daarmee een uitkering aangevraagd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 8 mei 2013 is appellant met ingang van 23 april 2013 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering berekend naar een arbeidsurenverlies van 9 uur per week.
1.2.
Volgens gegevens in Suwinet heeft appellant op 9 april 2013 de eenmanszaak [naam eenmanszaak] opgericht en geregistreerd bij de Kamer van Koophandel (KvK).
1.3.
In de periode van 9 mei 2013 tot en met 12 mei 2013 heeft appellant, zonder toestemming van het Uwv, vier dagen als zelfstandig standhouder in het kader van het [naam festival] in de [lokatie] gestaan.
1.4.
Op 26 juli 2013 heeft appellant in een gesprek met een werkcoach van het Uwv gemeld dat hij sinds twee maanden werkzaam is als zelfstandige voor 12 uur per week.
1.5.
Appellant heeft op 12 oktober 2013 door middel van een wijzigingsformulier gemeld dat hij per 10 oktober 2013 is gaan werken als productiemedewerker voor 40 uur per week.
1.6.
Bij besluit van 19 november 2013 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant vanaf
6 mei 2013 herzien en over de periode van 6 mei 2013 tot en met 6 oktober 2013 een bedrag van € 2.146,48 bruto aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant teruggevorderd.
1.7.
Bij afzonderlijk besluit van eveneens 19 november 2013 heeft het Uwv appellant een boete opgelegd van € 967,91 wegens schending van zijn inlichtingenverplichting.
1.8.
Bij besluit van 20 mei 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 19 november 2013 ongegrond verklaard. Aan dat besluit is ten grondslag gelegd dat appellant zijn werkzaamheden als zelfstandige in de periode van
9 mei 2013 tot en met 12 mei 2013 niet aan het Uwv heeft doorgegeven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bedrag van de boete vastgesteld op € 730,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door het Uwv niet tijdig in kennis te stellen van de door hem in de periode van 9 mei 2013 tot en met 12 mei 2013 verrichte werkzaamheden als zelfstandige. Het Uwv heeft volgens de rechtbank daarom de WW-uitkering over de periode van 6 mei 2013 tot en met 6 oktober 2013 op goede gronden herzien en teruggevorderd. Het Uwv was gehouden appellant een boete op te leggen. De rechtbank is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van het opleggen van een boete. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van opzet voor de overtreding van de inlichtingenplicht. Wel bestaat er volgens de rechtbank aanleiding voor het aannemen van grove schuld. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat gebleken is dat appellant zich heeft georiënteerd op het starten als zelfstandige en een workshop “eigen bedrijf” via het Uwv heeft gevolgd. Dat appellant vervolgens zijn werkzaamheden als zelfstandige niet aan het Uwv heeft gemeld acht de rechtbank een grove veronachtzaming van de inlichtingenplicht. Een boete ter hoogte van 75% van het benadelingsbedrag acht de rechtbank een passend uitgangspunt voor deze mate van verwijtbaarheid. Voor een verdere matiging van de boete ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank heeft de boete vervolgens vastgesteld op € 730,-.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij een zeer korte periode op de beurs heeft gestaan en daarna aan het werk als zelfstandige geen invulling meer heeft gegeven. Onder deze omstandigheden kan appellant niet worden aangemerkt als zelfstandige. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij geheel in overleg met de werkcoach heeft gehandeld en zijn werkzaamheden op de beurs ook heeft gemeld aan het Uwv. Volgens appellant is er sprake van verzachtende omstandigheden op grond waarvan een boete van 75% van het benadelingsbedrag niet op zijn plaats is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4.1.
Voor de van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt verwezen naar onderdeel 2 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Ter zitting is vastgesteld dat appellant, anders dan door het Uwv is bepleit, ook de juistheid van de herziening van zijn WW-uitkering aan de orde heeft gesteld. In het bestreden besluit is dit bezwaar door het Uwv in de heroverweging betrokken. De rechtbank heeft naar aanleiding van het beroepschrift eveneens de juistheid van het herziening van de
WW-uitkering beoordeeld. Herziening, terugvordering en boete zijn daarom steeds inzet van het geschil geweest. Het hoger beroep van appellant beperkt zich daarom niet tot de terugvordering van zijn WW-uitkering en, daarmee samenhangend, de boete.
4.3.Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld CRvB 18 maart 2010,
ECLI:NL:CRVB:2010:BL9083, wordt onder werkzaamheden uit hoofde waarvan een werknemer zijn hoedanigheid als werknemer verliest, verstaan arbeid die in het economisch verkeer wordt verricht en waarmee het verkrijgen van enig geldelijk voordeel wordt beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende normen redelijkerwijs kan worden verwacht. Appellant heeft niet bestreden in de periode van 9 mei 2013 tot en met 12 mei 2013 gedurende vier dagen als zelfstandig standhouder op het CultiFest in de Brabanthallen in
’s-Hertogenbosch actief te zijn geweest. Het betoog van appellant dat hij, gelet op de zeer korte periode waarin hij deze activiteiten heeft verricht, niet als zelfstandige kan worden aangemerkt wordt niet gevolgd. Appellant heeft niet betwist dat hij in deze periode werkzaamheden heeft verricht, waarmee hij inkomen beoogde te verwerven. Deze werkzaamheden moeten daarom worden aangemerkt als werkzaamheden uit hoofde waarvan appellant zijn hoedanigheid van werknemer verliest. De rechtbank heeft in navolging van het Uwv de werkzaamheden van appellant als standhouder daarom terecht aangemerkt als werkzaamheden als zelfstandige.
4.4.
Appellant heeft, door het Uwv niet onmiddellijk mededeling te doen van zijn werkzaamheden als standhouder, zijn inlichtingenverplichting geschonden. De korte duur van deze werkzaamheden doet niet af aan de verplichting van appellant deze onverwijld aan het Uwv te melden. Dat zijn werkcoach van het Uwv bekend was met de plannen van appellant om als zelfstandige te beginnen maakt dit niet anders aangezien niet is gebleken dat appellant voor deze werkzaamheden toestemming van het Uwv heeft verkregen. Bovendien heeft appellant eerst na twee maanden het Uwv van zijn werkzaamheden als zelfstandige op de hoogte gebracht. Daarom was het Uwv op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW gehouden de WW-uitkering van appellant te herzien.
4.5.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW was het Uwv gehouden de over de periode van 6 mei 2013 tot en met 6 oktober 2013 onverschuldigd betaalde WW- uitkering van appellant terug te vorderen.
4.6.
Gelet op wat in 4.3 is overwogen staat vast dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft overtreden door niet tijdig aan het Uwv zijn werkzaamheden als zelfstandige in de periode
9 mei 2013 tot en met 12 mei 2013 te melden. Door dit na te laten is appellant in de periode van 6 mei 2013 tot en met 6 oktober 2013 ten onrechte WW-uitkering betaald. Hiervan kan appellant een verwijt worden gemaakt. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zijn werkzaamheden als standhouder van invloed kunnen zijn op zijn recht op uitkering. Op grond van artikel 27a, eerste lid, van de WW is het Uwv daarom gehouden appellant een boete op te leggen wegens overtreding van de inlichtingenverplichting.
4.7.
De rechtbank wordt niet gevolgd in haar opvatting dat er in dit geval aanleiding is voor het aannemen van grove schuld. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 20 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1429) kan van grove schuld slechts worden gesproken indien de handelwijze van de belanghebbende als een in laakbaarheid aan opzet grenzende nalatigheid moet worden gekwalificeerd. De enkele omstandigheid dat appellant zijn werkzaamheden als zelfstandige niet meteen heeft gemeld ondanks dat hij zich nader had geïnformeerd over het starten als zelfstandige brengt niet mee dat deze schending van de inlichtingenlicht moet worden aangemerkt als grove schuld.
4.8.
Appellant heeft zijn werkzaamheden als zelfstandige na twee maanden aan het Uwv gemeld. Ter zitting heeft het Uwv te kennen gegeven dat op basis van het nu geldende beleid in het geval zoals hier aan de orde, dat werkzaamheden binnen een jaar zijn gemeld, de boete voor de overtreding van de inlichtingenverplichting in beginsel zou moeten worden gesteld op 12,5% van het benadelingsbedrag, in dit geval € 967,-. Dit zou met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten door afronding naar boven op een veelvoud van € 10,- resulteren in een bedrag van € 130,-. De in dit geding aan de Raad gebleken verwijtbaarheid van appellant, de omstandigheden waaronder hij de overtreding heeft begaan en zijn persoonlijke omstandigheden geven geen aanleiding om van een ander bedrag dan € 130,- uit te gaan. Deze boete is hier passend en geboden.
4.9.
Er zal een boete worden opgelegd van € 130,-. Aangezien deze hier passend en geboden is. Uit hetgeen onder 4.6 tot en met 4.8 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover deze ziet op de hoogte van de boete.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 496,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de hoogte van de boete;
- stelt het bedrag van de boete vast op € 130,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 496,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E. Dijt en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) M.S.E.S. Umans

MO