In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 november 2024 uitspraak gedaan op het verzet van [naam 1] B.V. tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van 4 juli 2022, waarin hun aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 was afgewezen. De minister had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De termijnoverschrijding was het gevolg van een verkeerd opgegeven e-mailadres bij de aanvraag, waardoor de notificatie e-mail de onderneming niet had bereikt. Het College oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, gezien de omstandigheden waaronder de vergissing was gemaakt. Het College vernietigde de eerdere uitspraak van 21 maart 2023, verklaarde het verzet gegrond en heropende het onderzoek. Tevens werd het beroep van de onderneming gegrond verklaard, en de minister werd opgedragen om opnieuw inhoudelijk op het bezwaar te beslissen. De proceskosten van de onderneming werden begroot op € 2.187,50, en de minister moest het griffierecht van € 365,- vergoeden.