ECLI:NL:CBB:2025:280

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
23/1636
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake subsidie COVID-19

Op 6 mei 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van [naam 1] B.V., die verzet had aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 23 juli 2024. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 10 juli 2023, waarin het bezwaar tegen de vaststelling van de subsidie op nihil werd verklaard. De minister had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De onderneming betwistte de ontvangst van het notificatiebericht en stelde dat zij niet vrijwillig had ingestemd met digitale communicatie. Het College oordeelde dat de onderneming op het aanvraagformulier had aangegeven digitaal bereikbaar te zijn, en dat het vaststellingsbesluit op de juiste wijze was bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van bezwaar was dus overschreden en niet verschoonbaar. Het College verwierp de argumenten van de onderneming en verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1636

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 mei 2025 op het verzet van

[naam 1] B.V., handelend onder de naam [naam 2] ,te [woonplaats] (de onderneming)
(gemachtigde: drs. [naam 3] )

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, van
23 juli 2024.
De zitting was op 6 februari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van de onderneming en [naam 4] en de gemachtigden van de minister van Economische Zaken mr. P. van Veen en mr. S. Piron.

Overwegingen

1. Met het besluit van 10 juli 2023 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Economische Zaken) beslist op het bezwaar van de onderneming tegen het besluit van 15 september 2022 tot vaststelling op nihil van de eerder voor het derde kwartaal van 2021 verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (het vaststellingsbesluit). De minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Met de uitspraak van 23 juli 2024 heeft het College het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2 In verzet heeft de onderneming in de eerste plaats aangevoerd dat zij niet vrijwillig heeft ingestemd met digitale communicatie. Verder betwist de onderneming dat zij het notificatiebericht over het vaststellingsbesluit heeft ontvangen. Het College moet daar volgens haar nader onderzoek naar doen. Bovendien staan er in het notificatiebericht in het geheel geen gegevens over de aard van het in het portaal geplaatste bericht, te weten dat dit een besluit is waartegen binnen een termijn van zes weken bezwaar moet worden gemaakt. De onderneming heeft tot slot aangevoerd dat zij recht heeft op de subsidie en vindt dat de minister dit zelf had kunnen en moeten vaststellen op grond van de al beschikbare gegevens en daar niet om had mogen vragen.
3 Het College stelt allereerst vast dat de onderneming op het aanvraagformulier voor de subsidie de stelling “Ik ontvang alleen digitaal bericht over deze aanvraag” met “Ja” heeft beantwoord en een e-mailadres heeft opgegeven. Daarmee heeft zij kenbaar gemaakt dat zij langs die weg voldoende bereikbaar is in de zin van artikel 2:14, eerste lid, van de Awb. Hieruit volgt dat de onderneming ervan op de hoogte was of in elk geval had moeten zijn dat (ook) de correspondentie over de aanvraag voor subsidie over het derde kwartaal van 2021 verder digitaal zou verlopen. Het vaststellingsbesluit is zo op 15 september 2022 op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt door plaatsing in de digitale omgeving van de onderneming. Daaruit volgt dat 27 oktober 2022 de laatste dag van de bezwaartermijn was. Het op 26 april 2023 door de minister ontvangen bezwaarschrift is dus buiten de termijn ingediend.
4.1
Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in het algemeen verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). Het College verwijst ook naar zijn uitspraak van 5 november 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:775) waarin meer in het bijzonder wordt ingegaan op de betekenis van een notificatie e-mail in dit verband.
4.2
In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan de onderneming kan worden toegerekend. Die vraag beantwoordt het College bevestigend. Daarvoor is om te beginnen van belang dat uit de bijlage bij het verweerschrift blijkt dat de minister op 15 september 2022 om 14:30 uur een notificatiebericht heeft verstuurd naar het door de onderneming bij de subsidieaanvraag opgegeven e-mailadres. Uit de gedingstukken blijkt verder dat de minister op 10 en 17 november 2022 e-mailberichten aan de onderneming heeft gestuurd, waarna de onderneming op 23 november 2022 de gevraagde gegevens digitaal heeft ingediend. Het College ziet tegen die achtergrond geen aanleiding voor nader onderzoek naar de verzending en de ontvangst van het notificatiebericht van 15 september 2022 en neemt aan dat de onderneming dit bericht moet hebben ontvangen. Het College overweegt verder dat ten tijde hier van belang de minister noch op grond van een wettelijk vereiste noch op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel gehouden was om in het notificatie e-mailbericht informatie op te nemen over de aard van het in het portaal geplaatste bericht. Het is verder de verantwoordelijkheid van de onderneming om zelf de aan haar gezonden berichten in de gaten te houden, vervolgens het portaal te raadplegen en zo nodig tijdig bezwaar te maken. Dit geldt temeer nu de onderneming wist dat de subsidie na de verlening, net als in andere kwartalen, nog moest worden vastgesteld. Voor zover de onderneming nog heeft willen betogen dat het bericht in de spambox is of moet zijn beland, wijst het College erop dat het een feit van algemene bekendheid is dat e-mailberichten soms onbedoeld in een spambox worden geplaatst. De gebruiker van een e-mailadres moet daarop bedacht zijn en dus met enige regelmaat in de spambox kijken. Op de zitting heeft de minister nog toegelicht dat het aan de onderneming is om telkens voor het desbetreffende kwartaal de relevante omzetgegevens aan te leveren. Zonder die gegevens kan de minister de hoogte van de subsidie niet ambtshalve op een ander bedrag dan nihil vaststellen. Het College ziet geen grond om dit te betwijfelen.
5 De conclusie is dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, zodat de uitspraak 23 juli 2024 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
6 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. M. Schoneveld en
mr. D. Brugman, in aanwezigheid van D.A. Bohlmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.
w.g. T.G.M. Simons w.g. D.A. Bohlmeijer