ECLI:NL:CBB:2024:821

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
22/2277
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake subsidie COVID-19

In deze zaak heeft de onderneming, aangeduid als [naam] B.V., verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Dit verzet betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen de intrekking van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De oorspronkelijke uitspraak, gedaan op 9 mei 2023, verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, dat op 6 september 2022 was genomen, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van bezwaar was op 18 mei 2022 verstreken, terwijl het bezwaarschrift pas op 21 juni 2022 was ontvangen.

Tijdens de zitting van 17 juli 2024 was geen van de partijen aanwezig om hun standpunten toe te lichten. Het College heeft vastgesteld dat de onderneming op de hoogte was van het besluit van 6 april 2022, maar dat zij dit pas op 14 juni 2022 ontdekte, omdat het opgegeven e-mailadres niet geldig was. Het College heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de termijnoverschrijding aan de onderneming kan worden toegerekend, aangezien zij zelf verantwoordelijk is voor het opgeven van een correct e-mailadres. De onderneming had geen overtuigende verklaring voor de fout in het e-mailadres gegeven, wat het College niet voldoende achtte om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.

Uiteindelijk heeft het College geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van 9 mei 2023 juist was en heeft het verzet ongegrond verklaard. Dit betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is afgesloten. De minister is niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2277

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 november 2024 op het verzet van

[naam] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. B. Willemse)

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 9 mei 2023.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 17 juli 2024. Geen van de partijen was aanwezig.

Overwegingen

1. Met het besluit van 6 september 2022 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Economische Zaken) beslist op het bezwaar van de onderneming tegen het besluit van 6 april 2022 tot intrekking van de eerder verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Met de uitspraak van 9 mei 2023 heeft het College het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2 De laatste dag van de bezwaartermijn was 18 mei 2022. Het bezwaarschrift is op
21 juni 2022 door de minister ontvangen. Dat de onderneming daarmee te laat bezwaar heeft gemaakt, is niet in geschil.
3 Vaststaat dat het besluit van 6 april 2022 op de juiste wijze, digitaal, bekend is gemaakt en dat de minister op diezelfde dag een notificatie e-mail heeft verzonden aan het door de onderneming bij de aanvraag om verlening van de subsidie van 10 maart 2021 opgegeven e-mailadres. Daarna heeft de minister nog verschillende andere e-mails aan dat adres verzonden. Pas op 14 juni 2022 raakte de onderneming op andere wijze op de hoogte van het besluit van 6 april 2022. Toen ontdekte zij ook dat het door haar bij de aanvraag opgegeven e-mailadres een niet geldig e-mailadres betreft.
4 Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in het algemeen verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). Het College verwijst ook naar zijn uitspraak van 5 november 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:775) waarin meer in het bijzonder wordt ingegaan op de betekenis van een notificatie e-mail in dit kader. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan de onderneming kan worden toegerekend. Die vraag beantwoordt het College bevestigend. Het niet ontvangen van de notificatie e-mail en daarmee de termijnoverschrijding is het gevolg van het door de onderneming opgeven van een niet geldig e-mailadres, namelijk met de extensie “.com” in plaats van de extensie ”.at”. De onderneming heeft daarvoor geen andere verklaring gegeven dan dat het een vergissing betreft. Dat is niet toereikend voor het oordeel dat haar een slechts gering verwijt treft. Daarbij betrekt het College dat een aanvrager twee maal, aan het begin en aan het einde van de aanvraag, de gelegenheid krijgt om de juistheid van zijn gegevens te controleren.
5 De conclusie is dat de uitspraak van 9 mei 2023 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
6 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. R.W.L. Koopmans en
mr. M. Schoneveld, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel