ECLI:NL:CBB:2024:821
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake subsidie COVID-19
In deze zaak heeft de onderneming, aangeduid als [naam] B.V., verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Dit verzet betreft de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar tegen de intrekking van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De oorspronkelijke uitspraak, gedaan op 9 mei 2023, verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond. De onderneming had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, dat op 6 september 2022 was genomen, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van bezwaar was op 18 mei 2022 verstreken, terwijl het bezwaarschrift pas op 21 juni 2022 was ontvangen.
Tijdens de zitting van 17 juli 2024 was geen van de partijen aanwezig om hun standpunten toe te lichten. Het College heeft vastgesteld dat de onderneming op de hoogte was van het besluit van 6 april 2022, maar dat zij dit pas op 14 juni 2022 ontdekte, omdat het opgegeven e-mailadres niet geldig was. Het College heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de termijnoverschrijding aan de onderneming kan worden toegerekend, aangezien zij zelf verantwoordelijk is voor het opgeven van een correct e-mailadres. De onderneming had geen overtuigende verklaring voor de fout in het e-mailadres gegeven, wat het College niet voldoende achtte om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.
Uiteindelijk heeft het College geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van 9 mei 2023 juist was en heeft het verzet ongegrond verklaard. Dit betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is afgesloten. De minister is niet verplicht om proceskosten te vergoeden.