ECLI:NL:CBB:2024:859

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
22/2066
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar subsidie COVID-19

Op 3 december 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken. De onderneming had verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van 16 mei 2023, waarin haar bezwaar tegen de intrekking van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 niet-ontvankelijk was verklaard. De minister had geoordeeld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De laatste dag van de bezwaartermijn was 7 juni 2022, maar het bezwaarschrift was pas op 14 juni 2022 ingediend. De onderneming stelde dat zij de notificatie e-mail van de minister niet had ontvangen, omdat het opgegeven e-mailadres niet meer geldig was. Het College oordeelde dat de termijnoverschrijding aan de onderneming kon worden toegerekend, omdat zij verzuimd had een nieuw e-mailadres op te geven na het vertrek van de medewerker die het oorspronkelijke e-mailadres gebruikte. Het College concludeerde dat de minister niet verplicht was om een systeem in te richten om de aflevering van e-mailberichten te monitoren. De uitspraak van 16 mei 2023 werd bevestigd, en het verzet van de onderneming werd ongegrond verklaard. De minister werd niet veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2066

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 december 2024 op het verzet van

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. S.R.P. Bastiaans)

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 16 mei 2023.
De zitting was op 17 juli 2024. Namens de onderneming hebben haar gemachtigde, mr. L.M.O. Coolen en [naam 2] en aan de zitting deelgenomen.
Het College heeft het onderzoek heropend en de minister verzocht om een nadere schriftelijke reactie, die de minister op 18 september 2024 heeft gegeven.
Geen van de partijen heeft, na te zijn gewezen op het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, binnen de daartoe door het College gestelde termijn van twee weken verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Daarna heeft het College het onderzoek weer gesloten.

Overwegingen

1. Met het besluit van 22 augustus 2022 heeft de minister beslist op het bezwaar van de onderneming tegen het besluit van 25 april 2022 tot intrekking van de eerder verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Met de uitspraak van 16 mei 2023 heeft het College het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2 De laatste dag van de bezwaartermijn was 7 juni 2022. Het bezwaarschrift is op 14 juni 2022 ingediend. Dat de onderneming daarmee te laat bezwaar heeft gemaakt, is niet in geschil.
3 Vaststaat dat het besluit van 25 april 2022 op de juiste wijze, digitaal, bekend is gemaakt en dat de minister op diezelfde dag een notificatie e-mail heeft verzonden aan het door de onderneming bij de aanvraag om verlening van de subsidie van 25 maart 2021 opgegeven e-mailadres. Pas op 14 juni 2022 raakte de onderneming op andere wijze op de hoogte van het besluit van 25 april 2022. Zij heeft toen meteen bezwaar gemaakt.
4 De onderneming heeft het volgende aangevoerd. Zij heeft de notificatie e-mail van
25 april 2022, net als eerdere e-mailberichten van 7 maart 2022, 22 maart 2022 en 6 april 2022, niet ontvangen. Dat komt doordat de medewerker van wie bij de aanvraag het
e-mailadres was opgegeven, vóór die datum, namelijk per 31 juli 2021, uit dienst is getreden. Dat e-mailadres is toen meteen buiten gebruik gesteld. De onderneming heeft verzuimd een nieuw e-mailadres op te geven. Toch is de termijnoverschrijding verschoonbaar. Dat is zo omdat de verzender van een bericht aan een niet (meer) bestaand e-mailadres altijd een melding krijgt dat het bericht niet kon worden afgeleverd. De minister wist dus of had in elk geval kunnen weten dat de notificatie e-mail de onderneming niet had bereikt. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt mee dat de minister in die omstandigheden op andere wijze contact met de onderneming had moeten opnemen. De onderneming heeft er verder op gewezen dat zij meteen actie heeft ondernomen toen zij op de hoogte raakte van het besluit van 25 april 2022 en dat het om een geringe overschrijding van de bezwaartermijn gaat. Daarbij komt dat zij evident recht heeft op subsidie omdat zij, anders dan de minister aan de intrekking ten grondslag heeft gelegd, wel degelijk vestigingen in Nederland heeft.
5 Naar aanleiding van het betoog van de onderneming heeft het College de minister verzocht inlichtingen te geven over de gang van zaken rond de verzending van
e-mailberichten bij de uitvoering van de TVL. In de brief van 18 september 2024 staat daarover het volgende:
“’Verweerder’ betreft in dit geval de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, de uitvoeringsinstantie die de TVL (…) voor de Minister van Economische Zaken (…) uitvoert. In het kader van de uitvoering van deze regeling worden vanuit het digitale aanvraagportaal (UPNL) van verweerder onder meer automatisch serviceberichten per e-mail verstuurd wanneer er een bericht voor de aanvrager/ondernemer in het digitale portaal klaarstaat. Verweerder heeft inderdaad in meerdere procedures verklaard geen bericht te ontvangen van zogenoemde ‘bouncemails’ dan wel ‘onbestelbaarmails’ (…).
Ter achtergrondinformatie het volgende. De ICT-dienstverlening wordt voor verweerder (zowel het Ministerie van Economische Zaken als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) geregeld door DICTU (Dienst ICT Uitvoering). DICTU zorgt ook voor de digitale beveiliging. Reeds in 2022 heeft verweerder intern onderzoek gedaan naar de zogenoemde ‘bouncemails’. Destijds werd (in het kader van een andere regeling, maar waarbij gebruik wordt gemaakt van hetzelfde emailadres noreply©rvo.nl en hetzelfde digitale aanvraagportaal) de vraag gesteld door de Afdeling Juridische Zaken waar de zogenoemde ‘bouncemails’ terechtkomen, wanneer er bijvoorbeeld sprake is van een volle mailbox of een niet bestaand
e-mailadres. Hierop is door DICTU geantwoord dat deze berichten niet worden doorgelaten en worden afgevangen bij ‘de voordeur’. Ze worden aldus niet doorgezet c.q. teruggezet naar de afzender. Dit in verband met mogelijke beveiligingsrisico’s die aan dergelijke berichten verbonden kunnen zijn.
(…)
Uit recenter onderzoek, waarbij verweerder verwijst naar de bijgevoegde mailwisseling, is echter gebleken dat de stelling van appellante juist is en ‘verweerder’ wel een bericht ontvangt, wanneer e-mails, verzonden vanaf het adres noreply@rvo.nl, niet kunnen worden bezorgd. Gebleken is echter dat deze mailbox niet wordt beheerd en er dus geen toezicht is op welke berichten op dit e-mailadres binnenkomen. Verweerder merkt hierbij op dat het geen ‘normale’ mailbox betreft, zoals we in het dagelijks gebruik kennen, maar een mailbox die
centraal gebruikt wordt (voor diverse regelingen die door verweerder worden uitgevoerd) en van waaruit automatisch e-mails worden verzonden. Dit laatste gebeurt dus niet handmatig en het is normaliter ook niet de bedoeling dat naar dit e-mailadres e-mails worden verzonden, het is immers een ‘noreply’ adres. Medewerkers van verweerder die betrokken zijn (geweest) bij de afhandeling van TVL-aanvragen, -bezwaren en -beroepen hebben geen toegang tot deze mailbox.”
6.1
Voor het kader voor de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in het algemeen verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). Het College verwijst ook naar zijn uitspraak van 5 november 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:775) waarin meer in het bijzonder wordt ingegaan op de betekenis van een notificatie e-mail in dit kader.
6.2
In 6.2 van de uitspraak van 5 november 2024 heeft het College uiteengezet dat en waarom bij de uitvoering van de TVL en vergelijkbare coronasteunregelingen die werden en worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een notificatie e-mail meer is dan een onverplicht servicebericht. Het College is van oordeel dat de voor de minister uit het zorgvuldigheidsbeginsel voortvloeiende verplichting niet zo ver gaat dat hij gehouden was een systeem in te richten waarin stelselmatig wordt gemonitord of een verzonden e-mailbericht ook daadwerkelijk is afgeleverd. Daarvoor kent het College, naast wat de minister in de brief van 18 september 2024 uiteen heeft gezet over de feitelijke gang van zaken, ook betekenis toe aan het zeer grote aantal besluiten (ruim 450.000) dat in een betrekkelijk korte periode moest worden genomen en aan de geringe foutenkans bij de verzending van e-mailberichten in het algemeen. Daar komt bij dat in situaties waarin rond de verzending of de ontvangst van een notificatie e-mail problemen zijn ontstaan die niet kunnen worden toegerekend aan de (beoogde) ontvanger ervan (zoals in de uitspraak van
5 november 2024 en bijvoorbeeld ook in de uitspraak van 12 november 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:832) het geval was), een termijnoverschrijding verschoonbaar kan zijn.
6.3
Aldus moet nu in de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan de onderneming kan worden toegerekend. Die vraag beantwoordt het College op grond van de volgende overwegingen bevestigend. Het niet ontvangen van de notificatie e-mail en daarmee de termijnoverschrijding is het gevolg van het door de onderneming niet opgeven van een nieuw e-mailadres nadat het oorspronkelijke e-mailadres door haarzelf buiten gebruik was gesteld. De onderneming heeft daarvoor geen andere verklaring gegeven dan dat geen van de overblijvende medewerkers daar toen aan heeft gedacht. Hoewel de onderneming dus wist dat het opgegeven e-mailadres niet meer geldig was, zijn de overblijvende medewerkers blijven inloggen in het digitale portaal waarbij als wachtwoord nog steeds het e-mailadres van de vertrokken medewerker kon worden gebruikt. Met die gegevens is op 11 november 2021 ook nog de aanvraag om vaststelling van de subsidie ingediend. Na het vertrek van de betrokken medewerker per 31 juli 2021 ontving de onderneming bovendien in het geheel geen
e-mailberichten meer van RVO. Dat had haar erop moeten attenderen dat er een probleem was met het e-mailverkeer. Onder al deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de onderneming een slechts gering verwijt treft. De termijnoverschrijding is daarom niet verschoonbaar. Dat de onderneming stelt evident recht te hebben op subsidie kan niet bij de beoordeling van de verschoonbaarheid worden betrokken. Het College verwijst hiervoor naar 2.2 van de uitspraak van 30 januari 2024.
6.4
De conclusie is dat de uitspraak van 16 mei 2023 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
7 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. M. Schoneveld en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. van der Meel