ECLI:NL:CBB:2024:598

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
22/1437
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak op verzet inzake subsidie vaste lasten COVID-19 en ontvankelijkheid bezwaar

Op 27 augustus 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op het verzet van [naam 1] B.V. tegen de uitspraak van 7 maart 2023, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. De onderneming had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 15 juni 2022, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het te laat was ingediend. De onderneming stelde dat haar accountant bezig was met het opstellen van een accountantsproduct, wat leidde tot de termijnoverschrijding. Het College oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de onderneming niet volledig verantwoordelijk kon worden gehouden voor de vertraging. Het College verklaarde het verzet gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak en bepaalde dat de minister opnieuw op het bezwaar van de onderneming moest beslissen. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de onderneming, die op € 2.187,50 werden begroot.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1437
uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende en tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2024 op het verzet van

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: mr. M.J.P. Kamp)

Procesverloop

De onderneming heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Economische Zaken) van 15 juni 2022.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Met de uitspraak van 7 maart 2023 heeft het College het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dus zonder zitting, ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen de uitspraak van 7 maart 2023 verzet gedaan.
Het verzet is behandeld op de zitting van 19 juli 2024. Namens de onderneming hebben de gemachtigde, [naam 2] en [naam 3] aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. De onderneming heeft op 14 februari 2022 een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van de minister van 22 december 2021 op haar aanvraag om vaststelling van de eerder aan de onderneming verleende subsidie over het
tweedekwartaal van 2021. Met het besluit van 15 juni 2022 heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2 Vaststaat dat het besluit van 22 december 2021 op die dag op de juiste wijze, digitaal, bekend is gemaakt. De minister heeft op die dag tevens een notificatie e-mail aan de onderneming gestuurd, die de onderneming ook heeft ontvangen. De laatste dag waarop tijdig een bezwaarschrift kon worden ingediend was 2 februari 2022. Het op 14 februari 2022 ingediende bezwaarschrift is daarom te laat. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.
3 In verzet heeft de onderneming het volgende aangevoerd. Tegen het einde van de bezwaartermijn was haar accountant bezig met het opstellen van een “accountantsproduct” ten behoeve van de vaststelling van de eerder aan de onderneming verleende subsidie over het
eerstekwartaal van 2021, dat op 22 februari 2022 bij de minister moest zijn aangeleverd. Daarbij ontdekte de accountant dat de opgegeven referentieomzet bij de aanvraag om vaststelling van de subsidie over het tweede kwartaal van 2021 niet juist was. Omdat de aanvraagtermijn voor vaststelling van de subsidie over het tweede kwartaal van 2021 liep tot 8 maart 2022, ging de onderneming ervan uit dat zij tot die datum nog een verzoek kon doen tot intrekking van de bij het besluit van 22 december 2021 vastgestelde subsidie en een nieuwe aanvraag om vaststelling kon indienen. Daarom heeft zij niet binnen de termijn bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 december 2021. Uiteindelijk heeft zij ervoor gekozen om toch een bezwaarschrift in te dienen en daarin (ook) te verzoeken om intrekking en het opnieuw vaststellen van de subsidie. De minister heeft vervolgens wel het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, maar niet beslist op het verzoek.
4.1
Het College is op grond van de volgende overwegingen van oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2
Voor het beoordelingskader verwijst het College naar zijn uitspraak van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31). In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de termijnoverschrijding aan de onderneming kan worden toegerekend. In 2.3 van de uitspraak van 30 januari 2024 is overwogen dat voor het oordeel dat een termijnoverschrijding niet aan de indiener van het bezwaar- of beroepschrift kan worden toegerekend, grond kan bestaan als deze het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, als deze is veroorzaakt door het handelen of nalaten van het bestuursorgaan en ook wegens andere redenen. In 3.3 van de uitspraak van 30 januari 2024 is overwogen dat de term “redelijkerwijs” in artikel 6:1 van de Awb het bestuursorgaan en de bestuursrechter enige ruimte biedt om ook in gevallen waarin sprake is van een slechts geringe verwijtbaarheid met betrekking tot de termijnoverschrijding, deze niet aan de indiener toe te rekenen. Het College stelt hier buiten twijfel dat die overweging niet alleen geldt in geval van een beroep op bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen (zoals in de uitspraak van 30 januari 2024 aan de orde was), maar ook als het gaat of mede gaat om het handelen of nalaten van het bestuursorgaan of als zich andere redenen voordoen of mede voordoen. In (3.2.5 van) het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2024 (ECLI:NL:HR:2024:625) ligt een overeenkomstig oordeel besloten.
4.3
Het College laat in het midden of artikel 4:49 van de Awb toelaat een verzoek te doen tot intrekking van een vastgestelde subsidie en een nieuwe aanvraag om vaststelling in te dienen binnen de aanvraagtermijn. Ook als dat niet zo zou zijn, is namelijk goed voorstelbaar dat de onderneming tot deze veronderstelling is gekomen en om die reden in elk geval aanvankelijk heeft afgezien van het indienen van een bezwaarschrift. In deze omstandigheden en gelet op de beperkte omvang van de termijnoverschrijding is het te laat indienen van het bezwaarschrift slechts in geringe mate aan de onderneming te verwijten. Omdat vervolgens niet is gebleken van contra-indicaties als bedoeld in 3.3 van de uitspraak van 30 januari 2024 om de termijnoverschrijding niet aan de onderneming toe te rekenen, is deze verschoonbaar.
5 Het verzet is gegrond, de uitspraak van 7 maart 2023 vervalt en het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond.
6 Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb doet het College tevens uitspraak op het beroep. Het beroep is gegrond, het besluit van 15 juni 2022 zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:11 van de Awb en de minister moet opnieuw, en nu inhoudelijk, op het bezwaar van de onderneming beslissen.
7 De minister moet de proceskosten van het beroep en het verzet vergoeden. Het College begroot deze op € 2.187,50 (2,5 punt x waarde per punt € 875,- x wegingsfactor 1,0).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van de minister van 15 juni 2022;
  • bepaalt dat de minister met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak opnieuw beslist op het bezwaar van de onderneming;
  • bepaalt dat de minister het door de onderneming betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van de onderneming tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van T. Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.
w.g. T.G.M. Simons w.g. T. Berg