ECLI:NL:RVS:2016:1553
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- N. Verheij
- C.M. Wissels
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing tot vreemdelingenbewaring en de belangenafweging in het vreemdelingenrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van een vreemdeling tegen zijn vreemdelingenbewaring gegrond verklaarde. De vreemdeling was op 10 januari 2016 aangehouden bij de buitengrens wegens het gebruik van een vervalst reisdocument en werd op 23 januari 2016 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank oordeelde op 2 februari 2016 dat de maatregel van bewaring opgeheven moest worden en kende schadevergoeding toe aan de vreemdeling. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 juni 2016 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte in de belangenafweging had betrokken dat de aanvraag van de vreemdeling was ingediend voordat hij in bewaring was gesteld. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris niet gehouden was om de gestelde onrechtmatigheid van de strafrechtelijke detentie van de vreemdeling in de belangenafweging te betrekken, omdat dit niet door een bevoegde rechter was vastgesteld. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Deze uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder vreemdelingen in bewaring kunnen worden gesteld en de rol van de staatssecretaris in de belangenafweging, vooral in het licht van de nieuwe wetgeving die in werking is getreden.