ECLI:NL:RBDHA:2023:1472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Dublinclaimant

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 februari 2023, wordt de maatregel van bewaring van een eiser, die als Dublinclaimant vanuit Zwitserland naar Nederland is overgedragen, beoordeeld. De eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hem op 21 januari 2023 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 februari 2023, waarbij de eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring op een juiste grondslag is opgelegd, aangezien de eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland en verweerder bekend was met deze situatie. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, die onder andere stelden dat de ophouding onrechtmatig was en dat er geen zicht op uitzetting was, verworpen. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn en dat er geen aanleiding is om een lichter middel toe te passen. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1974

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Barzizaoua. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Eiser stelt dat de ophouding onrechtmatig is omdat deze op een onjuiste grondslag [1] heeft plaatsgevonden. Eiser is vanuit Zwitserland op grond van de Dublinverordening [2] overgedragen aan Nederland. De identiteit van eiser kon onmiddellijk worden vastgesteld terwijl verweerder bekend was met het verblijfsrecht van eiser in Nederland. De maatregel van bewaring is daarom onrechtmatig.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser op de juiste grondslag, namelijk artikel 50, derde lid, van de Vw is opgehouden, nu eiser als overgedragen Dublinclaimant geen rechtmatig verblijf had in Nederland en verweerder daarmee bekend was. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Ter zitting heeft verweerder de zware gronden 3f en 3i en de lichte gronden 4a, 4b en 4e laten vallen.
6. Eiser betwist allereerst de grondslag van de maatregel en voert daartoe aan dat de bewaring niet noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit. [3] Omdat eiser in strafrechtelijk detentie heeft verbleven, waren deze gegevens al bekend bij verweerder. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft geen documenten overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Het enkele feit dat eiser in strafrechtelijke detentie heeft verbleven maakt niet dat deze persoonsgegevens vaststonden.
7. Eiser betwist verder de zware gronden 3a, 3b, 3d en 3e en de lichte gronden 4c en 4d. Hij voert daartoe aan dat hij een asielzoeker is en hij middels een gecontroleerde overdracht op grond van de Dublinverordening [4] vanuit Zwitserland aan Nederland is overgedragen. Hij heeft zich dan ook niet aan het toezicht onttrokken. Verder heeft hij altijd meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit en heeft hij nimmer tegenstrijdige of onjuiste gegevens verstrekt. Tot slot heeft eiser in strafrechtelijke detentie verbleven zodat de overgebleven lichte gronden ten onrechte aan hem worden tegengeworpen.
8. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Met betrekking tot de zware grond 3a overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiser ongedocumenteerd het grondgebied van Nederland heeft betreden. Dat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd, is daarom feitelijk juist. Ten aanzien van de zware grond 3b heeft verweerder er onder meer op gewezen dat eiser op 18 juni 2021 met onbekende bestemming is vertrokken, wat eiser niet heeft betwist. Ook deze grond is daarom feitelijk juist. Voor wat betreft de zware grond 3d werpt verweerder terecht aan eiser tegen dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser heeft tenslotte geen documenten overgelegd die de persoonsgegevens die hij heeft opgegeven onderbouwen, terwijl niet is gebleken dat hij inspanningen heeft verricht om die documenten (alsnog) te verkrijgen. Verder is gebleken dat eiser in Zwitserland bekend is onder een andere naam met een andere geboortedatum dan in Nederland. Dit betekent dat ook de zware grond 3e terecht aan hem is tegengeworpen. Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiser niet is ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat hij over ongeveer €130,- beschikt, wat onvoldoende is om zijn terugkeer naar Marokko zelfstandig te bekostigen. Ook de lichte gronden 4c en 4d zijn daarom terecht door verweerder aan de maatregel ten grondslag gelegd. Dat eiser in strafrechtelijke detentie heeft verbleven leidt niet tot een ander oordeel.
9. De rechtbank concludeert dat de (overgebleven) zware en lichte gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
10. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting en dat het zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt.
11. Voor een maatregel van bewaring die berust op artikel 59b, eerste lid, van de Vw is
zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn, gelet op de lopende asielprocedure, geen voorwaarde. [5] De beroepsgronden over het ontbreken van zicht op uitzetting treffen dan ook geen doel. Daarnaast is verweerder in een dergelijke situatie ook niet gehouden voortvarend handelingen te verrichten ter voorbereiding van de uitzetting van eiser. [6] Verweerder hoeft bij een maatregel van bewaring op deze grondslag alleen voortvarendheid te betrachten in die zin dat binnen de termijnen van dat artikel wordt gehandeld. Verweerder heeft daaraan voldaan door op 28 januari 2023 een voornemen uit te brengen op eisers asielaanvraag. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
Lichter middel
12. Verder voert eiser aan dat ten onrechte geen lichter middel is toegepast door verweerder. Er is bij eiser sprake van persoonlijke en dringende omstandigheden zoals een medische indicatie zodat een lichter middel op zijn plaats was geweest.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. In dat kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden de maatregel kunnen dragen. Daarnaast is verweerder gemotiveerd ingegaan op de medische situatie van eiser. Eiser heeft verder geen concrete omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend maken.
Detentieregime en tenuitvoerlegging maatregel
14. Voor zover eiser stelt dat sprake is van een strikt bewaringsregime vanwege de coronamaatregelen en verweerder dit had moeten betrekken bij zijn belangenafweging om eiser in bewaring te stellen, overweegt de rechtbank dat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd. Bovendien kan een klacht over detentieomstandigheden niet ter beoordeling worden voorgelegd aan de bewaringsrechter. Daarover kan eiser zich in een afzonderlijke rechtsgang beklagen. [7]
Ambtshalve toets
15. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. [8] Ook met inachtneming van deze verplichting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 50, derde lid, van de Vw.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1813.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1553.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:4002.
8.Zie de gevoegde zaken C704/20 en C39/21, ECLI:EU:C:2022:489 en ECLI:EU:C:2022:858.