ECLI:NL:RBDHA:2021:16343

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Albanese eiser. De eiser had op 2 juli 2021 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, welke maatregel op 9 juli 2021 door de verweerder was opgeheven. De rechtbank diende te beoordelen of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was geweest en of de eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens die essentieel zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende gronden had om de b-grond van de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, en dat er geen noodzaak was om de c-grond te hanteren, aangezien deze was vervallen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet verplicht was om voortvarend te handelen in het kader van de bewaring, maar dat de asielaanvraag van de eiser binnen de gestelde termijn behandeld diende te worden. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10623
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 9 juli 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1991.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Grondslag van de maatregel
3. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Deze grondslag staat in artikel 59b, eerste lid en onder b, van de Vw. De rechtbank duidt dit hierna als de b-grond.
Ook legt verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag dat (i) eiser in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (ii) dat hij al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (iii) dat op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Deze grondslag staat in artikel 59b, eerste lid, onder c van de Vw. De rechtbank duidt dit hierna als de c-grond.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser beide grondslagen van de maatregel van bewaring betwist. Met betrekking tot de b-grond stelt eiser dat verweerder zijn asielaanvraag niet serieus neemt en de bewaring dus niet noodzakelijk is voor het verkrijgen van gegevens ten behoeve van de asielprocedure. Er is volgens hem daarom geen noodzaak om hem in bewaring te houden gedurende die procedure. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de c-grond vervalt.
5. De rechtbank gaat, gelet op het voorgaande, dus alleen in op de vraag of verweerder terecht de b-grond aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Hiervan is sprake als door middel van de maatregel van bewaring de gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van de asielaanvraag van eiser kunnen worden verkregen én er ten minste twee gronden voor inbewaringstelling zijn.1 Voorts geldt dat met een voldoende deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking is gegeven dat de b-grond aan de orde is.2 Voor de beoordeling van de vraag of verweerder de b-grond terecht heeft opgevoerd, zal de rechtbank dus moeten bezien of er ten minste twee gronden voor de inbewaringstelling zijn die kunnen leiden tot de conclusie dat er een risico op onttrekking bestond.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Uit de niet-betwiste gronden volgt het risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd. Dit maakt dat de b-grond aan de orde is, die dus terecht door verweerder als grondslag voor de maatregel is opgevoerd. De beroepsgrond slaagt daarom niet
Voortvarendheid
7. Eiser voert tot slot aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld omdat er geen vertrekgesprekken zijn gevoerd of enige andere handeling is verricht door verweerder.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Bij een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b is verweerder niet gehouden voortvarend handelingen ter voorbereiding van de
1. Dit volgt uit artikel 5.1c, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Zie in dit verband onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852, r.o. 2.3.
uitzetting te verrichten.3 Wel moet verweerder de asielaanvraag van eiser binnen een termijn van vier of zes weken behandelen.4 Die termijn liep nog ten tijde van de inbewaringstelling. Daarnaast heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat eiser al een afspraak heeft gehad bij Medifirst en dat het eerste gehoor in het kader van de asielprocedure gepland stond voor 13 juli 2021. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder hiermee de asielaanvraag van eiser voldoende voortvarend in behandeling heeft genomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
3 Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1553.
4 Dit volgt uit artikel 59b, tweede lid, van de Vw.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
23 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.