ECLI:NL:RBDHA:2022:1845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vw; identiteit en nationaliteit onvoldoende vastgesteld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse asielzoeker. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 februari 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet (Vw), omdat de identiteit en nationaliteit van de eiser onvoldoende vastgesteld konden worden. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was en het onderzoek op 23 februari 2022 gesloten.

Eiser stelde dat hij zijn identiteit en nationaliteit had aangetoond in de asielprocedure en dat hij informatie voor een opvolgende asielaanvraag ook vanuit een asielzoekerscentrum (AZC) kon verkrijgen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring, zoals het ontbreken van documenten en de noodzaak om de identiteit vast te stellen, voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank oordeelde verder dat de staatssecretaris niet verplicht was om voortvarend te handelen in het kader van de uitzetting, maar wel bij de afhandeling van de asielaanvraag. Eiser had geen overtuigende argumenten aangedragen dat de bewaring onevenredig bezwarend was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Govaers, met griffier N.H. de Zeeuw aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2349
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw opgelegd.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het onderzoek is vervolgens op 23 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag.
3. Eiser voert aan dat het zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn geacht in de asielprocedure en dat het verkrijgen van informatie voor een opvolgende asielaanvraag ook mogelijk is vanuit een AZC.2 Het is dan ook opvallend dat de maatregel van bewaring rust op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw.
4. In het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van eisers identiteit en nationaliteit. In het
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Asielzoekerscentrum.
bestreden besluit is namelijk vermeld dat eiser niet in staat was om enig document ter staving van zijn gestelde identiteit en nationaliteit over te leggen. Daarom is de identiteit of de nationaliteit van eiser met onvoldoende zekerheid bekend. Om die reden kan worden vastgesteld dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit en nationaliteit. Deze motivering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende draagkrachtig en toegespitst op eisers situatie. Dat eisers verklaringen over zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig zijn geacht, betekent immers nog niet dat zijn identiteit en nationaliteit zijn vastgesteld.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb3, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van
het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3d. Over zware grond 3a stelt eiser dat hij niet beschikte over een visum of ander reisdocument, omdat hij als asielzoeker in Nederland is aangekomen. Verder stelt eiser over zware grond 3b dat hij na afloop van zijn asielprocedure depressief en angstig raakte, waardoor hij meende dat hij het AZC moest verlaten. Daarnaast stelt eiser over zware grond 3c dat het logisch is dat hij niet is teruggekeerd. Zijn asielrelaas is geloofwaardig geacht en het is dan ook niet zo vreemd dat hij niet terug wil naar deze plek. Tot slot heeft eiser in de voorgaande asielprocedure wel degelijk zo goed mogelijk meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, waardoor zware grond 3d ook niet ten grondslag kon worden gelegd aan de maatregel van bewaring.
7. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank stelt vast dat eiser de lichte gronden en de feitelijke juistheid van de zware gronden 3a, 3b en 3c niet heeft betwist. Gelet op de uitspraak van de Afdeling4 van 25 maart 2020 kan verweerder volstaan met de toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen en is een nadere motivering niet vereist.5 Deze gronden kunnen de maatregel al dragen. Daarmee behoeft de beroepsgrond van eiser voor het overige geen bespreking.
3 Vreemdelingenbesluit 2000.
4 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8. Eiser voorziet dat hij zes weken in bewaring zal zitten, alvorens verweerder tot de conclusie komt dat hij niet tijdig op eisers asielaanvraag kan beslissen. Daarna zal eiser alsnog in een AZC worden geplaatst. In zoverre eiser hiermee aanvoert dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, oordeelt de rechtbank als volgt.
9. Bij een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b van de Vw is verweerder niet gehouden voortvarend handelingen ter voorbereiding van de uitzetting te verrichten.6 Wel is verweerder gehouden om vanaf eisers inbewaringstelling voldoende voortvarendheid te betrachten bij de afwikkeling van zijn (opvolgende) asielaanvraag. Daarbij moet de in artikel 59b, tweede lid, van de Vw genoemde termijn worden gezien als maximale termijn waarbinnen verweerder voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden.7 Eiser heeft tegelijk met zijn inbewaringstelling een (opvolgende) asielaanvraag ingediend. De hiervoor genoemde termijn loopt daarom nog. De rechtbank ziet dan ook vooralsnog geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat de door hem ingediende opvolgende asielaanvraag ook kan worden behandeld vanuit een AZC.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Eiser heeft deze motivering niet inhoudelijk betwist. Eiser heeft evenmin omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de bewaring onevenredig bezwarend moet worden geacht. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
6 Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1553.
7 Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1157.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19478486

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.