Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum]. Zijn nationaliteit is onbekend.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9088, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is. 4. Eiser voert aan dat hij inmiddels al anderhalf jaar aangesloten in detentie verblijft. Hij vindt dit lang genoeg en meent dat er een zekere reflexwerking moet uitgaan van de Terugkeerrichtlijn, die een maximum kent van achttien maanden vreemdelingendetentie.
5. De rechtbank verwijst naar wat is geoordeeld in de uitspraakop het eerste beroep tegen de maatregel, die is bevestigd door de Afdelingbij uitspraak van 13 oktober 2022.Met de onderhavige maatregel van bewaring is de termijn op 25 augustus 2022 opnieuw aangevangen. Om die reden kan niet worden gesteld dat een maximum van achttien maanden is bereikt.
6. Eiser stelt dat de detentie dusdanig zwaar op hem drukt en een langere detentie niet gerechtvaardigd is. De grondslag voor zijn bewaring is enkel het gevaar voor de nationale veiligheid en eisers belangen moeten zwaarder wegen. Van de Afdeling heeft eiser geen brief ontvangen over de verwachte behandelduur van zijn lopende hoger beroep, maar de asieladvocaat van eiser verwacht dat het hoger beroep pas in het eerste kwartaal van 2023 behandeld zal worden. Eiser meent dat, ondanks dat er geen voortvarendheidseis geldt bij een maatregel op grond van artikel 59b van de Vw, de huidige voortzetting van de maatregel in strijd is met artikel 5, eerste lid en onder f juncto artikel 5, vierde lid, van het EVRM. Ter onderbouwing beroept hij zich op het arrest J.N. tegen het Verenigd Koninkrijk.Hieruit volgt dat het langdurig stilzitten van de overheid wat betreft het uitzetten van een persoon verwijtbaar kan zijn.
7. Eiser heeft zijn stelling dat de bewaring zwaar op hem drukt op geen enkele wijze nader onderbouwd. Verder is het zo dat de voorzieningenrechter van de Afdeling bij uitspraak van 24 augustus 2022eisers verzoek om een voorlopige voorziening heeft toegewezen, waarbij conform het verzoek is geoordeeld dat eiser niet mag worden uitgezet “voordat op het hoger beroep is beslist”. Dat maakt dat verweerder eiser momenteel niet mag overdragen aan de Turkse autoriteiten. Verweerder heeft gezien de omstandigheden gedaan wat mogelijk is om de uitzetting van eiser zo snel mogelijk te realiseren, zo ook door de Afdeling te verzoeken om het hoger beroep van eiser met spoed te behandelen. Echter, dat de uitspraak op dit hoger beroep mogelijk voorlopig nog uitblijft, komt voor eigen rekening en risico van eiser. Een uitzetting is niet mogelijk gelet op de proceshandelingen die eiser zelf verricht.
8. Volgens vaste rechtspraak is voortvarend handelen van verweerder geen voorwaarde voor een inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw.
9. Uit het arrest waar eiser zich op beroept volgt (onder meer) dat een persoon die een gevaar voor de openbare orde vormt in detentie mag worden gehouden, behalve als sprake is van ‘merely sitting and waiting’ aan de kant van de overheid.Dat de behandeling van een hoger beroep tijd kost, maakt niet dat daar sprake van is. Voorts is verweerder nooit gestopt het met voeren van vertrekgesprekken met eiser en heeft verweerder de Afdeling verzocht eisers hoger beroep versneld te behandelen. Er kan niet worden gesteld dat verweerder stil zit in afwachting van het moment dat de uitzetting van eiser gerealiseerd kan worden.
10. Eiser beroept zich voorts op het arrest Nabil en anderen tegen Hongarije, waaruit zou volgen dat een vreemdelingendetentie in een periode van vijf maanden hangende een asielaanvraag in strijd is met artikel 5, eerste lid en onder f, van het EVRM, omdat geen sprake was van
due diligence. Eiser meent dat dit punt in zijn geval snel kan worden bereikt. Eiser vermoedt dat verweerder om een versnelde behandeling heeft verzocht bij de Afdeling zodat verweerder zich aan het
due diligence-beginsel kan houden, maar voorlopig is er geen enkele indicatie dat de Afdeling eisers hoger beroep met spoed behandelt. Daarom meent eiser dat sprake is van een arbitraire detentie.
11. In het arrest Nabil gaat het om een vreemdelingendetentie voor een periode van vijf maanden. Zoals eerder overwogen, is deze termijn in eisers geval nog niet bereikt. Een beroep op dit arrest treft daarom geen doel.
12. Tot slot beroept eiser zich op het arrest A. en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk.Het EHRM heeft in die zaak geoordeeld dat een preventieve detentie op grond van mogelijke nationale veiligheidsrisico’s of terroristische bedreiging niet in overeenstemming is met artikel 5 lid 1 van het EVRM. Zelfs als een dergelijke detentie gerelateerd kan worden aan een doel zoals omschreven in artikel 5 lid 1 onder f EVRM dan nog geldt wel dat in het kader van de evenredigheidsbeoordeling het tijdsverloop wel degelijk een rol moet kunnen blijven spelen. Eiser stelt dat de rechterlijke macht het beoordelen van zijn zaak op zijn beloop laat en het moment is gekomen waarop sprake is van een willekeurige detentie.
13. Eisers beroep op het arrest A. en anderen tegen het Verenigd Koninkrijk treft geen doel, nu in eisers geval geen sprake is van ‘een preventieve detentie op grond van mogelijke nationale veiligheidsrisico’s’. Vooralsnog mag verweerder uitgaan van het gegeven dat eiser een gevaar voor de nationale veiligheid vormt. De rechtbank verwijst daarbij naar de motivering van zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch in de uitspraak van 20 juni 2022.Ondanks dat deze uitspraak een oude maatregel betreft, zijn de overwegingen van overeenkomstige toepassing op de onderhavige maatregel van bewaring.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.