Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
3.Proceskosten
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De belanghebbende heeft in totaal tien auto’s ingevoerd en heeft Bpm op aangiften voldaan. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag opgelegd, die in de uitspraak op bezwaar gedeeltelijk is verminderd. De rechtbank heeft de door de belanghebbende voorgestelde herleidingmethode voor de berekening van de verschuldigde Bpm verworpen en heeft zich gebogen over verschillende geschilpunten, waaronder de vaststelling van de nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde van de voertuigen, alsook de correctie van de koerslijstwaarde in verband met het waardeverloop van btw-auto’s en parallel geïmporteerde voertuigen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, maar dat deze moest worden verminderd tot een bedrag van € 27.514. Daarnaast heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 en de Minister voor Rechtsbescherming tot € 2.000, alsook de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 2.017. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van één naheffingsaanslag, ondanks dat er administratief tien zaaknummers zijn aangemaakt. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure beoordeeld en de schadevergoeding daarop gebaseerd.