In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die een Bentley Bentayga heeft geregistreerd, heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de inspecteur heeft deze in eerste instantie gehandhaafd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 10 juni 2020 heeft de belanghebbende betoogd dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd en dat het door de inspecteur toegepaste afschrijvingspercentage te laag is. Het hof heeft vastgesteld dat de inspecteur de naheffingsaanslag heeft opgelegd zonder de belanghebbende te horen, wat een schending van het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel inhoudt. Echter, het hof concludeert dat deze schending geen gevolgen heeft voor de hoogte van de naheffingsaanslag, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag tot een ander bedrag zou zijn opgelegd zonder deze onregelmatigheid.
Het hof heeft de argumenten van de belanghebbende over de afschrijving en de waarde van de auto beoordeeld en geconcludeerd dat de inspecteur de inkoopwaarde van de auto terecht heeft vastgesteld. De belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat het toegepaste afschrijvingspercentage van 30,58% te laag is. Het hof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.