ECLI:NL:RBNNE:2022:3238

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
18/750014-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mega-zaak Vidar: Criminele burgerinfiltrant en internationale drugshandel

In de mega-zaak Vidar heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak tegen 15 verdachten, die betrokken waren bij de uitvoer van grote hoeveelheden harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. De rechtbank heeft 15 verdachten veroordeeld, terwijl vijf anderen zijn vrijgesproken. De opgelegde straffen variëren van 7 jaar gevangenisstraf tot 80 uur taakstraf. De zaak is bijzonder vanwege de inzet van een criminele burgerinfiltrant, A-4110, die als pseudokoper en informant heeft gefunctioneerd. Het onderzoek, dat 33 zaaksdossiers omvatte, leidde tot de ontdekking van een netwerk dat zich bezighield met de internationale handel in harddrugs, met betrokkenheid van leden van de Hells Angels. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de inzet van de criminele burgerinfiltrant beoordeeld en vastgesteld dat deze onder strikte voorwaarden is uitgevoerd. De rechtbank heeft ook de rol van verdachte in de drugshandel en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen vastgesteld, waarbij de verdachte niet in staat is geweest om een verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van de geldbedragen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/750014-20
Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 augustus 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , [straatnaam]
A.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 februari 2022, 10 februari 2022, 11 februari 2022, 22 maart 2022, 25 maart 2022, 13 april 2022, 21 april 2022 en 12 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. M.S. Kappeyne van de Coppello en H.J. Mous en van hetgeen verdachte en zijn raadslieden mrs. S.L.J. Janssen en D.J. van Rinsum, beiden advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.
Inleidende opmerkingen
De strafzaak tegen verdachte is een onderdeel van het resultaat van een grootschalig onderzoek naar de mogelijke betrokkenheid van leden van de Hells Angels, charter North Coast, in Harlingen bij de internationale handel in harddrugs. Het resultaat van het onderzoek is mede bereikt door de inzet van de criminele burger A-4110 als pseudokoper/-dienstverlener, informant en infiltrant.
Van het dwangmiddel criminele burgerinfiltratie is sinds de IRT-affaire in de jaren '90 geen gebruik meer gemaakt. In aanloop naar deze affaire zijn ter bestrijding van de georganiseerde misdaad bewust tonnen drugs doorgelaten onder regie van politie en justitie. Hierbij zijn gestuurde burgerinfiltranten behulpzaam geweest, waaronder ook criminele burgerinfiltranten.
12Naar aanleiding hiervan is een parlementaire enquête gehouden.
3De Parlementaire enquête opsporingsmethoden, IRT (1994-1996) concludeert in haar rapport van 1 februari 1996 dat van criminele burgerinfiltranten die onder regie van politie en justitie strafbare feiten plegen - geen gebruik moet worden gemaakt.
4
Op 19 november 1998 wordt de motie-Kalsbeek-Jasperse ingediend. In deze motie is een algemeen verbod tot de inzet van criminele burgerinfiltranten door de politie en het openbaar ministerie opgenomen.
5In de motie wordt overwogen dat het werken met een criminele burgerinfiltrant een hoog processueel afbreukrisico kent. Het handelen van de criminele burgerinfiltrant is daarnaast in het algemeen slecht controleerbaar. Door de vaak voorkomende zogenaamde "dubbele agenda" bij een criminele burgerinfiltrant is slecht te controleren of zijn handelen voldoet aan het Tallon-criterium.
6De motie is op 26 november 1998 door de Tweede Kamer aanvaard.
7
Op 25 maart 2014 heeft de Tweede Kamer haar verbod op de inzet van criminele burgerinfiltranten laten vervallen. Op die datum wordt door de Tweede Kamer namelijk de motie-Recourt c.s. aanvaard.
8In deze motie wordt overwogen dat er zware criminelen en criminele organisaties zijn die hun criminele activiteiten zeer succesvol afschermen en met traditionele opsporingsmiddelen onvoldoende kunnen worden aangepakt. Bij deze vorm van zware criminaliteit kan de inzet van buitengewone opsporingsbevoegdheden, waaronder de inzet van de criminele burgerinfiltrant, noodzakelijk zijn, De inzet van een criminele burgerinfiltrant moet zeer zorgvuldig plaatsvinden vanwege de hoge processuele afbreukrisico’s. Alleen in hoge uitzonderingsgevallen en onder strikte waarborgen moet gewerkt kunnen worden met inzet van de criminele burgerinfiltrant. De Tweede Kamer verzoekt de regering dan ook om een criminele burgerinfiltrant alleen in te zetten:
  • als voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit;
  • onder een zeer streng regime van waarborgen;
  • bij zeer gesloten criminele groeperingen die zich schuldig maken aan de ernstigste vormen van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit;
  • in korte trajecten, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van groei-infiltranten;
  • na toestemming van de minister van Veiligheid en Justitie.
De rechtmatigheid van de inzet van de criminele burger A-4110 als burgerinfiltrant is één van de centrale thema's in deze zogenoemde megazaak met de naam "Vidar".
Binnen het onderzoek Vidar zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. In totaal staan 23 verdachten terecht. Drie zaken zijn al afgedaan. De verdenkingen tegen de verdachten variëren van betrokkenheid bij de internationale handel in harddrugs tot het witwassen van (aanzienlijke) geldbedragen en het bezit van vuurwapens of harddrugs. Aan de acht hoofdverdachten wordt verweten dat zij deel hebben genomen aan een criminele organisatie die zich onder meer bezig heeft gehouden met de internationale handel in harddrugs.
Het politiedossier van het onderzoek Vidar (NNRAA18011) is opgemaakt door de Nationale Politie, Eenheid Noord-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Generieke Opsporing. De ordners van het politiedossier zijn als volgt onderverdeeld en doorgenummerd:
  • algemeen dossier, pagina 1 tot en met 17449;
  • algemeen dossier nazending februari 2021, pagina 9368 tot en met 9556;
  • algemeen dossier nazending oktober 2021, pagina 9557 tot en met 9975;
  • algemeen dossier nazending december 2021, pagina 9976 tot en met 10007;
  • beslag dossier, pagina 1 tot en met 1005;
  • beslag dossier nazending oktober 2021, pagina 1006 tot en met 1091;
  • beslag dossier nazending december 2021, pagina 1092 tot en met 1114;
  • methodieken dossier, pagina 1 tot en met 7663;
  • methodieken dossier nazending februari 2021, pagina 7087 tot en met 7098; - methodieken dossier nazending oktober 2021, pagina 7099 tot en met 7106.
Het politiedossier is opgebouwd uit 33 zaaksdossiers. In deze zaaksdossiers staan de onderzoeksbevindingen beschreven die geleid hebben tot de verdenkingen tegen de verdachten. Thans zijn 28 zaaksdossiers van belang. In deze zaaksdossiers draait het, kort en zakelijk weergegeven, om het volgende:
poging tot uitvoer van één kilogram cocaïne naar Noord-Ierland;
uitvoer van 987,41 gram amfetamine en 99,75 gram cocaïne naar Noord-Ierland;
uitvoer van 4.980,60 gram amfetamine naar Noord-Ierland; 4. uitvoer van 8.315,88 gram amfetamine naar Noord-Ierland;
5. uitvoer van 9.893,10 gram amfetamine naar Noord-Ierland;
6. uitvoer van 12.227,58 gram amfetamine en 964,29 gram MDMA naar Noord-Ierland;
7. voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van 140 kilogram amfetamine naar Finland;
8. voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van 300 kilogram harddrugs naar Australië;
9. uitvoer van 86 kilogram amfetamine naar Finland;
10. voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van 30 kilogram amfetamine naar Denemarken;
11. deelneming aan een criminele organisatie;
12. witwassen van € 100.000,00;
13. witwassen van € 4.000,00;
14. witwassen van € 78.000,00 uit Finland;
15. witwassen van € 300,00;
16. witwassen van € 35.000,00, € 5.000,00, € 20.000,00, € 11.000,00 en € 15.000,00 uit Finland; 17. witwassen van € 140.000,00 uit Finland;
18. witwassen van € 200.000,00, een BMW en € 75.000,00;
18. witwassen van € 20.000,00;
18. witwassen van € 29.225,00 en 32.800,00 NOK;
18. witwassen van 20.300,00 DKK;
18. witwassen van € 15.085,00, € 18.650,00, € 25.120,00, € 28.510,00 en € 4.950,00;
18. voorhanden hebben van een pistool, twee patroonmagazijnen en 19 kogelpatronen;
25. voorhanden hebben van drie pistolen, twee patroonmagazijnen en 105 kogelpatronen;
25. voorhanden hebben van een pistool, een patroonmagazijn en 33 kogelpatronen;
28. aanwezig hebben van 3,42 gram MDMA, 4,68 gram amfetamine en 23,43 gram GHB;
28. aanwezig hebben van 1.113,50 gram amfetamine en 275 xtc-pillen;
33. aanwezig hebben van 10.032,23 gram amfetamine en 1.927,16 gram cocaïne.
Daar waar de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van één of meer ten laste gelegde feiten, zal zij - om redenen van efficiëntie - de bewijsmiddelen uit het betreffende zaaksdossier voor de betrokken verdachten op gelijke wijze beschrijven. De rechtbank onderkent dat als gevolg hiervan niet alle bewijsmiddelen voor de betreffende verdachte in gelijke mate van belang zijn.
C. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1:
(zaaksdossier 5 en 6) hij in of omstreeks de periode van 14 februari 2019 tot en met 24 maart 2019 te Leeuwarden tezamen en in vereniging met één of meer anderen, meermalen opzettelijk heeft bereid, bewerkt, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval) aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid amfetamine (speed), te weten
(zaaksdossier 5)
  • op of omstreeks 14 februari 2019 een hoeveelheid van ongeveer 9.893 gram, althans een deeldaarvan en/of (zaaksdossier 6)
  • op of omstreeks 24 maart 2019 een hoeveelheid van ongeveer 12.227,58 gram, althans een deeldaarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
(zaaksdossier 8)
hij in of omstreeks de periode van 24 maart 2019 tot en met 2 maart 2020 te Leeuwarden en/of te Zurich en/of te Noardburgum en/of te Hurdegaryp en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland, en in
Thailand, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet en/of het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van 300 kilogram, althans (een) grote hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of methamfetamine (ice) en/of amfetamine (speed) en/of MDMA, althans in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, (bestemd voor Australië,) voor te bereiden en/of te bevorderen,
door daarbij tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeftgetracht te verschaffen en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feit(en),
immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
- meerdere ontmoetingen/gesprekken/overleggen gehad in (onder meer) Thailand en/of in
Leeuwarden (in de [bedrijf] ) en/of in Hurdegaryp (bij Hotel Van der Valk) en/of in Noardburgum en/of in Amsterdam en/of
  • meermalen telefonisch contact gehad en encrypted berichten verstuurd per cryptotelefoon met éénof meerdere partijen over de invoer van harddrugs naar Australië en/of over de aanbetaling daarvoor en/of
  • per handgeschreven briefje met een achttal vragen inlichtingen gevraagd en/of
  • ( een) encryptietelefoon(s) om te communiceren over de uitvoer van hard drugs naar Australiëvoorhanden gehad en/of
  • een handgeschreven briefje met vragen over het opzetten van een transportlijn voor harddrugs naarAustralië, voorhanden gehad;
feit 3:
(zaaksdossier 11) hij in of omstreeks de periode 3 januari 2018 tot en met 2 maart 2020 te Leeuwarden en/of te Zurich, in de gemeente Súdwest-Fryslân en/of te Noardburgum en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en in Finland en in Thailand, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een
samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 8] ,
[medeverdachte 9] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 10] en
[medeverdachte 11] , welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven namelijk:
  • het buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden en/of bewerkenen/of verwerken en/of vervaardigen en/of vervoeren en/of leveren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, strafbaar gesteld in artikel 2, aanhef en onder A en/of B en/of D van de Opiumwet en/of
  • het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumweten/of
  • witwassen als bedoeld in artikel 420bis en/of artikel 420ter en/of artikel 420quater van hetWetboek van Strafrecht;
feit 4:
(zaaksdossier 14, 16 en 17) hij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2019 tot en met 8 november 2019 te Leeuwarden en/of te Zurich, gemeente Súdwest-Fryslân en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en in Helsinki (Finland) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, geldbedragen, te weten
(zaaksdossier 14)
- in of omstreeks de periode van 27 augustus 2019 tot en met 2 september 2019 een bedrag vanongeveer € 78.000,00, althans een deel daarvan en/of
(zaaksdossier 16)
- op of omstreeks 24 september 2019 een bedrag van € 5.000,00 en/of
(zaaksdossier 17)
- in of omstreeks de periode van 30 oktober 2019 tot en met 8 november 2019 een bedrag vanongeveer € 140.000,00, althans een deel daarvan
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en hij en zijn mededaders van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt;
feit 5:
(zaaksdossier 22)
hij in of omstreeks de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 te Leeuwarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt, immers heeft hij, tezamen en in vereniging met zijn mededader
  • in 2014 € 15.085,00 contant gestort;
  • in 2015 € 18.560,00 contant gestort;
  • in 2016 € 25.120,00 contant gestort;
  • in 2017 € 28.510 contant gestort;
  • in 2018 € 28.510,00 contant gestort;- in 2019 € 4.950,00 contant gestort;
terwijl hij en zijn mededader wisten dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en zij van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Aan verdachte is onder 4 en 5 tenlastegelegd het medeplegen van (gewoonte)witwassen. Om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen is vereist dat zowel verdachte als zijn mededaders wisten dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren. In de oorspronkelijke tenlastelegging is vanwege een kennelijke omissie - niet ten laste gelegd dat de mededaders voornoemde wetenschap heeft gehad, terwijl in het procesdossier en het in de tenlastelegging genoemde bestanddeel "tezamen en in vereniging met een ander" aanknopingspunten zijn te vinden dat het de bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest om de tenlastelegging toe te snijden op het medeplegen van (gewoonte)witwassen. De rechtbank zal het bestanddeel "terwijl hij wist" dan ook verbeterd lezen, in die zin dat in plaats daarvan wordt gelezen: "terwijl hij en zijn mededader wisten". Voorts zal de rechtbank het bestanddeel "hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt" verbeterd lezen als: "zij van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt".
De rechtbank constateert voorts dat vanwege een kennelijke omissie in de oorspronkelijke tenlastelegging onder feit 5 het jaartal 2017 is weggevallen, terwijl in het procesdossier (ZD-22), alsmede schriftelijk standpunt van de officieren van justitie, aanknopingspunten zijn te vinden dat het de bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest om ook dit jaartal in de tenlastelegging op te nemen. De rechtbank zal de tenlastelegging dan ook verbeterd lezen, in die zin dat daaraan wordt toegevoegd: " in 2017 € 28.510 contant gestort".
D. Rechtmatigheid van het verkregen bewijs

1.Standpunt van de verdediging

De raadslieden hebben zich op het standpunt gesteld dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld. De resultaten van het onderzoek die door deze verzuimen zijn verkregen mogen niet bijdragen aan het bewijs van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. De raadslieden hebben zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het door voornoemde vormverzuimen veroorzaakte nadeel dient te worden gecompenseerd door de hoogte van de op te leggen straf te verlagen. De raadslieden hebben daartoe het volgende aangevoerd:
a. A-4110 is gedurende de periode van 4 juli 2018 tot en met 28 februari 2019 ingezet als burgerpseudokoper/-dienstverlener (artikelen 126ij en 126z Sv) en burgerinformant (artikel 126v Sv). Door de gelijktijdige inzet van deze dwangmiddelen is de facto sprake geweest van criminele burgerinfiltratie, terwijl aan de voorwaarden voor toepassing van het dwangmiddel criminele burgerinfiltratie niet is voldaan. Dit levert een vormverzuim op.
De inzet van A-4110 als criminele burgerinfiltrant op grond van artikel 126w Sv is onrechtmatig geweest, aangezien niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van dit dwangmiddel.
Voor het maken van geluidsopnames in de woning van [medeverdachte 2] (met behulp van de opnameapparatuur die A-4133 bij zich droeg) op 14 februari 2019 is geen schriftelijke machtiging door de rechter-commissaris verleend noch toestemming van het College van procureurs-generaal. Dit levert een vormverzuim op

2.Standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat bij het voorbereidend onderzoek zich geen vormverzuimen hebben voorgedaan die moeten leiden tot één van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen.

3.Oordeel van de rechtbank

Met betrekking tot de hiervoor onder a, b en c weergegeven verweren van de raadslieden overweegt de rechtbank het volgende:
a.
De inzet van A-4110 als burgerpseudokoper/-dienstverlener en burgerinformant
Kenmerkend voor infiltratie is dat wordt meegewerkt of deelgenomen aan een groep waarbinnen misdrijven worden beraamd of gepleegd.
1011Infiltratie is een zwaarder dwangmiddel dan pseudokoop/-dienstverlening.
12In tegenstelling tot de infiltrant dringt de pseudokoper/-dienstverlener de criminele organisatie niet binnen maar opereert hij daarbuiten.
13Er is een verschil tussen het afnemen van goederen of diensten van een organisatie en het daaraan deelnemen.
14
Infiltratie onderscheidt zich tevens van het dwangmiddel stelselmatige informatie-inwinning. Het belangrijkste verschil tussen een informant en een infiltrant is dat een informant niet deelneemt of medewerking verleent aan een criminele groep, maar slechts optreedt als luistervink.
15Een informant zal dan ook niet deelnemen aan het plegen of beramen van misdrijven.
16
Uit de processtukken valt af te leiden dat A-4110 - op grond van het bepaalde in de artikelen 126ij en 126z Sv - met ingang van 17 mei 2018 bijstand verleent aan de opsporing door bij [medeverdachte 2] een door het begeleidingsteam van A-4110 aangewezen (buitenlandse) burger en/of (buitenlandse) opsporingsambtenaar te introduceren en deze te faciliteren in zijn contacten met [medeverdachte 2] .
17Doel van de introductie is om te komen tot:
  • de pseudokoop van een hoeveelheid harddrugs en/of
  • de pseudodienstverlening met betrekking tot handelingen die betrekking hebben op het bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, aanwezig hebben en/of vervaardigen van harddrugs;
  • het winnen van vertrouwen van [medeverdachte 2] ;
  • het zicht krijgen op de vermoedelijke contacten van [medeverdachte 2] met kaderleden van de Hells Angels, charter North Coast.
De overeenkomst tot burgerpseudokoop/-dienstverlening geldt tot en met 17 augustus 2018.
19De overeenkomst is hierna driemaal verlengd, laatstelijk op 15 februari 2019. Deze verlenging geldt tot
15 mei 2019.
202122
A-4110 verleent - op grond van het bepaalde in artikel 126v Sv - met ingang van 4 juli 2018 eveneens bijstand aan de opsporing als informant. De bijstand bestaat uit:
het stelselmatig inwinnen van informatie omtrent de intenties, plannen, voorbereidingen, communicatie, gedragingen van verdachte [medeverdachte 2] en/of andere NN-verdachten en/of personen die betrokken zijn bij het in georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven, met name de invoer en/of verwerking en/of uitvoer en/of handel in (synthetische) harddrugs, dan wel de voorbereiding van die strafbare feiten, daaronder begrepen het stelselmatig inwinnen van informatie over de (inhoud van de) contacten tussen [medeverdachte 2] en leden van de Hells Angels, charter North Coast.
23
De overeenkomst tot stelselmatige informatie-inwinning door een burger geldt tot en met 4 oktober 2018.
24De overeenkomst is hierna tweemaal verlengd, laatstelijk op 1 januari 2019. Deze verlenging geldt tot en met 1 april 2019.
2526
A-4110 verleent - op grond van het bepaalde in artikel 126w Sv - met ingang van 1 maart 2019 bijstand aan de opsporing als criminele burgerinfiltrant. De bijstand bestaat uit:
het deelnemen aan en/of medewerking verlenen aan een groep van personen waartegen de verdenking bestaat dat die zich bezighoudt met het beramen of plegen van misdrijven te weten de invoer en/of verwerking en/of uitvoer en/of handel in harddrugs zoals speed (amfetamine) en/of cocaïne dan wel de voorbereiding van die strafbare feiten. Deze groep bestaat onder meer uit de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 12] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 3] en mogelijk andere leden van de Hells Angels, charter North Coast.
27
De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat A-4110 pas met ingang van 1 maart 2019 is ingezet als criminele burgerinfiltrant. In de daaraan voorafgaande periode - 7 juli 2018 tot en met
28 februari 2019 - is A-4110 zowel ingezet als burgerpseudokoper/-dienstverlener en als burgerinformant.
De rechtbank is van oordeel dat de gelijktijdige inzet van de dwangmiddelen burgerpseudokoop/dienstverlening en stelselmatige informatie-inwinning door een burger niet aangemerkt kan worden als burgerinfiltratie. Uit de genoemde overeenkomsten is niet gebleken dat de inzet van A-4110 in de beschreven periode gericht was op het deelnemen of medewerking verlenen aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd. De gedragingen van A-4110 stonden in het teken van andere doelstellingen dan die een infiltrant uiteindelijk voor ogen staat, te weten het verwerven van een plek in de organisatie.
28Verder is op basis van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de betreffende dwangmiddelen in de beschreven periode de facto voor een ander doel zijn ingezet dan waarvoor deze zijn gegeven. Het beginsel van zuiverheid van oogmerk ofwel het verbod van détournement de pouvoir, is dus ook niet geschonden. Gelet op het vorenstaande is dan ook niet gebleken dat het gestelde vormverzuim is begaan. Het verweer van de raadslieden wordt verworpen.
De rechtmatigheid van de inzet van A-4110 als criminele burgerinfiltrant
Is criminele burgerinfiltratie toegestaan?
De wet in formele zin
De inzet van een criminele burgerinfiltrant kan gepaard gaan met inbreuken op grondrechten en gaat bovendien gepaard met risico’s voor de (integriteit van de) opsporing. Om die reden dient de bevoegdheid tot inzet van deze opsporingsmethode in een formele wet te zijn vastgelegd (zie het in artikel 1, eerste lid, Sv vastgelegde formele legaliteitsbeginsel).
De bevoegdheid tot burgerinfiltratie is geregeld in artikel 126w, eerste lid, Sv. Op grond van deze bepaling kan in een geval als bedoeld in artikel 126h, eerste lid, Sv de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, met een persoon die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze bijstand verleent aan de opsporing door deel te nemen of medewerking te verlenen aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd.
De rechtbank constateert dat een taalkundige interpretatie van voornoemde bepaling zich niet verzet tegen de inzet van een
crimineleburger als burgerinfiltrant. Immers, een criminele burger betreft eveneens een persoon die geen opsporingsambtenaar is.
Ook de wetshistorie werpt geen beletselen op. Uit de memorie van toelichting bij de Wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden (hierna: Wet Bob)
29blijkt zonneklaar dat de wetgever de inzet van de criminele burgerinfiltrant op grond van het bepaalde in artikel 126w Sv niet heeft willen uitsluiten. In artikel 126w Sv is daarom geen onderscheid gemaakt tussen criminele en niet-criminele burgerinfiltranten.
30Zowel de niet-criminele als de criminele burgerinfiltrant valt onder deze bepaling en kan in beginsel dus worden ingezet.
31In de nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet Bob wordt bovendien nadrukkelijk vermeld dat in de wet geen expliciete beperkingen zijn gesteld aan de inzet van criminele burgerinfiltranten.
32
De bevoegdheid om een criminele burgerinfiltrant in te zetten is dus, zoals het legaliteitsbeginsel vereist, vastgelegd in een formele wet. De rechtbank dient te toetsen of in deze zaak is voldaan aan de in de wet genoemde voorwaarden voor de inzet van die bevoegdheid.
Van de kant van de verdediging is aangevoerd dat het juridische raamwerk niet voldoet. Volgens de verdediging is niet voldaan aan de vereisten die de door de Tweede Kamer aangenomen motieRecourt c.s. stelt aan de inzet van criminele burgerinfiltranten.
33Eén van die vereisten is een "streng regime van waarborgen". Ook de inhoud van de Aanwijzing Opsporingsbevoegdheden
34(hierna: de Aanwijzing), waarin het openbaar ministerie zijn eigen handelen inzake de inzet van onder meer de criminele burgerinfiltrant (nader) heeft genormeerd, zou volgens de verdediging in dit verband niet toereikend zijn. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Aanvaarding van een motie door de Tweede Kamer betekent staatsrechtelijk gezien niet méér dan dat de Tweede Kamer besluit in te stemmen met een oordeel of wens van één of meer Kamerleden.
3536Een aangenomen motie is een advies aan de minister en heeft derhalve vooral politieke betekenis, in het bijzonder voor wat betreft de staatsrechtelijke verhouding tussen de regering en het parlement.
3738Het negeren van een motie kan politieke consequenties hebben, maar is voor een rechterlijke toetsing niet direct relevant.
De rechtbank is bij de beantwoording van de vraag of het juridische raamwerk voor de inzet van een criminele burgerinfiltrant voldoet, dus niet rechtstreeks gebonden aan de inhoud van de motie Recourt. Hetzelfde geldt voor de door minister Opstelten in 2013 en 2014 gedane uitlatingen en toezeggingen over de inzet van de criminele burgerinfiltrant.
39Indien de rechtbank zich bij de interpretatie van wettelijke bepalingen telkens zou moeten laten leiden door uitlatingen van de Minister van Justitie en Veiligheid (hierna: de Minister) of door politieke (meerderheids)opvattingen, zou afbreuk worden gedaan aan de rol van de rechtsprekende macht binnen de
trias politica.
40Beleidsregels
Hoewel de inzet van de criminele burgerinfiltrant wettelijk gezien dus mogelijk is, heeft het College van procureurs-generaal (hierna: het College) per 1 februari 2000 een (volledig) moratorium afgekondigd voor die inzet. In de Aanwijzing (oud) is daartoe een verbod opgenomen om criminele burgerinfiltranten in te zetten.
41Per 1 september 2014 is voornoemd verbod komen te vervallen. Sindsdien is het weer toegestaan om in bepaalde situaties criminele burgerinfiltranten in te zetten. In de thans geldende Aanwijzing wordt verwezen naar de vereisten uit de al eerder genoemde motieRecourt c.s., zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het openbaar ministerie zich aan die vereisten heeft willen binden. Deze vereisten komen erop neer dat inzet van de criminele burgerinfiltrant enkel is toegestaan bij de aanpak van zware criminelen en criminele organisaties, die hun criminele activiteiten zeer succesvol afschermen en met traditionele opsporingsmiddelen onvoldoende kunnen worden aangepakt. Uit de Aanwijzing blijkt verder dat de inzet alleen in hoge uitzonderingsgevallen en onder strikte waarborgen mag plaatsvinden. Voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verder moet de inzet kortdurend zijn en mag er geen gebruik worden gemaakt van groei-infiltranten. Voor de inzet is bovendien toestemming nodig van de Minister.
42
De hiervoor genoemde regels zijn vastgesteld in een door het College gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 130, zesde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO). Deze regels zijn op behoorlijke wijze bekend gemaakt en lenen zich naar hun inhoud en strekking ertoe jegens betrokkenen als rechtsregel te worden toegepast. Zij kunnen daarom aangemerkt worden als recht in de zin van artikel 79 van de Wet RO en zijn derhalve onderdeel van het juridische raamwerk waaraan de rechtbank dient te toetsen. Als het openbaar ministerie zich niet aan zijn eigen regelgeving heeft gehouden kan dit een schending opleveren van de beginselen van een behoorlijke procesorde,
4344en daarmee tevens een vormverzuim opleveren ex artikel 359a Sv.
4546
Langs deze weg maken de vereisten uit de motie-Recourt c.s. dus alsnog deel uit van het voor de rechtbank relevante juridische raamwerk.
Tussenconclusie
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat het openbaar ministerie op grond van artikel 126w Sv over kan gaan tot de inzet van een criminele burgerinfiltrant. Bij de beslissing hieromtrent en de uitvoering daarvan beschikt het openbaar ministerie over discretionaire ruimte. De wijze waarop het openbaar ministerie van die discretionaire ruimte gebruik heeft gemaakt dient door de rechtbank getoetst te worden aan de relevante wettelijke voorschriften (in het bijzonder artikel 126w Sv) en de normen van ongeschreven recht (de beginselen van een behoorlijke procesorde).
4748De rechtbank beschikt daarmee over voldoende instrumenten om de rechtmatigheid van de inzet van de criminele burgerinfiltrant te kunnen beoordelen.
Artikel 126w Sv (materiële voorwaarden)
Een geval als bedoeld in artikel 126h, eerste lid, Sv
Ingevolge artikel 126w, eerste lid, Sv jo. artikel 126h, eerste lid, Sv kan een (criminele) burgerinfiltrant enkel ingezet worden in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. De woorden "aard van het misdrijf" duiden niet slechts op de delictsomschrijving in de wet, maar tevens op de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd of wordt beraamd. Het kan blijkens de memorie van toelichting bij de Wet-BOB gaan om misdrijven als moord,
handel in drugs, mensenhandel, omvangrijke milieudelicten, wapenhandel, maar ook om ernstige financiële misdrijven, zoals omvangrijke ernstige fraude, bijvoorbeeld een btw-carrousel.
49Dergelijke misdrijven schokken de rechtsorde ernstig door hun gewelddadige karakter of door hun omvang en gevolgen voor de samenleving. Ook minder ernstige misdrijven kunnen een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde, doordat zij in combinatie met andere misdrijven worden gepleegd, bijvoorbeeld valsheid in geschrifte in combinatie met omkoping van ambtenaren met het oog op verkrijging van vergunningen voor bedrijven, of kleine fraudes waarvan, gelet op de aard, kan worden vermoed dat deze deel uitmaken van een omvangrijke en ernstige vorm van fraude. Het dient te gaan om samenhang met andere door verdachte begane misdrijven.
50
Bij een aantal misdrijven vloeit reeds louter uit de aard van het misdrijf - zoals dat in de wet is beschreven - voort dat het feit een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
5152Het gaat hier om misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
53
De rechtbank leidt uit het procesdossier af dat ten aanzien van de verdachten tegen wie de criminele burgerinfiltrant is ingezet (onder meer) de verdenking heeft bestaan dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan (het medeplegen van) het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Dit betreft een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder a, Sv. Op dit misdrijf is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaren gesteld (artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet jo. artikel 10, derde lid, van de Opiumwet). Uit louter de aard van het misdrijf vloeit dan ook reeds voort dat het feit een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert.
Een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd
In artikel 126w, eerste lid, Sv wordt (criminele) burgerinfiltratie omschreven als het door een persoon die geen opsporingsambtenaar is verlenen van bijstand aan de opsporing door deel te nemen of medewerking te verlenen aan een groep van personen waarbinnen, naar redelijkerwijs kan worden vermoed, misdrijven worden beraamd of gepleegd. Aan de hiergenoemde groep worden geen specifieke eisen gesteld.
54Een dergelijke groep kan dus verschillende gedaanten aannemen.
55Niet is vereist dat sprake is van een criminele organisatie of georganiseerd verband.
56
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie uit de resultaten van het onderzoek Vidar over de periode van mei 2018 tot 1 maart 2019 - dus vóór de inzet van de criminele burgerinfiltrant in redelijkheid heeft kunnen afleiden dat de betreffende verdachten deel hebben uitgemaakt van een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd, te weten onder meer (het medeplegen van) het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs.
Proportionaliteitseis
De proportionaliteitseis vloeit voort uit het bepaalde in artikel 126w, eerste lid, Sv. Bij de beoordeling of burgerinfiltratie voldoet aan de eis van proportionaliteit is niet alleen de ernst van de desbetreffende strafbare feiten van belang, maar ook de wijze waarop en de mate waarin is geïnfiltreerd.
57Voorts speelt ook het doel dat met de infiltratie wordt nagestreefd een rol.
5859
De rechtbank is van oordeel dat
de beslissingom over te gaan tot criminele burgerinfiltratie, in het licht van de tegen de betreffende verdachte bestaande verdenkingen, waaruit naar voren komt dat leden van de Hells Angels (waaronder een prominent lid van charter North Coast: [medeverdachte 1] ) bij de internationale handel in harddrugs betrokken zijn, alsmede de aard en ernst van dit misdrijf, als proportioneel kan worden aangemerkt.
De rechtbank constateert verder dat de indringendheid waarmee A-4110 is geïnfiltreerd in de groep
[medeverdachte 1] c.s. relatief beperkt is. In de kern heeft A-4110 enkel voorzien in de bij [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] bestaande behoefte aan internationale contacten die harddrugs zouden willen afnemen of een rol zouden kunnen spelen bij de feitelijke uitvoer van drugs naar het buitenland. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het geheel kan worden afgeleid dat A-4110 zich slechts in de buitenlaag van het middenkader van de organisatie heeft bevonden en daarbij - nadat het traject- [medeverdachte 2] was doodgebloed - optrad als tussenpersoon van [medeverdachte 3] . A-4110 heeft overwegend een faciliterende/ondersteunende rol gehad, namelijk die van netwerker en vervoerder van drugs en geld (op verzoek van
[medeverdachte 3] ). Alle contacten met de groep verliepen via of in aanwezigheid van [medeverdachte 3] , zijnde de tussenpersoon (
middle man) van [medeverdachte 1] . Tijdens de besprekingen met de groep [medeverdachte 1] c.s. hield A-4110 zich overwegend afzijdig. A-4110 nam zelf geen belangrijke beslissingen, maar verleende voornamelijk medewerking vanaf de zijlijn.
De rechtbank is van oordeel dat
de wijzewaarop de opsporingsbevoegdheid criminele burgerinfiltratie is ingezet als proportioneel kan worden aangemerkt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking het hoofddoel van het onderzoek, de aard en ernst van de betreffende misdrijven, de wijze waarop en de (relatief beperkte) mate waarin is geïnfiltreerd, alsmede de duur van die infiltratie (ongeveer een jaar). De rechtbank merkt in dit verband op dat A-4110 is geïnfiltreerd in een gesloten groep die zich succesvol afschermt. Teneinde deel te nemen of medewerking te verlenen aan die groep en deze in kaart te kunnen brengen moest eerst een vertrouwensbasis ontstaan tussen A-4110 en [medeverdachte 1] c.s. Het is een feit van algemene bekendheid dat in geval van internationale handel in harddrugs in de regel gebruik wordt gemaakt van bestaande contacten en dat nieuwkomers doorgaans niet worden vertrouwd. Het spreekt voor zich dat het opbouwen van een dergelijke vertrouwensbasis niet binnen enkele weken zal plaatsvinden. A-4110 moest eerst laten zien dat hij van waarde kon zijn voor de groep en te vertrouwen was. Hier was enige tijd mee gemoeid.
Subsidiariteitseis
Bij de beoordeling of burgerinfiltratie voldoet aan de eis van subsidiariteit is allereerst van belang of het onderzoek de burgerinfiltratie dringend vordert. Deze eis is vastgelegd in artikel 126w, eerste lid, Sv. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de bevoegdheid tot burgerinfiltratie alleen mag worden gehanteerd indien met behulp van lichtere bevoegdheden niet hetzelfde resultaat kan worden bereikt.
60
Voorts mag burgerinfiltratie alleen plaatsvinden indien de officier van justitie van oordeel is dat een bevel tot politiële infiltratie als bedoeld in artikel 126h, eerste lid, Sv in redelijkheid niet kan worden gegeven.
6162Er zijn situaties denkbaar waarin infiltratie noodzakelijk is, maar niet goed of met te veel risico door een opsporingsambtenaar kan worden verricht, bijvoorbeeld omdat de politie niet beschikt over een functionaris die beschikt over een zeer specifieke deskundigheid om zich in een bepaalde omgeving geloofwaardig te kunnen handhaven, of over andere speciale kwaliteiten, zoals
in casueen bepaalde reputatie in het criminele circuit.
636465Voornoemd vereiste is vastgelegd in artikel 126w, tweede lid, Sv. Met deze eis wordt tot uitdrukking gebracht dat (criminele) burgerinfiltratie een uitzondering zal zijn.
66Met de inzet van (criminele) burgerinfiltratie dient dan ook terughoudend om te worden gegaan.
67
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat met behulp van lichtere opsporingsbevoegdheden niet hetzelfde resultaat zou kunnen worden bereikt als met de inzet van een burgerinfiltrant. In het onderzoek Vidar zijn reeds in de periode van mei 2018 tot 1 maart 2019 in het traject [medeverdachte 2] allerlei opsporingsbevoegdheden ingezet, te weten observatie, stelselmatige informatie-inwinning, opname van vertrouwelijke informatie, opname van telecommunicatie, opvragen historische verkeersgegevens en burgerpseudokoop/-dienstverlening. Ondanks de inzet van voornoemde opsporingsbevoegdheden - die geresulteerd hebben in vier geslaagde pseudokopen - heeft het openbaar ministerie onvoldoende zicht gekregen op de eventuele betrokkenheid van (leden van de) Hells Angels bij de internationale handel in harddrugs. De resultaten van het onderzoek geven echter wel blijk van aanwijzingen van die betrokkenheid, alsmede een verdenking tegen de Hells Angel [medeverdachte 1] . De reden dat aan de hoofddoelstelling van Vidar niet voldaan is heeft in de kern te maken met de omstandigheid dat [medeverdachte 2] en de Hells Angel [medeverdachte 1] hun communicatie op succesvolle wijze hebben weten af te schermen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] spraken met elkaar af op locaties waar opname van vertrouwelijke communicatie lastig was (op de dijk bij Zurich en/of in het clubhuis van de Red Devils MC en/of de Hells Angels). Daarnaast maakten zij gebruik van versluierend taalgebruik, kennelijk om crimineel handelen te verbergen. [medeverdachte 2] hield daarnaast rekening met de mogelijkheid dat hij afgeluisterd of gevolgd of betrapt zou kunnen worden en richtte zijn gedrag daarop in. Onder deze omstandigheden, en gelet op de reeds ingezette dwangmiddelen en de duur daarvan, heeft het
openbaar ministerie in redelijkheid kunnen oordelen dat met de inzet van lichtere opsporingsbevoegdheden (in zowel het traject- [medeverdachte 2] als het traject- [medeverdachte 3] ) niet hetzelfde resultaat kon worden bereikt, te weten vaststellen of uitsluiten van betrokkenheid van (leden van) de Hells Angels bij de internationale handel in harddrugs.
Uit het dossier blijkt verder genoegzaam dat enkel een bevel tot politiële infiltratie gelet op het doel van het onderzoek niet volstond. A-4110 genoot een zekere reputatie en werd door verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vertrouwd. Hij opereerde voor het onderzoek Vidar al zeer lang in het criminele milieu en had in de Leeuwarder onderwereld de reputatie van een betrouwbare drugshandelaar (die onder meer samenwerkte met drugshandelaar [naam 1] , bekend van het onderzoek Arville)
68met veel internationale contacten. Een politiële infiltrant dan wel een burgerinfiltrant heeft deze reputatie niet en zou dit vertrouwen niet zonder meer genieten. De inzet van een "losse" politiële infiltrant of een niet-criminele-burgerinfiltrant in de groep zou bovendien argwaan hebben kunnen opwekken met alle veiligheidsrisico's van dien. Een lichtere vorm van infiltratie zou naar alle waarschijnlijkheid dan ook niet effectief zijn geweest.
Artikel 140a Sv; artikel 131 Wet RO (formele voorwaarden)
De behandelend officier van justitie zal door tussenkomst van zijn hoofdofficier het voornemen om van de bevoegdheid tot criminele burgerinfiltratie gebruik te maken ter toetsing moeten voorleggen aan het College. Het College zal zich ter zake laten adviseren door de Centrale Toetsingscommissie (hierna: CTC).
69Het College dient vervolgens vooraf en schriftelijk in te stemmen met een overeenkomst tot burgerinfiltratie als bedoeld in artikel 126w Sv, een wijziging of een verlenging daarvan.
70Daarnaast dient het College de Minister op de hoogte te stellen van voornemens tot het inzetten van burgerinfiltranten.
71Voorts brengt het College beslissingen omtrent dit voornemen ter kennis van de Minister voordat zij worden uitgevoerd.
72
De ratio van het inschakelen van het College bij de toetsing van de inzet is vooral gelegen in de risico's die met het hanteren van een opsporingsbevoegdheid samenhangen en met de wens met betrekking tot de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden te komen tot een landelijk beleid. Die risico's kunnen bijvoorbeeld de veiligheid van de infiltrant betreffen, of de integriteit van de opsporing, of risico's dat methoden bekend worden en daardoor onbruikbaar. Daarnaast speelt bij die toetsing ook de rechtmatigheid van de opsporingsbevoegdheid een rol. Het onrechtmatig gebruik van een opsporingsbevoegdheid kan niet door het College worden goedgekeurd.
73Voor de rechtbank blijft echter van belang de wet die de bevoegdheid tot criminele burgerinfiltratie aan de officier van justitie geeft, en niet aan het College.
74De rechtbank zal de beslissing van de officier van justitie ten aanzien van de inzet tot criminele burgerinfiltratie zelfstandig moeten beoordelen. De rechtbank hoeft daarbij niet zo ver te gaan dat zij ook de zorgvuldigheid van de beslissing van het College onderzoekt.
75Voldoende is dat de rechtbank nagaat of de in de wet neergelegde (interne) procedure correct is bewandeld.
De ratio van het op de hoogte stellen van de Minister is dezelfde als die van het inschakelen van het College.
7677Daarbij is tevens van belang dat de Minister verantwoordelijk is voor het doen en laten van het openbaar ministerie en kan worden aangesproken op het (niet-) uitoefenen van zijn aanwijzingsbevoegdheden die hij aan zijn positie als ambtelijk chef of aan artikel 127 Wet RO ontleent.
7879
De rechtbank leidt uit het procesdossier af dat de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Nederland van het openbaar ministerie (hierna: de hoofdofficier van justitie) de CTC op 14 februari 2019 verzocht heeft om toestemming te verlenen voor de inzet van de opsporingsbevoegdheid tot burgerinfiltratie in het onderzoek Vidar.
80
Op 6 maart 2019 heeft het College toestemming verleend aan de hoofdofficier van justitie voor de inzet van de opsporingsbevoegdheid tot burgerinfiltratie in het onderzoek Vidar.
81
Op 21 maart 2019 is de zaak gepresenteerd aan de Minister door het zaaksteam Vidar in
aanwezigheid van het College en de hoofdofficier van justitie.
82Tijdens die presentatie is de inzet van criminele burgerinfiltrant A-4110 besproken.
83
De rechtbank leidt uit het vorenstaande af dat het College heeft ingestemd met een overeenkomst tot burgerinfiltratie als bedoeld in artikel 126w Sv. Deze instemming is echter pas op 6 maart 2019 gegeven. De overeenkomst tot burgerinfiltratie was toen al in werking getreden, te weten met ingang van 1 maart 2019.
84De rechtbank constateert dat hier sprake is geweest van een vormverzuim.
De rechtbank stelt verder vast dat niet is gebleken dat het College de Minister tijdig op de hoogte heeft gesteld van de beslissing tot inzet van de criminele burgerinfiltrant. Reeds in de periode van 1 maart 2019 tot en met 21 maart 2019 is A-4110 al ingezet als burgerinfiltrant. Dit terwijl de Minister pas op 21 maart 2019 op de hoogte is gesteld van die inzet. De rechtbank constateert dat ook hier sprake is geweest van een vormverzuim.
De rechtbank merkt verder op dat niet is gebleken dat het College vooraf en schriftelijk heeft ingestemd met de verlengingen en wijzigingen van de overeenkomst tot criminele burgerinfiltratie. Dit levert een derde vormverzuim op.
De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat de interne procedure niet correct is doorlopen. De rechtbank zal aan de hiervoor genoemde vormverzuimen echter geen rechtsgevolgen verbinden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de ratio van artikel 140a Sv en artikel 131 van de Wet RO jo. artikel 11, tweede lid, Reglement van Orde College procureurs-generaal en de omstandigheid dat de overeenkomst tot criminele burgerinfiltratie, alsmede de verlengingen en wijzigingen daarvan, niet onrechtmatig zijn geweest. Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de door A-4110 verrichte handelingen in de periode van 1 maart tot en met 21 maart 2019 reeds werden gedekt door de met A-4110 gesloten overeenkomsten tot burgerpseudokoop/-dienstverlening en stelselmatige informatie-inwinning, terwijl niet is gebleken dat A-4110 specifieke infiltratiehandelingen heeft verricht die buiten het bereik van de voornoemde overeenkomsten vielen. De rechtbank is van oordeel dat niet enig gerechtvaardigd belang van verdachten door het vormverzuim is geschonden.
Aanvullende voorwaarden uit de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden/motie-Recourt c.s.
In de Aanwijzing zijn nadere randvoorwaarden opgenomen waaronder de inzet van een criminele burgerinfiltrant mag plaatsvinden. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze randvoorwaarden het volgende.
Strafvorderlijk doel
Blijkens de wetsgeschiedenis mogen de bijzondere opsporingsbevoegdheden niet worden toegepast met de uitsluitende bedoeling om de informatiepositie van de politie te verbeteren. De inzet van de opsporingsbevoegdheden moet een strafvorderlijk doel dienen.
85De verbetering van de informatiepositie kan hoogstens een tussengelegen doel zijn, maar mag nooit een doel op zichzelf zijn.
86
De rechtbank leidt uit het procesdossier af dat het hoofddoel van het onderzoek Vidar was: het vaststellen of uitsluiten van betrokkenheid van (leden van) de Hells Angels (in het bijzonder charter North Coast te Harlingen) bij de internationale handel in harddrugs. Het onderzoek heeft zich daarbij gericht op de opheldering van concrete misdrijven (beraamd of gepleegd) door de betreffende verdachten, te weten het (medeplegen) van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs, maar ook op het in kaart brengen van voornoemde groep van personen waarvan de verdenking bestaat dat leden van de Hells Angels daar deel van uitmaken - om zodoende verdachten en misdrijven te selecteren die voor vervolging in aanmerking komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verbetering van de informatiepositie het enige doel is geweest van het onderzoek Vidar.
Zware criminelen en criminele organisaties
De rechtbank is van oordeel dat deze randvoorwaarde valt te vereenzelvigen met het in voornoemde bepaling vervatte proportionaliteitsbeginsel.
87Behoudens aanwijzingen voor het tegendeel zullen bij de internationale drugshandel naar algemene ervaringsregels per definitie zware criminelen en criminele organisaties zijn betrokken. De rechtbank doelt daarbij in het bijzonder op de personen aan de top van de organisatie, dan wel de personen die het middenkader van de organisatie vormen. In het onderzoek Vidar is daarvan ook sprake geweest. Dat de zaak Vidar niet hetzelfde "niveau" zware criminaliteit haalt als dat in de zaken Passage, Marengo en Eris doet aan het vorenstaande niet af. Dergelijke zaken zijn een uitzondering in de Nederlandse strafrechtspraak en zeker niet de minimumstandaard voor hetgeen onder de noemer "zware criminaliteit" dient te worden verstaan. Een vergelijking met deze zaken is dan ook volstrekt misplaatst. Het gaat in de zaak Vidar nog steeds om aanmerkelijke handelshoeveelheden harddrugs, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat de internationale handel in harddrugs de samenleving ernstig kan ontwrichten omdat achter die handel doorgaans een wereld van (grootschalige) georganiseerde en ondermijnende criminaliteit schuilgaat, waarbij het gebruik van (excessief) geweld niet geschuwd wordt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan deze randvoorwaarde is voldaan.
Zeer succesvolle afscherming van criminele activiteiten waardoor deze met traditionele opsporingsmiddelen onvoldoende kunnen worden aangepakt
De rechtbank is van oordeel dat deze voorwaarde valt te vereenzelvigen met het in artikel 126w, tweede lid, Sv vervatte subsidiariteitsbeginsel.
88Aan deze subsidiariteitseis is reeds voldaan, zoals hierboven is toegelicht.
Hoge uitzonderingsgevallen
Dat de inzet van een criminele burgerinfiltrant slechts in hoge uitzonderingsgevallen plaats mag vinden blijkt reeds uit de wettelijke voorwaarden voor die inzet. Hieruit kan worden afgeleid dat met de inzet zeer terughoudend moet worden omgegaan.
89Aan deze voorwaarde is reeds voldaan, zoals hierboven is toegelicht.
Strikte waarborgen
Dat de inzet van een criminele burgerinfiltrant moet plaatsvinden onder strikte voorwaarden blijkt reeds uit de wettelijke voorwaarden waaronder de inzet plaats mag vinden, maar ook uit de wijze waarop de infiltratie zal moeten worden uitgevoerd. De uitvoering zal geen afbreuk mogen doen aan de integriteit en beheersbaarheid van de opsporing.
90In de Aanwijzing is ten behoeve daarvan opgenomen dat bij de inzet van een criminele burgerinfiltrant steeds bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de betrouwbaarheid en de stuurbaarheid van de in te zetten burger. De burgerinfiltrant zal dan ook altijd begeleid moeten worden door een opgeleide begeleider van de afdeling Afgeschermde Operaties van de Landelijke Eenheid.
91
De rechtbank leidt uit het procesdossier af dat de opsporingsinstanties voortdurend toezicht hebben gehouden op A-4110’s handelen als criminele burgerinfiltrant. De geplande inzetten van A-4110 zijn vooraf gegaan door een
briefingvan het begeleidingsteam van A-4110. Dit begeleidingsteam bestond uit daartoe opgeleide WOD-begeleiders.
92Tijdens de briefing werden de opdracht en het doel van de inzet besproken. Na afloop van de inzet vond een
debriefingplaats. Van de (de)briefings en inzetten zijn processen-verbaal opgemaakt. Ook is A-4110 over de inzetten gehoord. Van deze verhoren zijn eveneens processen-verbaal opgemaakt. A-4110 heeft naast de geplande inzetten contactmomenten met verdachten gehad zonder dat hiervoor opdracht is gegeven. A-4110 woonde gedurende het onderzoek Vidar in de nabije omgeving van enkele verdachten en maakte deel uit van hun sociale netwerk. Van deze spontane contacten heeft A-4110 het begeleidingsteam op de hoogte gesteld. Ook deze contacten zijn vastgelegd in processen-verbaal. De inzetten van A-4110 zijn, voor zover operationeel mogelijk, opgenomen met opnameapparatuur.
93In de loop van het traject werd bovendien opnameapparatuur geplaatst in de woning van A-4110 en in diens voertuig (waarin zich ook een camera bevond). De vele opgenomen gesprekken zijn woordelijk uitgewerkt en aan het dossier toegevoegd. Van de inzet is dus ruimschoots verslag opgemaakt.
De rechtbank merkt verder op dat uit het procesdossier niet gebleken is dat tijdens het onderzoek Vidar de integriteit van de opsporing op enig moment in het geding is gekomen. Zo is niet gebleken dat het openbaar ministerie de regie over en de controle op het handelen van A-4110 kwijt is geraakt. Ook is niet gebleken dat A-4110 op eigen houtje strafbare feiten is gaan plegen en via een dubbelspel misbruik heeft gemaakt van diens positie als criminele burgerinfiltrant. Uit de stukken komt het beeld naar voren dat A-4110 stuurbaar en betrouwbaar was.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de inzet van de criminele burgerinfiltrant heeft plaatsgevonden onder strikte waarborgen. Er is sprake geweest van een transparante procedure, waarbij het openbaar ministerie meer dan voldoende toezicht heeft gehouden op het verloop van het traject en heeft gezorgd voor een adequate verslaglegging op basis waarvan de inzet door de rechtbank kan worden gecontroleerd.
Voldaan moet zijn aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit
De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn reeds uitgewerkt in respectievelijk het eerste en tweede lid van artikel 126w Sv. Aan die eisen is reeds voldaan.
De inzet moet kortdurend zijn en er wordt geen gebruik gemaakt van groei-infiltranten
In de Aanwijzing wordt bij de zin "De inzet moet kortdurend zijn en er wordt geen gebruik gemaakt van groei-infiltranten" in een voetnoot
explicietverwezen naar een uitlating van Minister Opstelten hieromtrent ("Zie pag. 20, Kamerstukken II 2013/2014, 29 279, nr. 195"). De rechtbank leidt hieruit af dat het College daarmee tot uitdrukking brengt dat aan voornoemde voorwaarde de volgende uitleg gegeven dient te worden:
Minister Opstelten: (…) Het tweede punt betreft het korte traject. Het gaat er daarbij niet alleen om dat het een kort traject in tijd is. Het gaat primair om het doel van de inzet. Het moet een direct te bereiken doel zijn, zonder te veel tussenstappen. Dat wordt er ook mee aangegeven. De inzet leidt direct tot het verzamelen van het benodigde bewijs, bijvoorbeeld over een drugsdeal. Het gaat om een eenmalige inzet. Dat is hierbij het punt. Dit staat tegenover de niet toegestane langere trajecten, waarin meerdere stadia worden doorlopen om het doel te bereiken. Ik noem als voorbeeld: eerst een kleine drugsdeal organiseren, dan een iets grotere en daarna de grote klapper waarmee de hoofddader in beeld komt. Dat kan dus niet. Dan heb je een groeitraject.
94
De rechtbank constateert hier dat de Minister een striktere definitie hanteert van "groei-infiltrant" dan de Enquêtecommissie (de commissie-Van Traa, hierna: Van Traa) in haar verslag van 22 november 1994 destijds heeft gedaan. De Enquêtecommissie definieerde een groei-infiltrant namelijk als een burgerinfiltrant die een belangrijke positie gegeven wordt ten opzichte van de organisatie waarin hij gaat infiltreren, opdat het mogelijk wordt dat hij vertrouwen wint bij de top van de criminele organisatie. Om de infiltrant te laten "groeien", moeten soms partijen drugs worden doorgelaten.
95
De rechtbank is in het licht van het vorenstaande van oordeel dat door het openbaar ministerie niet is voldaan aan de genoemde randvoorwaarde. In het onderzoek Vidar is geen sprake geweest van een kortstondig traject en een eenmalige inzet. Ook was het hoofddoel - vaststellen of uitsluiten van betrokkenheid van (leden van) de Hells Angels bij de internationale handel in harddrugs - niet direct te bereiken. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het geheel kan bovendien worden afgeleid dat het openbaar ministerie met de inzet zicht wilde krijgen op de opbouw en structuur van de organisatie en de personen die "boven" [medeverdachte 1] stonden, en/of de betrokkenheid van andere leden van de Hells Angels. Daartoe zijn meerdere stadia doorlopen om A-4110 de organisatie binnen te laten dringen en daarin te laten groeien als compagnon van [medeverdachte 3] (traject-Finland/Australië en traject-Finland/Denemarken). De rechtbank is dan ook van oordeel dat het openbaar ministerie zich niet aan zijn eigen regelgeving heeft gehouden. Dit levert een vormverzuim op ex artikel 359a Sv.
De rechtbank is van oordeel dat geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden aan dit vormverzuim. Zij overweegt hierover het volgende.
Om te beginnen valt de interpretatie die de Minister (en daarmee het openbaar ministerie) geeft aan het begrip groei-infiltrant niet geheel te rijmen met de aanleiding voor en het doel van het opheffen van het verbod,
96namelijk het doordringen tot criminele groepen zodat informatie kan worden verkregen vanuit de kern van de criminele groepering zelf: over de hoofdrolspelers, hun criminele activiteiten en over hun geldstromen, opdat deze hoofdrolspelers en criminele groeperingen aangepakt kunnen worden.
97Inherent aan infiltratie is dat sprake zal zijn van beïnvloeding van de groepering. Om geloofwaardig te zijn dient de infiltrant vaak een actieve rol te spelen in de groep. Hij dient betrokken te raken bij de groep van personen of de criminele organisatie om er vervolgens deel van uit te gaan maken, zodat hij informatie en bewijsmateriaal kan vergaren die nodig is in het belang van het onderzoek.
98Daartoe zal hij in meer of mindere mate in de groepering moeten groeien.
99
Deze ongerijmdheid relativeert de hardheid van de door het openbaar ministerie gekozen lage drempel voor het begrip "groei-infiltrant" enigszins. De rechtbank merkt in dit verband op dat de veel hogere drempel van Van Traa's definitie van de groei-infiltrant bij lange na niet is gehaald.
Van groot belang is verder dat verdachten door het geconstateerde vormverzuim niet daadwerkelijk in hun verdediging zijn geschaad.
100Achterliggend belang van het "verbod" op criminele groei-infiltranten is namelijk dat geen afbreuk wordt gedaan aan de integriteit en de beheersbaarheid van de opsporing. Daarvan is, zoals uit het voorgaande mag blijken, geen sprake geweest. Anders dan bij de IRT-affaire is de opsporing niet "ontspoord" en evenmin zijn er onder verantwoordelijkheid van een officier van justitie (grote) hoeveelheden drugs op de markt terecht gekomen, zoals ten tijde van de IRT-affaire. Ten slotte kan niet worden gezegd dat door de wijze waarop en de mate waarin A-4110 is ingezet in strijd is gehandeld met het proportionaliteitsbeginsel.
Toestemming van de Minister
De ratio van deze toestemming is niet anders dan de ratio van het vereiste dat het College de Minister op de hoogte dient te stellen van voornemens tot het inzetten van burgerinfiltranten. Daar komt echter bij dat de Minister door het expliciet verlenen van toestemming voor die inzet een zwaardere politieke ministeriële verantwoordelijkheid lijkt te dragen.
101De facto is dit echter niet het geval.
102Indien de Minister van de inzet op de hoogte wordt gesteld draagt hij immers reeds een zwaardere politieke ministeriële verantwoordelijkheid. Hij kan in dat geval worden aangesproken op het nietuitoefenen van zijn aanwijzingsbevoegdheden. De randvoorwaarde dat de Minister expliciet toestemming moet verlenen voor de inzet van een criminele burgerinfiltrant lijkt dan ook vooral symbolisch te zijn.
Ook ten aanzien van de beslissing van de Minister geldt dat de rechtbank niet gehouden is de zorgvuldigheid daarvan te onderzoeken. Voldoende is dat de rechtbank nagaat of de Minister de toestemming heeft gegeven.
De rechtbank leidt uit de stukken af dat Minister Grapperhaus - zij het via een in beknoptheid uitblinkende brief - op 21 maart 2019 toestemming heeft verleend voor de inzet van criminele burgerinfiltrant in het onderzoek Vidar.
103104De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de gegeven toestemming te twijfelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan deze randvoorwaarde is voldaan.
OVC-opname in de woning [medeverdachte 2]
De rechtbank constateert dat sprake is van een vormverzuim, zonder daar één van de in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen aan te verbinden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat door het vormverzuim concreet de belangen van de verdachte in de strafzaak zijn aangetast. De door het vormverzuim ontstane inbreuk op verdachtes persoonlijke levenssfeer is nihil geweest, terwijl het belang van verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Een eventuele schending van een dergelijk belang als gevolg van een vormverzuim levert geen nadeel op als bedoeld in artikel 359a, tweede lid Sv.
105
E. Vrijspraak (zaaksdossier 8 en 11)

1.Standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de feiten 2 en 3 bewezen kunnen worden.

2.Standpunt van de verdediging

Feit 2
De raadslieden hebben bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 2. De raadslieden hebben daartoe aangevoerd dat verdachte niet betrokken is geweest bij de voorbereiding van het drugstransport naar Australië.
Feit 3
De raadslieden hebben bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 3. De raadslieden hebben daartoe aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat verdachte heeft behoord tot het in de tenlastelegging genoemde samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in dan wel gedragingen heeft ondersteund die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met het binnen de organisatie bestaande oogmerk, zoals in de tenlastelegging is omschreven.

3.Oordeel van de rechtbank

Feit 2
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op de hoogte was van het Australië-traject. Zij heeft op basis de bewijsmiddelen echter niet de overtuiging bekomen dat verdachte ook voornemens was om een drugstransport naar Australië voor te bereiden (en daar dus actief betrokken bij wilde worden). De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk geworden dat de gedragingen van verdachte gericht waren op de voorbereiding van het transport en daarmee als voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet aangemerkt kunnen worden. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Feit 3
De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte heeft behoord tot het in de tenlastelegging genoemde samenwerkingsverband. Verdachte lijkt buiten het samenwerkingsverband te hebben geopereerd door incidenteel samen te werken met één of meer leden van de organisatie (in het bijzonder [medeverdachte 3] of [medeverdachte 1] ). De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.
F. Bewijs

1.Vaststelling van de feiten

De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, het volgende vast.
106Daarbij is ieder bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.1.
Zaaksdossier 5
De bestelling van 10 kilogram amfetamine
Op 4 februari 2019 krijgt A-4110 de opdracht om naar de bakkerij in [plaats] te gaan. Daar dient A-
4110 tegen [medeverdachte 2] te zeggen dat de Ier op donderdag 14 februari 2019 naar
Leeuwarden komt en 10 kilogram speed van [medeverdachte 2] wil kopen. Daarnaast krijgt A4110 de opdracht om aan [medeverdachte 2] te vragen of hij het "cadeautje" ook geregeld heeft.
107Diezelfde dag vindt een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 2] en A-4110 in de bakkerij te [plaats] .
108Het gesprek dat plaatsvindt is opgenomen met een technisch hulpmiddel.
109De opname van dit gesprek is uitgewerkt.
110Uit deze uitwerking komt onder meer het volgende naar voren, zakelijk weergegeven:
A-4110: 14e.
A-4110: Volgende week donderdag.
A-4110: In de middag komen ze hier.
A-4110: Alleen.
111
A-4110: 10.
[medeverdachte 2] : 10 stuks?
A-4110: Ja.
[medeverdachte 2] : Oké.
A-4110: En je had een cadeautje voor hem?
[medeverdachte 2] : Hij wou eventjes proberen?
A-4110: Ja.
[medeverdachte 2] : (niet te verstaan) even proberen en hij wou wat olie proberen.
[medeverdachte 2] : Ja, moet ook … moeten even regelen. Even kijken waar die (niet te verstaan). Zit nu heel veel (niet te verstaan) meer.
[medeverdachte 2] : Maar dan heeft het niet echt veel nut. Dan kunnen we beter dit gewoon blijven doen.
112
A-4110: Wat betaalde hij ook alweer?
A-4110: 1.100 toch?
113
A-4110: Hij komt naar Leeuwarden.
[medeverdachte 2] : Dan zorg ik even dat het deze keer gevacumeerd is.
114
[medeverdachte 2] : Ik heb hier trouwens mijn dinges liggen. We moeten niet teveel hier …
115
[medeverdachte 2] : Maar mooi dat hij hierheen komt.
A-4110: Hij kon niet teveel zeggen.
[medeverdachte 2] : Beter toch? Wij hoeven alleen maar het aantal te weten. [medeverdachte 2] : Laat hij een paar dagen van tevoren nog weten dat hij … A-4110: Nee, maar hij komt. 100%.
[medeverdachte 2] : Dan kan ik het wel zeggen.
A-4110: Je hebt tijd zat.
[medeverdachte 2] : Meer dan zat.
116
[medeverdachte 2] : Maar leuk man. (niet te verstaan) 10 stuks.
A-4110: Mooi toch?
[medeverdachte 2] : Ja.
117
[medeverdachte 2] : Ik zoek jou voor die tijd nog even op.
A-4110: Ja, zoek maar even … Maak het klaar.
[medeverdachte 2] : Ja, daarom. Ik zorg even dat ik die machine … Ik moet die machine … En dan.
118
A-4110: Donderdag is goed?
A-4110: Ja, dat is een goede dag.
[medeverdachte 2] : We kunnen wel een hapje eten of zo.
A-4110: Wat jij wil.
119
[medeverdachte 2] : Dat is wel belangrijk hoor.
[medeverdachte 2] : Zodat hij met een goed gevoel weer weggaat. Gaan we even lekker bij het WTC een hapje eten.
[medeverdachte 2] : Dat restaurant daar. Bij het WTC.
[medeverdachte 2] : Bij het FEC (de rechtbank begrijpt, ook hierna: WestCord WTC Hotel Leeuwarden bij WTC Expo Leeuwarden, voorheen Frisian Expo Center (FEC)).
120
A-4110 is verhoord over deze ontmoeting.
121A-4110 verklaart dat hij tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat de Ier 10 wil hebben. A-4110 noemt daarbij de datum van 14 februari 2019. De Ier komt dan naar Leeuwarden. [medeverdachte 2] stelt voor om die dag met de Ier te gaan lunchen bij het FEC.
122[medeverdachte 2] geeft aan dat hij voor 14 februari 2019 nog een keer bij A-4110 langskomt.
123Tijdens het gesprek geeft A-4110 aan dat [medeverdachte 2] de Ier een cadeautje had beloofd. [medeverdachte 2] zegt dat de Ier olie en pillen wil hebben.
124
Op 11 februari 2019 krijgt A-4110 de opdracht om te wachten totdat [medeverdachte 2] langskomt om over de aankoop van de 10 kilogram speed te praten. Indien [medeverdachte 2] langskomt dient A-4110 aan hem te vertellen dat de Ier op donderdag 14 februari 2019, omstreeks 12.00 uur, bij het WTC te Leeuwarden zal zijn.
125
Op 13 februari 2019, omstreeks 17.30 uur, bezoekt [medeverdachte 2] de woning van A-4110. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij bezig is om de partij speed te regelen. De speed wordt afgeleverd bij zijn woning. [medeverdachte 2] vertelt dat het allemaal veel duurder is geworden omdat er olie is onderschept. Er is schaarste en daarom is de prijs omhoog gegaan.
[medeverdachte 2] geeft aan dat hij twee mensen heeft gevraagd. Het is op dit moment moeilijk te krijgen.
A-4110 vraagt aan [medeverdachte 2] of hij het cadeautje al geregeld heeft. [medeverdachte 2] geeft aan dat met de olie niks te verdienen valt. [medeverdachte 2] kan wel xtc voor A-4133 regelen.
126
Op 13 februari 2019, omstreeks 21.50 uur, bezoekt A-4110 de woning van [medeverdachte 2] . Tijdens de ontmoeting geeft [medeverdachte 2] aan dat ze nog aan het draaien zijn. De speed is er op dat moment nog niet. [medeverdachte 2] en A-4110 spreken af dat ze elkaar de volgende dag ontmoeten in het FEC.
127
De ontmoeting met de Ier A-4133
Op 14 februari 2019 krijgt A-4133 de opdracht om, samen met A-4110, [medeverdachte 2] te ontmoeten bij het WTC Hotel in Leeuwarden en om van hem een hoeveelheid van 10 kilogram speed te kopen. Daarnaast dient A-4133 aan te geven dat bij de vorige bestelling anderhalve kilogram speed te weinig is geleverd. Verder krijgt A-4133 de opdracht om met [medeverdachte 2] te spreken over andere drugssoorten die door [medeverdachte 2] geleverd zouden kunnen worden, in het bijzonder xtc.
128Diezelfde dag vindt tussen A-4133, A-4110 en [medeverdachte 2] een ontmoeting plaats in het WTC Hotel.
129Het gesprek dat plaatsvindt is opgenomen met een technisch hulpmiddel.
130De opname van dit gesprek is uitgewerkt.
131Uit deze uitwerking komt onder meer het volgende naar voren, zakelijk weergegeven:
A-4133: Wat gebeurt er?
[medeverdachte 2] : Ik wacht nog steeds. Het komt eraan. Het moet goed zijn.
[medeverdachte 2] : De structuur van de andere was niet goed dus ze maken een nieuwe …
132[medeverdachte 2] : De
sealerwas kapot en ik moet … Hoe heet dat … Amerikaanse … A-4110: Stopcontact.
[medeverdachte 2] : Ja. Het is beter dat we het niet vacuüm doen want hij vertelde mij dat de lucht er dan uit gaat en …
133
A-4133: Dus wat wil je?
[medeverdachte 2] : Wil je de stad in gaan?
A-4133: En dan wat? Jij vertelt ons … regelt waar wij je ontmoeten?
[medeverdachte 2] : Je gaat de stad in en gaat ergens heen. Dan kom ik ook. A-4133: Oké.
134
A-4110: Mooi stuk tekort.
[medeverdachte 2] : Hoe bedoel je?
A-4110: (niet te verstaan) verloren.
[medeverdachte 2] : Hoeveel tekort?
A-4133: Teveel. 1,7.
A-4133: Het moet op zijn minst 1,5 zijn.
[medeverdachte 2] : Ja, 1,5.
A-4133: Voor mij geeft het een groot probleem als mijn baas thuis is.
[medeverdachte 2] : Ik begrijp het. Dat is niet goed.
A-4133: Kun je het voor me oplossen?
[medeverdachte 2] : We moeten het oplossen.
[medeverdachte 2] : Het olieprobleem. Heb je dat gehoord? [medeverdachte 2] : Misschien zeg ik de volgende keer … de olie.
135
A-4133: Wat heb je nodig? Een uur maximaal?
[medeverdachte 2] : Ja.
[medeverdachte 2] : Hij had het bij zich. Ik zei dat de structuur niet heel goed was.
136
A-4133: Dus wat ga je doen?
[medeverdachte 2] : Ik rij nu naar mijn huis.
[medeverdachte 2] : Ik hoop dat het daar nu is. Waar ga je heen?
A-4110: Weet niet (niet te verstaan).
[medeverdachte 2] : Weet je dat hotel in het centrum?
[medeverdachte 2] : Tegenover het station.
A-4110: Dat is het Oranje Hotel.
[medeverdachte 2] : Als jullie daar over een half uurtje zijn …
[medeverdachte 2] : Het wordt geregeld.
137
A-4133 verklaart over dit deel van de ontmoeting dat [medeverdachte 2] wacht op de levering van de speed. Hij is niet blij met de structuur van het product.
138[medeverdachte 2] geeft aan dat er een tekort aan amfetamine-olie is.
139A-4133 spreekt met [medeverdachte 2] over de omstandigheid dat de laatste zending 1,7 kilogram te licht was en dat hij verwacht dat het tekort van 1,5 kilogram gecompenseerd wordt. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij terug naar huis moet, aangezien de speed op elk moment klaar kan zijn. [medeverdachte 2] en A-4133 spreken af om elkaar over 30 minuten te ontmoeten bij het Oranje Hotel.
140
Omstreeks 14.00 uur vindt een ontmoeting plaats tussen A-4133, A-4110 en [medeverdachte 2] bij het Oranje Hotel.
141Het gesprek dat plaatsvindt is opgenomen met een technisch hulpmiddel.
142De opname van dit gesprek is uitgewerkt.
143Uit deze uitwerking komt onder meer het volgende naar voren, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 2] : Beter niet aan de straatzijde.
A-4110: Waarom niet?
[medeverdachte 2] : Iedereen ziet toch dat (niet te verstaan).
A-4110: We doen niks.
[medeverdachte 2] : Ja, maar ik wel.
[medeverdachte 2] : Iedereen weet … Als je met me gaat lopen (niet te verstaan).
144
A-4133: Dus heb je alles geregeld?
[medeverdachte 2] : Ja. Ik vertelde hem over het probleem met het gewicht.
[medeverdachte 2] : Hij zei: "ja, het was een beetje nat (niet te verstaan)." Hij heeft nu een halve extra.
[medeverdachte 2] : Dat is wat hij nu gaat halen. We wachten een halfuur langer. Hij zei: "ik heb nu een halve over van deze."
145
A-4133: Ik krijg drie halve. Dat is 1,5.
A-4133: Dus een halve extra deze keer.
[medeverdachte 2] : Ja.
A-4133: Kun je me de volgende keer één extra geven?
[medeverdachte 2] : Doen we dat.
A-4133: Halve extra deze keer en één extra de volgende keer.
[medeverdachte 2] : Op het moment is het vooral in Leeuwarden moeilijk om dingen te doen. Alles is er, maar je ziet het. Ik zit zelf vier uur in mijn eigen huis met mooi weer.
[medeverdachte 2] : Te wachten op een verdomde afspraak. Het zijn goede jongens …
146
[medeverdachte 2] : Ze leggen het nu in het huis. Het huis is nu open. Je krijgt wat je hebt. Je hebt nu de halve extra. Neem dat dan mee.
[medeverdachte 2] : Ze willen het goed maken. Praten over vertrouwen hè.
[medeverdachte 2] : Misschien is het beter als je met mij meekomt? Dan rij ik naar je huis en dan breng je hem terug naar huis?
A-4110: Ja, kan wel.
[medeverdachte 2] : En dat jij met mij mee gaat naar mijn huis. We sealen het samen. Je ziet dan wat het is.
A-4133: Ja, oké.
[medeverdachte 2] : Neem ik hem even mee.
[medeverdachte 2] : En dan komen we bij jou aan de achterkant?
147[medeverdachte 2] : En dan zet ik het bij je achterin.
A-4110: Doe maar even in de kofferbak.
[medeverdachte 2] : Ja, in de kofferbak.
148
A-4133: Kon je een monster voor me krijgen voor de (niet te verstaan)?
[medeverdachte 2] : Ja, als het goed is hebben ze het erop gedaan. Niet over dit, maar voor
de M.
[medeverdachte 2] : Voor de M.
[medeverdachte 2] : Als je dat neemt. (niet te verstaan) dezelfde prijs voor één ki. € 1.100,00.
[medeverdachte 2] : Maar dan moet het 10 of meer zijn.
[medeverdachte 2] : Anders moet ik veel meer betalen.
[medeverdachte 2] : Ze doen een monster.
[medeverdachte 2] : En ze maken ze zelf, dus dat is ook goed.
[medeverdachte 2] : Het is niet dat ze het ergens vandaan moeten halen.
[medeverdachte 2] : Met de olie was het deze keer een beetje moeilijk. Ik denk dat het de volgende keer ook moeilijk is want er is veel … A-4133: Vanwege de inbeslagnemingen? [medeverdachte 2] : Ja.
149
A-4133: Wat zou jij ervan vinden als dit professioneler zou zijn? Als ik twee Nederlandse "schone" telefoons kocht?
[medeverdachte 2] : Ik gebruik geen sociale telefoon. Ik was laatst op het politiebureau en het gaat "prrrr". Ik kom hier af en toe naar het hotel, maar ik ga niet rechtstreeks naar huis. Het is een klein dorp.
150
[medeverdachte 2] : Het is geen paranoia. Het is echt.
[medeverdachte 2] : PGP. Ken je dat?
A-4133: Ja.
[medeverdachte 2] : Ik doe dát zelfs niet.
[medeverdachte 2] : Ik vertrouw ze niet.
[medeverdachte 2] : We kennen veel mensen die er problemen mee hadden. Ik was met dit in het buitenland. Ik kom hier. Ze bellen me op zondag. Ik kom op het politiebureau. Ik zie een boek "ben je daar geweest?" Ik zeg: "nee, dat ben ik niet." "Je bent daar geweest, de telefoon. GPS." [medeverdachte 2] : (niet te verstaan) het is echt.
A-4133: Met betrekking tot de volgende bestelling en dat soort dingen, want hopelijk … Want mijn mensen zouden willen … Want zolang je zaken wilt doen met … En als je geen zaken wilt doen kunnen we ergens anders heengaan. Als je de handel niet wilt.
[medeverdachte 2] : We willen wel, maar niet te moeilijk. Relaxed. Want soms is het …
[medeverdachte 2] : Zoals deze vent. Hij moet wachten tot zijn chef het heeft gemaakt. De chef kan een beetje laat zijn en de volgende keer is het iemand anders.
[medeverdachte 2] : Het is niet het enige. Wat projecten. Als het relaxed is, is het prima.
151
A-4133: Je moet ook weten dat ik je nooit teleurgesteld heb. Ik heb nooit gezegd dat ik kom en niet kwam.
[medeverdachte 2] : Er zijn ook dingen die kunnen gebeuren.
152
[medeverdachte 2] : Als ik 10 bestel en er gaat iets mis, dan zit ik met 10. Ik kan het niet teruggeven.
A-4133: Als je het eenmaal besteld hebt, heb je het gekocht.
[medeverdachte 2] : Ik bestel bij de chef. Anders moet ik bestellen bij mensen met "tussendoor". Die mensen gaan ook eten en dan betaal je.
A-4133: Je betaalt meer.
[medeverdachte 2] : Je moet dan € 1.600,00 betalen.
153
[medeverdachte 2] : Wat is de prijs in Engeland?
[medeverdachte 2] : Als ik … Ik ben geïnteresseerd.
A-4133: Het hangt ervan af. We moeten rekening houden met de kosten om het mee naar huis te nemen en zo. Misschien kun je verdubbelen. Je zou het twee keer kunnen maken. [medeverdachte 2] : Ik dacht drie.
154
A-4110: (niet te verstaan) gaan we doen?
[medeverdachte 2] : Die jongens brengen nu die halve daarheen. Anders rij jij naar huis.
[medeverdachte 2] : Dan rij ik naar je huis en dan (niet te verstaan) kofferbak. [medeverdachte 2] : Moeten even dat ding sealen. Meer niet. Ding staat klaar.
155
A-4133: Dus wat wil je doen?
[medeverdachte 2] : Je gaat met mij mee.
A-4133: Ik ga met jou mee naar huis?
[medeverdachte 2] : We gaan naar huis en we doen samen … A-4133: Sealen het?
[medeverdachte 2] : En dan zie je het en dan …
A-4133: En dan kan je mij brengen naar …
[medeverdachte 2] : En dan rijden we daarna naar hem.
A-4133: Naar zijn huis?
A-4110: (niet te verstaan) achterkant.
156
A-4133: 11 is wat mijn mensen willen betalen.
A-4133: Als het meer is dan denk ik dat ze gaan. We kunnen het ergens anders krijgen.
[medeverdachte 2] : Ja, dat is ook (niet te verstaan) ook mogelijk.
157
[medeverdachte 2] : De prijs. Want de olie is echt … Het is moeilijk. Maar we hebben. Dat is goed.
[medeverdachte 2] : Het is nu om die prijs (niet te verstaan). Ga er maar van uit dat die prijzen zo blijven.
[medeverdachte 2] : Ik hoopte dat de prijzen naar beneden gaan.
A-4133: Hopelijk komt de olieprijs terug en dat maakt het beter voor jullie.
[medeverdachte 2] : Het is gewoon kut. Het is gewoon even zo. En als die M even goed gaat.
[medeverdachte 2] : Ik zie je zo thuis ja?
A-4110: Ja, (niet te verstaan).
158
A-4133 verklaart over dit deel van de ontmoeting dat [medeverdachte 2] zijn telefoon verstopt onder de stoelkussens. [medeverdachte 2] legt uit dat hij 0,5 kilogram extra heeft geregeld en dat het bij zijn huis wordt afgeleverd. De resterende kilogram zit bij de volgende levering. [medeverdachte 2] stelt voor dat A-4133 met hem meegaat voor de speed. Daarna brengt [medeverdachte 2] A-4133 naar het huis van A-4110.
159
[medeverdachte 2] wil zaken blijven doen. Het gebrek van olie heeft echter invloed op de prijs.
160
A-4133 stelt voor om met [medeverdachte 2] te communiceren via prepaid telefoons. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij zelfs versleutelde telefoons niet vertrouwt.
161
[medeverdachte 2] zegt tegen A-4133 dat de M beschikbaar is. A-4133 verklaart dat
[medeverdachte 2] daarmee bedoelt dat het MDMA-monster beschikbaar is. MDMA is verkrijgbaar voor een prijs van € 1.100,00 per kilo bij een minimumafname van 10 kilogram.
162
De levering van de amfetamine
Omstreeks 14.30 uur reist A-4133 met [medeverdachte 2] naar diens huis.
163[medeverdachte 2] woont op dat moment op het adres [straatnaam] te Leeuwarden.
164Het gesprek dat in het huis plaatsvindt is opgenomen met een technisch hulpmiddel.
165De opname van dit gesprek is uitgewerkt.
166167Uit deze uitwerking komt onder meer het volgende naar voren, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 2] : Ik denk dat (niet te verstaan) sealen zo, niet met de lucht.
[medeverdachte 2] : Voor de geur, maar dit is …
168
[medeverdachte 2] : (niet te verstaan) want ik deed het altijd in twee, maar de laatste keer zei iemand tegen mij: "doe het niet weer, want als je de lucht eruit haalt zit het boven tegen het plafond."
[medeverdachte 2] : Maar met dit, met de (niet te verstaan), met deze (niet te verstaan) kan ik zelfs coke doen. Speed is niet … Het is als …
169
[medeverdachte 2] : Ik zat hier vier uur en kan niet gaan. Normaal is het een beetje makkelijk.
[medeverdachte 2] : Je wacht en je zit.
[medeverdachte 2] : De mensen zijn mij nu de baas en hebben me hier gehouden.
A-4133: En je kunt niet weg omdat je wacht tot ze komen.
170
A-4133: Ik denk dat iedereen een beetje paranoia is over telefoons, maar … A-4133: Ik denk dat je een beetje risico moet nemen.
A-4133: Daarom koop je "schone" telefoons. Je gebruikt het maar voor één ding.
[medeverdachte 2] : Hier neem je het signaal. Als jij hier zit, en ik zit hier, neem je beide signalen.
[medeverdachte 2] : Als je belt heb je twee dingen. Dan zeggen ze automatisch: "oké, we gaan de telefoon aftappen."
[medeverdachte 2] : En dan kunnen ze later telefoongesprekken uitluisteren.
[medeverdachte 2] : Als je bij iemand in de buurt bent kunnen ze er niets mee. Als je die persoon ook belt, en hij komt hier, dan kunnen ze zeggen: "we hebben bewijs dat je bij die en die man bent. Die man deed iets verkeerds. En je ging met hem."
[medeverdachte 2] : Het wordt steeds meer bewijs. Vroeger moesten ze zeggen dat je schuldig was. Nu draaien ze het een beetje om. Je moet zeggen dat je onschuldig bent.
171
Er komt iemand anders de woning binnen. De stem van deze persoon wordt herkend als de stem van [verdachte] .
172173Dit betreft [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] .
174
Geluid van een deur die dicht gaat.
[medeverdachte 2] : Ja, heb ik. Ja, goed … (niet te verstaan).
[verdachte] : En verser krijg je die niet.
[medeverdachte 2] : Nee, ik zie het wel. Ik zie dat het goed is.
175[medeverdachte 2] en [verdachte] : (niet te verstaan).
[verdachte] : Op zich wel op de App. Drie dagen van tevoren. Heb je niet meer tijd?
[medeverdachte 2] : Vandaag hebben.
[verdachte] : Kan je gewoon beter rechtstreeks naar mij.
[medeverdachte 2] : Doe ik de volgende (niet te verstaan) wel even. Komt goed.
NNM: (niet te verstaan)
[verdachte] : (niet te verstaan) krijg je?
NNM: 12 … (niet te verstaan).
[medeverdachte 2] : Goede kwaliteit?
NNM: (niet te verstaan) toch? Het is niet van … (niet te verstaan) € 50,00.
176
[medeverdachte 2] : Moet ik je even oppikken?
[verdachte] : Ja, haal me zo maar op.
[medeverdachte 2] : Oké. Gaan wij even …
177
[medeverdachte 2] : Waar pak je die van, gisteravond … (niet te verstaan)?
[verdachte] : Ik heb gisteren nog verpakt.
[medeverdachte 2] : Ik heb gevraagd … (niet te verstaan).
[medeverdachte 2] : (niet te verstaan) je vouwt het zakje dicht. Doe je hem open of gevouwen. Pollepel … Even terug in de bak … (niet te verstaan).
[verdachte] : Weet je wat het is? We maken het gewoon in bakken. Die bak ik dan.
[medeverdachte 2] : Ik denk gewoon (niet te verstaan) ding daar doen … (niet verstaan) controleer je … (niet te verstaan) vouw je hem helemaal open en daarna met die pollepel dan … (niet te verstaan).
[medeverdachte 2] : Ik denk dat het makkelijker is voor je.
NNM: Ik kan je ook vertellen. Ik ben … (niet te verstaan) net één grote bak besteld.
178
Gekraak van deuren.
Het gesprek tussen [medeverdachte 2] en A-4133 gaat verder.
179
A-4133: Geregeld?
[medeverdachte 2] : Ja.
[medeverdachte 2] : Je hebt nu 600 extra.
[medeverdachte 2] : Kijk het is nu zo. Dat is goed hè?
A-4133: Ja.
[medeverdachte 2] : Veel beter.
A-4133: Ziet er goed uit.
[medeverdachte 2] : Vanmorgen was de structuur te nat. Nu is het precies zoals we zeggen. Dat het goed is.
180
[medeverdachte 2] : Hoe wil je het hebben?
[medeverdachte 2] : Hoe zit het nu met je tijd?
A-4133: Ik denk dat we het vanwege de tijd deze keer gewoon zo laten als het is. De volgende keer heb je het apparaat voor …
[medeverdachte 2] : Maar je hebt het gehoord. Zoals dit. Ik fucking haat het. Ik zeg: "waar is het verdomde monster? Waar is dit …"
[medeverdachte 2] : Ik zei het drie keer eerder. De chef was echt "oh ja, oh ja, ik heb dingen te doen." Ik zeg: "mijn vriend wacht vier uur." Maar ja, ze maken het nu goed.
[medeverdachte 2] : Is het beter voor jou in tassen?
A-4133: Het is beter in tassen.
[medeverdachte 2] : Dan doen we dat.
[medeverdachte 2] : De volgende keer doen de jongens het direct in de tas.
[medeverdachte 2] : Maar de jongens brengen een monster. Wat wil je? Of zeg je: "laat het monster nu maar zitten?"
A-4133: Is hij weg om het monster te halen?
[medeverdachte 2] : Hij is op weg.
A-4133: Hoe lang duurt het om een monster te maken?
[medeverdachte 2] : Voor de M?
A-4133: Ja.
[medeverdachte 2] : Laatste keer zei hij: "ik ben met 20 minuten terug."
A-4133: We halen het de volgende keer wel.
181
A-4133: Laten we gewoon gaan. Dus hoeveel heb ik in totaal?
[medeverdachte 2] : Je hebt 600 extra.
A-4133: Dus ik heb mijn 10 en dan heb ik 600 extra?
[medeverdachte 2] : Ja.
A-4133: En de volgende keer zal het ongeveer één extra zijn? En dan is het gelijk?
[medeverdachte 2] : Ja.
[medeverdachte 2] : Kun je volgende keer wat meer met de prijs doen?
A-4133: Ik denk dat we moeten kijken hoe de dingen de volgende keer voor jou zijn en wat …
[medeverdachte 2] : Als ik zo kijk dan denk ik dat de olie een probleem wordt.
182
A-4133: Dus het is jouw vriend. En de chef kwam ook?
[medeverdachte 2] : De chef kwam met hem mee. Hij wilde zeggen: "dit is goed." Meestal wordt het een beetje natter of zo, maar ik weet dat het goed is.
[medeverdachte 2] : Is het goed als ik hier een beetje van neem? Van de 600 extra?
183[medeverdachte 2] : Ik zeg dat ik je nu 500 extra geef, maar ik wil een monster hebben.
[medeverdachte 2] : We zeggen vijf.
A-4133: Ja.
184
[medeverdachte 2] : De M is verdomde goed.
A-4133: Ja?
[medeverdachte 2] : Want niet veel mensen doen dat.
[medeverdachte 2] : M is heel populair. Speed is een beetje voor de rare mensen.
A-4133: Speed was altijd al de cocaïne voor de gewone man.
A-4133: De M is voor de xtc.
[medeverdachte 2] : Het ingrediënt.
[medeverdachte 2] : MDMA.
[medeverdachte 2] : Het is ongeveer 80 tot 84 procent.
A-4133: Dus het is heel erg zuiver.
[medeverdachte 2] : Heel erg zuiver. Daarom voor de toekomst. Als mensen praten over een pil, een percentage …
[medeverdachte 2] : Moet je minus het percentage van de MDA (de rechtbank begrijpt: MDMA).
185
A-4133: Hij zal zich afvragen wat er aan de hand is, dus ik ga naar hem toe en dan ga ik naar mijn vrienden en dump ik dit. Ik ontspan een beetje als ik eenmaal weet dat het onderweg is.
A-4133 en [medeverdachte 2] verlaten de woning.
186A-4133 en [medeverdachte 2] stappen in een auto.
A-4133 en [medeverdachte 2] ontmoeten A-4110.
A-4133: Ik hoop dat ik je snel weer zie.
[medeverdachte 2] : (niet te verstaan) kunnen we verdubbelen.
A-4133: Dus ik neem dat mee naar huis.
187
A-4133 verklaart over dit deel van de ontmoeting dat A-4133 plaatsneemt in de woonkamer van
[medeverdachte 2] . De drugs zijn op dat moment nog niet geleverd.
188Omstreeks 15.00 uur hoort A-4133 een geluid in de hal. [medeverdachte 2] laat A-4133 achter in de woonkamer. A-4133 hoort meerdere mannenstemmen in het Nederlands spreken. Op het moment dat [medeverdachte 2] en A-4133 weer alleen zijn laat [medeverdachte 2] aan A-4133 vier boodschappentassen zien. Deze boodschappentassen staan in de hal. In de boodschappentassen bevinden zich in totaal 10 grote plastic bakken. Deze bakken bevatten elk een lichtkleurige stof. Daarnaast is er nog een kleine plastic bak. In deze bak zit ook een lichtkleurige stof. [medeverdachte 2] geeft aan dat in de kleine plastic bak 600 gram zit. [medeverdachte 2] haalt een kleine hoeveelheid uit deze bak. De hoeveelheid wil hij testen. In de bak blijft 500 gram achter.
189
[medeverdachte 2] probeert de bakken te sealen. Vanwege de vertraging zegt A-4133 dat het niet geseald hoeft te worden. [medeverdachte 2] zegt tegen A-4133 dat ze het de volgende keer rechtstreeks in tassen zullen sealen.
190
[medeverdachte 2] geeft aan dat zijn partner de pakketten heeft afgeleverd. De partner werd vergezeld door de chef. [medeverdachte 2] geeft aan dat "ze" vergeten waren om het M-monster mee te nemen. Het gaat hier om MDMA, het ingrediënt van xtc. A-4133 zegt dat het monster de volgende keer geleverd kan worden. [medeverdachte 2] vertelt dat de MDMA tussen de 80% en 84% is.
191
A-4133 overhandigt € 11.000,00 aan [medeverdachte 2] ter betaling van de amfetamine. [medeverdachte 2] en A-4133 dragen elk twee tassen mee naar buiten en zetten het in de kofferbak. Ze rijden vervolgens naar het huis van A-4110. Daar zetten ze de tassen in kofferbak van de auto van A-4110.
192
A-4133 overhandigt om circa 15.57 uur de vier boodschappentassen aan zijn begeleider.
193
Steunbewijs voor de aanwezigheid van [verdachte] bij de levering van de amfetamine
Op 14 februari 2019 te 14.56 uur straalt de telefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] , in gebruik bij [verdachte] , een mast aan op de locatie Sixmastraat 2 Leeuwarden.
194Deze mast geeft dekking op het gebied waar de woning van [medeverdachte 2] is gelegen.
195
Om 16.13 uur bevinden [medeverdachte 2] en [verdachte] zich in de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] .
196Om 16.16 uur staat de Volkswagen op de [straatnaam] te Leeuwarden.
197Het gesprek dat tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] plaatsvindt in de Volkswagen is opgenomen. Uit de uitwerking van dit opgenomen gesprek komt onder meer het volgende naar voren, zakelijk weergegeven:
[verdachte] : Volgende keer … [nummer] . Als je zo rechtdoor rijdt op de hoek. Maar als je komt kun je de auto het beste … Het is op dit moment een beetje heet bij mij. [verdachte] : Kun je het beste hierachter parkeren en dan door de steeg lopen.
[verdachte] : Ik woon hier aan de voorkant. [nummer] .
198
[verdachte] is woonachtig op het adres [straatnaam] .
199
De afhandeling van de drugstransactie
Op 14 februari 2019 krijgt A-4110 de opdracht om zijn deel van het geld op te halen bij
[medeverdachte 2] .
200Op 15 februari 2019 bezoekt [medeverdachte 2] de woning van A-4110. In de woning krijgt A-4110 € 300,00 van [medeverdachte 2] .
201
Het forensisch onderzoek naar aanleiding van de geleverde amfetamine
Op 14 februari 2019 wordt onder goednummer PL0100-2018272979-1107971 een vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in beslag genomen.
202Deze vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen wordt voorzien van SIN AALR0918NL. De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen hoort bij de pseudokoop van februari 2019 uit het onderzoek Vidar.
203
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen is verdeeld over vier shopper tassen. In deze tassen bevinden zich in totaal 11 plastic bakken. Deze plastic bakken worden respectievelijk voorzien van SIN AALX0079NL, AALX0080NL, AALX0177NL, AALX0178NL, AALX0179NL,
AALX0180NL, AALX0190NL, AALX0191NL, AALX0192NL, AALX0193NL en AALX0194NL.
204
Chemisch onderzoek
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in de plastic bak met SIN AALX0079NL heeft een nettogewicht van 531,72 gram. Van de hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen wordt een monster genomen. Dit monster wordt voorzien van SIN AALX1136NL.
205Het monster wordt door het NFI onderzocht. Het monster blijkt amfetamine te bevatten.
206
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in de plastic bak met SIN AALX0080NL heeft een nettogewicht van 908,59 gram. Van de hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen wordt een monster genomen. Dit monster wordt voorzien van SIN AALX1135NL.
207
Het monster wordt door het NFI onderzocht. Het monster blijkt amfetamine te bevatten.
208
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in de plastic bak met SIN AALX0177NL heeft een nettogewicht van 926,25 gram. Van de hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen wordt een monster genomen. Dit monster wordt voorzien van SIN AALX1134NL.
209Het monster wordt door het NFI onderzocht. Het monster blijkt amfetamine te bevatten.
210
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in de plastic bak met SIN AALX0178NL heeft een nettogewicht van 935,97 gram. Van de hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen wordt een monster genomen. Dit monster wordt voorzien van SIN AAJU4762NL.
211
Het monster wordt door het NFI onderzocht. Het monster blijkt amfetamine te bevatten.
212
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in de plastic bak met SIN AALX0179NL heeft een nettogewicht van 948,26 gram. Van de hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen wordt een monster genomen. Dit monster wordt voorzien van SIN AAKC7970NL.
213Het monster wordt door het NFI onderzocht. Het monster blijkt amfetamine te bevatten.
214
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in de plastic bak met SIN AALX0180NL heeft een nettogewicht van 940,43 gram. Van de hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen wordt een monster genomen. Dit monster wordt voorzien van SIN AAJP5362NL.
215Het monster wordt door het NFI onderzocht. Het monster blijkt amfetamine te bevatten.
216
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in de plastic bak met SIN AALX0190NL heeft een nettogewicht van 997,59 gram. Van de hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen wordt een monster genomen. Dit monster wordt voorzien van SIN AAJP5361NL.
217Het monster wordt door het NFI onderzocht. Het monster blijkt amfetamine te bevatten.
218
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in de plastic bak met SIN AALX0191NL heeft een nettogewicht van 924,36 gram. Van de hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen wordt een monster genomen. Dit monster wordt voorzien van SIN AAJP5360NL.
219Het monster wordt door het NFI onderzocht. Het monster blijkt amfetamine te bevatten.
220
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in de plastic bak met SIN AALX0192NL heeft een nettogewicht van 937,69 gram. Van de hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen wordt een monster genomen. Dit monster wordt voorzien van SIN AAJP5359NL.
221Het monster wordt door het NFI onderzocht. Het monster blijkt amfetamine te bevatten.
222
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in de plastic bak met SIN AALX0193NL heeft een nettogewicht van 907,78 gram.
223Van de hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen wordt een monster genomen. Dit monster wordt voorzien van SIN AAJP5358NL.
224Het monster wordt door het NFI onderzocht. Het monster blijkt amfetamine te bevatten.
225
De vermoedelijke hoeveelheid verdovende middelen in de plastic bak met SIN AALX0194NL heeft een nettogewicht van 934,46 gram. Van de hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen wordt een monster genomen. Dit monster wordt voorzien van SIN AAJP5357NL.
226Het monster wordt door het NFI onderzocht. Het monster blijkt amfetamine te bevatten.
227
DNA-onderzoek
Op de randen van de deksels worden humane biologische sporen aangetroffen. Het betreft onder meer de sporen die respectievelijk voorzien zijn van SIN AALX0184NL en AALX0183NL.
228
Het spoor met SIN AALX0183NL staat in relatie tot de plastic bak met SIN AALX0179NL.
229Dit spoor wordt onderworpen aan een DNA-onderzoek.
230Op het spoor wordt een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. Het DNA kan afkomstig zijn van [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats] , en minimaal één onbekend persoon.
231
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomst tussen het DNA-profiel van [medeverdachte 4] en het DNA-mengprofiel AALX0183NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
  • bemonstering AALX0183NL#01 bevat DNA van twee personen;
  • de personen die DNA aan de bemonstering hebben bijgedragen zijn niet onderling verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder de volgende hypotheses:
Hypothese 1:
De bemonstering bevat DNA van [medeverdachte 4] en één willekeurig onbekend persoon.
Hypothese 2:
De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AALX0183NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
232
Het spoor met SIN AALX0184 staat in relatie tot de plastic bak met SIN AALX0178NL.
233Het spoor is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
234Op het spoor wordt een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen. Het DNA kan afkomstig zijn van [medeverdachte 4] , geboren op 30 maart 1951 te Amsterdam, en minimaal twee onbekende personen.
235
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomst tussen het DNA-profiel van [medeverdachte 4] en DNA-mengprofiel AALX0184NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
  • bemonstering AALX0184NL#01 bevat DNA van drie personen;
  • de personen die DNA aan de bemonstering hebben bijgedragen zijn niet onderling verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder de volgende hypotheses:
Hypothese 1:
De bemonstering bevat DNA van [medeverdachte 4] en twee willekeurige onbekende personen.
Hypothese 2:
De bemonstering bevat DNA van drie willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel AALX0184NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
236
Dactyloscopisch onderzoek
Op de plastic bak met SIN AALX0192NL wordt een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Dit gefotografeerde spoor wordt voorzien van SIN AALX0198NL.
237Het spoor is te herleiden naar de linker ringvinger van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] .
238Uit het dactyloscopisch onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van dactyloscopische verschillen tussen het spoor en de referentieafdruk van de linker ringvinger van [verdachte] geregistreerd onder biometrienummer 310000649138. Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein.
239
Uit het vingerafdrukkenherkenningssysteem HAVANK komt naar voren dat onder biometrienummer 310000649138 ook meerdere malen de persoon [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , geregistreerd is. Uit het integrale bevragingssysteem van de politie komt naar voren dat in Nederland geen personen geregistreerd zijn met de naam [verdachte] .
240
Op de plastic bak met SIN AALX0193NL wordt een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Dit gefotografeerde spoor wordt voorzien van SIN AALO1093NL.
241Het spoor is te herleiden naar de rechter middelvinger van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1974 te Leeuwarden.
242Uit het dactyloscopisch onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen het spoor en de afbeelding van de rechter middelvinger van [verdachte] geregistreerd onder biometrienummer 310000649138. Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein.
243
Steunbewijs voor de betrokkenheid van [medeverdachte 4] bij de levering van de amfetamineAnonieme getuige
Op 4 juni 2019 verklaart een anonieme getuige dat hij/zij drugs koopt bij [medeverdachte 4] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4] ). [medeverdachte 4] woont in een flatje aan de
[straatnaam] . De getuige koopt al vanaf januari 2009 drugs bij hem. [medeverdachte 4] verkoopt vooral speed, maar ook xtc-pillen. De laatste keer dat de getuige speed bij [medeverdachte 4] heeft gekocht was in mei 2019. [medeverdachte 4] bewaart zijn speed in een aparte vriezer (de rechtbank begrijpt: koelkast) op een slaapkamer. [medeverdachte 4] kan in korte tijd beschikken over grotere hoeveelheden speed en xtc-pillen.
244
Verbalisant [verbalisant] relateert dat met [medeverdachte 4] wordt bedoeld: [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] 1951 in [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , [straatnaam]
.
245
A-4110 en [medeverdachte 3]
Op 22 juni 2019 gaan A-4110 en [medeverdachte 3] langs bij [medeverdachte 4] omdat
[medeverdachte 3] daar een sleutel op moet halen. [medeverdachte 4] is een vriend van [medeverdachte 3] . A-4110 kent [medeverdachte 4] al 30 jaar.
246De gesprekken die op 22 juni 2019 plaatsvinden tussen [medeverdachte 3] en A-4110 zijn opgenomen met audioapparatuur. Deze gesprekken zijn uitgewerkt.
247Uit deze uitwerking komt onder meer het volgende naar voren, zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 3] heeft zijn andere sleutel bij [medeverdachte 4] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 4] ) laten liggen.
248
[medeverdachte 3] en A-4110 stappen in de auto.
[medeverdachte 3] wil eerst naar [medeverdachte 4] .
[medeverdachte 3] zegt dat [medeverdachte 4] elke dag een paar meier verdient. Hij zit in de snelle. Hij kookt vijf kilo per week.
249
[medeverdachte 4]
is op 2 juni 2020 en 3 juni 2020 door de politie verhoord.
250251verklaart dat hij staat ingeschreven op het adres [straatnaam] in Leeuwarden. [medeverdachte 4] heeft een handeltje.
252Hij verkoopt een "pep".
253Met pep bedoelt [medeverdachte 4] amfetamine.
254
1.2.
Australië/Finland 2019 (zaaksdossiers 7, 8, 12, 14, 16, 17)
De bewijsmiddelen voor feit 2 zullen later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis worden opgenomen.
1.3.
Zaaksdossier 22
Verdachte is de echtgenoot van [medeverdachte 5] .
255De betaalrekening met nummer [rekeningnummer] staat op naam van [medeverdachte 5] .
256
In de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 wordt in totaal € 117.935,00 contant gestort op de rekening.
257Over de jaren worden de volgende totaal bedragen gestort:
2014: € 15.085,00;
2015: € 18.560,00;
2016: € 25.120,00;
2017: € 28.510,00;
2018: € 25.710,00;
2019: € 4.950,00.
258
In 2016 is het inkomen van [verdachte] en zijn fiscaal partner € 21.806,00 en in 2017 € 16.767,00.
259
Het inkomen van [verdachte] heeft in de jaren 2016 en 2017 betrekking op het resultaat uit overige werkzaamheden.
260
De eenmanszaak van [verdachte] heeft in het jaar 2017 een omzet van € 3.510,00.
261
Relevante verklaringen verdachten
Op 21 oktober 2020 is [medeverdachte 5] door de politie verhoord.
262
[medeverdachte 5] verklaart dat verdachte haar partner is.
263[medeverdachte 5] verklaart dat verdachte elke maand contant geld op haar rekening stort zodat de vaste lasten betaald kunnen worden.
264
Aan [medeverdachte 5] wordt voorgehouden dat op haar rekening in de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 een totaal bedrag van € 117.965,00 aan contanten is gestort.
[medeverdachte 5] geeft aan dat verdachte haar het contante geld gaf en dat zij het stortte op haar rekening.
265
[medeverdachte 5] stort het door [verdachte] gegeven geld zelf op haar rekening. [medeverdachte 5] weet niet wat de herkomst van het geld is.
266
Op 17 juni 2021 is verdachte door de rechter-commissaris verhoord. Aan verdachte wordt voorgehouden dat op de bankrekening van [medeverdachte 5] in de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 ongeveer € 117.000 is gestort. Verdachte verklaart dat hij in de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019 contante gelden aan [medeverdachte 5] heeft gegeven.
267

2.Standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 3, 4 en 5 bewezen kunnen worden.

3.Standpunt van de verdediging

3.1.
Feit 1Zaaksdossier 6
De raadslieden hebben bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van dit sub-feit. Zij hebben daartoe aangevoerd dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de amfetamine voor [medeverdachte 2] heeft geproduceerd.
3.2.
Feit 4
De raadslieden hebben bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 4. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd:
a.
Zaaksdossier 14
Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte de persoon betreft aan wie het geld is afgeleverd op de [straatnaam] te Leeuwarden.
Zaaksdossier 16
Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte het geldbedrag heeft verworven.
Zaaksdossier 17
Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het geldtransport uit Finland van € 140.000,00.
3.3.
Feit 5
De raadslieden hebben bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 5. Volgens de raadslieden heeft verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over de herkomst van de gestorte geldbedragen. Het lag daarom op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek naar die verklaring te verrichten. Een dergelijk onderzoek is echter achterwege gebleven. Daarom kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1.
Feit 1Zaaksdossier 5
De rechtbank acht op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, dit sub-feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte de aan
[medeverdachte 2] geleverde verdovende middelen heeft bereid en/of bewerkt en afgeleverd en verstrekt en vervoerd en aanwezig heeft gehad. Tussen verdachte en anderen ( [medeverdachte 2] en NNM) is sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voltooien van dit feit. De materiële bijdrage van verdachte aan het feit is daarbij, gelet op diens rol in de (deels gezamenlijke) uitvoering van het delict en het belang van die rol, van zodanig gewicht geweest dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Verdachte is "de chef" die de drugs voor [medeverdachte 2] heeft geproduceerd. Hij heeft deze drugs op 14
februari 2019 samen met NNM afgeleverd bij de woning van [medeverdachte 2] .
Zaaksdossier 6
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit sub-feit heeft begaan. Op basis van de bewijsmiddelen kan ten hoogste worden vastgesteld dat verdachte de chef is over wie
[medeverdachte 2] in diens gesprek met A-2369 op 14 maart 2019 spreekt. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter niet dat
dezechef de door [medeverdachte 2] bestelde drugs uiteindelijk ook heeft geproduceerd, terwijl aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 2] zijn drugs haalde bij verschillende leveranciers.
4.2.
Feit 4
Met betrekking tot de onder a, b en c genoemde standpunten van de raadslieden overweegt de rechtbank het volgende:
a.
Zaaksdossier 14
De rechtbank heeft niet de overtuiging bekomen dat het geldbedrag van € 78.000,00 na afloop van de door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] gemaakte reis bij verdachte terecht is gekomen. Het meest belastende bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij dit geldtransport berust op de uitlatingen van [medeverdachte 3] . Deze uitlatingen heeft [medeverdachte 3] gedaan tijdens (opgenomen) gesprekken met A-4110. Verder bevat het dossier geen direct bewijs waaruit (objectief) kan worden afgeleid dat verdachte het geldbedrag heeft verworven. Voorts bevindt zich in het dossier ook potentieel ontlastend bewijs voor verdachtes betrokkenheid bij dit sub-feit. Zo verklaart [medeverdachte 6] dat zij weet wie verdachte is.
268De man bij wie zij het geld hebben afgegeven herkent zij echter niet als de persoon van verdachte.
269[medeverdachte 6] verklaart voorts dat de man in de woning waarschijnlijk kroezend haar had.
270Dit komt niet overeen met het kapsel van verdachte.
Verdachte is namelijk (overwegend) kaal. [medeverdachte 6] verklaart verder dat zij heeft gehoord dat de man aan wie het geld werd gegeven een Hells Angel is.
271Uit het dossier blijkt echter niet dat verdachte lid is van deze motorclub. Uit de bewijsmiddelen kan verder niet zonder meer afgeleid worden dat het geld is afgeleverd op het adres [straatnaam] noch dat verdachte daar verbleef. [medeverdachte 6] verklaart immers over één van de drie zijstraatjes van de [straatnaam] en zegt dat de huisjes van de [straatnaam] lijken op het huis waar het geld is afgeleverd.
272
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden is niet buiten redelijke twijfel verheven dat verdachte de persoon is geweest bij wie [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en
[medeverdachte 7] de € 78.000,00 hebben afgeleverd in Leeuwarden. Gelet op het
in dubio pro reo-beginsel komt de rechtbank dan ook niet tot een bewezenverklaring van dit sub-feit.
Zaaksdossier 16
De rechtbank heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het geldbedrag heeft verworven en voorhanden gehad. Op basis van de verklaring van A-4110 over de gebeurtenissen op 24 september 2019,
273alsmede de tijdens die dag opgenomen gesprekken,
274kan niet worden vastgesteld dat verdachte de € 5.000,00 ook daadwerkelijk heeft ontvangen van [medeverdachte 1] . De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van dit sub-feit.
Zaaksdossier 17
De rechtbank acht op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, dit sub-feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat [naam 2] in de periode van 3 november 2019 tot en met 5 november 2019 een geldbedrag van in ieder geval € 135.000,00 uit
Finland heeft opgehaald. Tijdens de reis maakt [naam 2] gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Nadat [naam 2] terugkomt in Nederland houdt hij via dit nummer op 5 november 2019 telefonisch contact met verdachte. De twee spreken vervolgens af om elkaar te ontmoeten op De Gealanden te Bilgaard. Bij die ontmoeting zijn ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] aanwezig. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [medeverdachte 3] tijdens de ontmoeting ongeveer een bedrag van € 55.000,00 heeft gekregen. Op 8 november 2019 heeft [medeverdachte 3] een deel van dit geldbedrag - € 34.800,00 - naar [medeverdachte 8] toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden - in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd - redengevend zijn voor het bewijs dat verdachte het door [naam 2] gesmokkelde geldbedrag, opzettelijk voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft voor deze omstandigheden geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de geldbedragen opzettelijk voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat in de gebezigde bewijsmiddelen feiten en omstandigheden zijn vervat, die redengevend zijn voor het bewijs dat het geldbedrag betrekking heeft op de opbrengsten uit de verkoop van een partij amfetamine aan de Finse Hells Angels. Deze amfetamine is daar begin 2019 geleverd. Bij dit drugstransport zijn onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] betrokken geweest. [medeverdachte 1] is degene die het geld heeft ontvangen. Met dit geld heeft hij vervolgens de personen die in voornoemd kader werkzaamheden voor hem hebben verricht, te weten [medeverdachte 3] en - indirect – [medeverdachte 8] , betaald. Het vorenstaande rechtvaardigt het vermoeden dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was. Dit vermoeden wordt versterkt door de volgende feiten van algemene bekendheid:
  • de handel in verdovende middelen genereert winsten in contant geld. In het drugscircuit gaangrote bedragen om;
  • het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privé personen is, in het gevaldat geld op legale wijze is verkregen, hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd;
  • het vanuit het buitenland fysiek van vervoeren van grote bedragen in contanten brengt eenaanzienlijk veiligheidsrisico met zich.
De rechtbank is in het licht van het vorenstaande van oordeel dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat geldbedrag niet van misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft deze verklaring niet gegeven. Het door verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft daarmee onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie.
280De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet anders kan zijn geweest dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is geweest en dat verdachte daar wetenschap van heeft gehad.
Bij het begaan van dit feit is tussen verdachte en zijn mededaders sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voltooien daarvan. De intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan het feit is daarbij, gelet op de rol van verdachte in de voorbereiding, de (deels gezamenlijke) uitvoering van het delict en het belang van die rol, van zodanig gewicht geweest dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Zowel verdachte als diens medeverdachten hebben wetenschap gehad dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren.
4.3.
Feit 5
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Verdachte heeft verklaard dat hij gedurende de ten laste gelegde periode contante geldbedragen aan [medeverdachte 5] heeft gegeven. [medeverdachte 5] heeft deze bedragen vervolgens op haar rekening gestort. Op basis van het procesdossier is niet gebleken dat verdachte in de ten laste periode regulier (legaal) werk of inkomen heeft (om te voorzien in normaal levensonderhoud). Over de herkomst van de geldbedragen beroept verdachte zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht. Het vorenstaande rechtvaardigt het vermoeden dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. Dit vermoeden wordt versterkt door het feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privé personen is, in het geval dat geld op legale wijze is verkregen, hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd;
281282
In het licht van het vorenstaande mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van de contant gestorte geldbedragen.
Verdachte heeft verklaard dat het geld afkomstig is van gespaard geld uit zijn werk in de visserij in de voorafgaande jaren, betalingen voor verfklussen bij particulieren, een uitkering van levensverzekeringen, privéleningen, verhuurinkomsten van het huis in Spanje, geld dat hij van de rekening van zijn zoon heeft gehaald en gokwinsten. Deze verklaringen zijn nader onderbouwd bij brief van 16 maart 2022.
Ten aanzien van een bedrag van € 35.193,32, betreffende de uitkering van twee levensverzekeringen, heeft verdachte een concrete en verifieerbare verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Die verklaring is onderbouwd met stukken, waaruit blijkt dat dit bedrag is uitbetaald. De rechtbank acht het niet onwaarschijnlijk dat verdachte dat geld heeft opgenomen en later weer heeft gestort. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte van dit bedrag op de tenlastelegging vrijspreken.
Verdachte heeft met betrekking tot de gokwinsten verklaard dat deze door een ander voor hem werden ontvangen en heeft daar stukken van aangeleverd. De rechtbank kan op basis van deze stukken niet vaststellen dat het gokwinsten van verdachte betreft en acht deze verklaring dan ook hoogst onwaarschijnlijk. Ten aanzien van stukken waaruit blijkt dat er in 2018 diverse grote geldbedragen zijn opgenomen van de rekening van de zoon van verdachte kan de rechtbank ook niet vaststellen dat verdachte over deze geldbedragen heeft beschikt. Ook ten aanzien van de overige verklaringen acht de rechtbank de uitleg onvoldoende concreet en niet min of meer verifieerbaar. Zo zijn er in onderhavige zaak ook geen concrete verifieerbare stukken aangeleverd waaruit volgt dat het geld van verfklussen, privéleningen en verhuurinkomsten afkomstig kan zijn en ook acht de rechtbank het niet waarschijnlijk dat verdachte in de ten laste gelegde periode nog in het bezit was van de in 2009 tot en met 2011 legaal verkregen inkomsten.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen die verdachte heeft gegeven over de herkomst van de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen, met uitzondering van een bedrag van € 35.193,32, niet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Dat het openbaar ministerie geen nader onderzoek naar die verklaringen heeft gedaan lag dus voor de hand.
Gelet op het feit dat verdachte in de periode 2014 tot en met 2019 grote contante bedragen heeft gestort en in het bijzonder op het feit dat er geen legale herkomst voor de betreffende bedragen te herleiden is, is de rechtbank van oordeel dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het voorwerp in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
De rechtbank is van oordeel dat nu de verdachte ten aanzien van het grootste deel van het contante geld geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst daarvan, er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
G. Bewezenverklaring
De rechtbank acht de feiten 1, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
feit 1:
(zaaksdossier 5)
hij op 14 februari 2019 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en afgeleverd en verstrekt en vervoerd en in elk geval aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 9.893 gram amfetamine (speed), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
feit 4:
(zaaksdossier 14, 16 en 17)
hij in de periode van 30 oktober 2019 tot en met 8 november 2019 te Leeuwarden, in elk geval in Nederland, en in Helsinki (Finland) tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag van ten minste € 135.000,00 voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
feit 5
(zaaksdossier 22) hij in de periode van 3 april 2014 tot en met 2 april 2019, in Leeuwarden, althans in Nederland, meermalen, geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en daarvan gebruik gemaakt, immers heeft hij,
  • in 2014 € 15.085,00 contant gestort
  • in 2015 € 18.560,00 contant gestort
  • in 2016 € 25.120,00 contant gestort
  • in 2017 € 28.510,00 contant gestort- in 2019 € 4.950,00 contant gestort,
terwijl hij wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
H. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1. de eendaadse samenloop van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
4. medeplegen van witwassen;
5. van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
I.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering

1.Vordering van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht.

2.Standpunt van de verdediging

De raadslieden hebben bepleit dat aan verdachte, bij een bewezenverklaring van de feiten, naar de rechtbank begrijpt, een fors lagere straf opgelegd dient te worden opgelegd dan de officieren van justitie hebben gevorderd. De raadslieden hebben daartoe aangevoerd dat verdachte zijn leven een positieve wending heeft gegeven en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.

3.Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 9 november 2021, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 28 december 2021, alsmede de vordering van de officieren van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de productie van 9.893,10 gram amfetamine voor medeverdachte [medeverdachte 2] . Het is een feit van algemene bekendheid dat achter de productie en verspreiding van en de handel in harddrugs doorgaans een wereld van (grootschalige) georganiseerde en ondermijnende criminaliteit schuilgaat, waarbij het gebruik van (excessief) geweld niet geschuwd wordt. Dergelijke handel maakt het mogelijk dat harddrugs op grote schaal kunnen worden gebruikt. Het gebruik van deze middelen kan leiden tot acute gezondheidsincidenten, maar ook tot gezondheidsschade op de langere termijn. Regelmatig drugsgebruik en verslaving brengt bovendien negatieve gevolgen met zich mee voor de sociale omgeving van de gebruiker en de maatschappij.
Verdachte heeft voorts een uit misdrijf afkomstig geldbedrag (gesmokkeld uit Finland) van in ieder geval € 135.000,00 voorhanden gehad, en verder, in de jaren van 2014 tot en met 2019, een totaalbedrag van € 57.031,68 witgewassen door geldbedragen met een criminele herkomst contant te storten op de rekening van zijn vrouw. Dergelijk handelen verziekt de integriteit van het financiële en economische verkeer. De opbrengsten van misdrijven worden aan het zicht onttrokken en daaraan wordt een schijnbare legale herkomst verschaft. Door het wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van onderliggende misdrijven bovendien bemoeilijkt.
Verdachte heeft geen rekening gehouden met de voornoemde gevolgen van zijn handelen en heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financiële belangen. Dit handelen heeft er mede toe geleid dat ook diens vrouw en oudste zoon bij het onderzoek Vidar betrokken zijn geraakt en dat conservatoir beslag is gelegd op verdachtes villa in Spanje.
De bewijsmiddelen in het dossier (in het bijzonder de afgeluisterde gesprekken), alsmede de omvang van de witgewassen geldbedragen, maken het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de bewezenverklaarde feiten het topje van een ijsberg laten zien en dat verdachte een aanzienlijke rol heeft gespeeld in de (internationale) handel in harddrugs, namelijk als (voormalig) producent van die drugs (voor de Hells Angels).
De rechtbank constateert dat verdachte eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een drugsdelict, namelijk in 2010. De rechtbank zal deze veroordeling niet in het nadeel van verdachte laten meewegen gelet op het lange tijdsverloop.
Verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven over de ten laste gelegde feiten en heeft zich enkel op zijn zwijgrecht beroepen. Dat is verdachtes goed recht, maar duidt er tevens op dat hij tegenover de rechtbank geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen wil nemen. Dit weegt in het nadeel van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat onder de hiervoor genoemde omstandigheden enkel volstaan kan worden met oplegging van een straf die vrijheidsbeneming medebrengt. De rechtbank zal daartoe ook overgaan. De rechtbank ziet in hetgeen over de persoon van verdachte is gebleken geen aanleiding om tot een andere sanctiemodaliteit te komen.
De rechtbank constateert verder dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM niet is overschreden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de bijzondere omstandigheden in deze zaak, te weten de zeer grote omvang van het opsporingsonderzoek, de gelijktijdige berechting van de strafzaken tegen verdachtes medeverdachten (in totaal 22 medeverdachten) en de door de verdediging (in brede zin) ingediende en grotendeels toegewezen onderzoekswensen die hebben geresulteerd in een groot aantal getuigenverhoren bij de rechter-commissaris.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend is en oplegging daarvan geboden.
De rechtbank legt een fors lagere straf op dan de officieren van justitie hebben gevorderd, aangezien de vordering van de officieren van justitie ziet op een bewezenverklaring van aanzienlijk meer (sub)feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
K. Beslissing over inbeslaggenomen

1.Inbeslaggenomen voorwerpen

De rechtbank dient ingevolge artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering een beslissing te nemen over de met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Dit zijn de volgende voorwerpen:
  • een cryptotelefoon van het merk BQ Aquarius (nummer 1266435);
  • een iPhone (nummer 1266440).

2.Standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben gevorderd dat de BQ-telefoon en iPhone worden onttrokken aan het verkeer.

3.Standpunt van de verdediging

De raadslieden hebben geen standpunt ingenomen over het beslag.

3.Oordeel van de rechtbank

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank acht het volgende inbeslaggenomen voorwerp, waarvan verdachte als de redelijkerwijs rechthebbende kan worden aangemerkt, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer en zal daartoe ook overgaan:
- een cryptotelefoon van het merk BQ Aquarius (nummer 1266435).
Dit voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte ten laste gelegde feiten aangetroffen. Het voorwerp betreft een cryptotelefoon. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke telefoons - waarmee versleutelde berichten kunnen worden verstuurd - veelvuldig worden gebruikt in het criminele milieu.
285286De rechtbank acht het ongecontroleerde bezit van deze telefoon door verdachte dan ook in strijd met het algemeen belang.
Teruggave van het voorwerp aan verdachte
De rechtbank is van oordeel dat het volgende inbeslaggenomen voorwerp moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet:
- een iPhone (nummer 1266440).

L. Voorlopige hechtenis

1.Standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie hebben gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte wordt opgeheven.

2.Standpunt van de verdediging

De raadslieden hebben de rechtbank verzocht om de vordering van de officieren van justitie af te wijzen.

3.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank ziet geen aanleiding om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen noch om ambtshalve, dan wel op grond van het bepaalde in artikel 72 Sv, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank laat het geschorste bevel dan ook voortduren.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 47, 55, 57, 420bis, 420ter Sr van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp:
- een cryptotelefoon van het merk BQ Aquarius (nummer 1266435).
Gelast de teruggaveaan verdachte van het volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp:
- een iPhone (nummer 1266440).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer en mr. C.G. Velvis, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 augustus 2022.
Inzake Opsporing(Parlementaire enquête opsporingsmethoden, IRT (1994-1996)), pagina 72, bijlage bij
Kamerstukken II1995/96, 24 072, nrs. 10-11.
Inzake Opsporing, o.c., pagina 238 en verder..
Inzake Opsporing, o.c., pagina 9.
Inzake Opsporing, o.c., pagina 464.
Kamerstukken II1998/99, 25 403 en 23 251, nr. 33.
Kamerstukken II1998/99, 25 403 en 23 251, nr. 33.
Handelingen II1998/99, nr. 30, pagina 2145 en 2146.
Handelingen II2013/14, nr. 66, pagina 10.
Kamerstukken II2013/2014, 29 279, nr. 192, pagina 1.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 29 (MvT).
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 55.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 33 (MvT).
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 76 (MvT).
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 54.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 46 (MvT).
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 34 (MvT).
methodieken dossier, BOB-002-02, pagina 507 en verder.
methodieken dossier, BOB-002-02, pagina 508.
methodieken dossier, BOB-002-02, pagina 508.
methodieken dossier, BOB-002-04, pagina 516 en verder.
methodieken dossier, BOB-002-06, pagina 521 en verder.
methodieken dossier, BOB-002-08, pagina 527 en verder.
methodieken dossier, BOB-010-03, pagina 1225 en verder.
methodieken dossier, BOB-010-03, pagina 1226.
methodieken dossier, BOB-010-06, pagina 1237 en verder.
methodieken dossier, BOB-010-09, pagina 1245 en verder.
methodieken dossier, BOB-040-02, pagina 2471 en verder.
Vgl. Concl. A-G Machielse, ECLI:NL:PHR:2014:2936, ro. 4.3. en 4.4., bij HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:892,
NJ2015/203.
Voluit: Wet van 27 mei 1999 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden).
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 47 (MvT).
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 121 (MvT).
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 71.
Kamerstukken II2013/2014, 29 279, nr. 192, pagina 1.
Aanwijzing opsporingsbevoegdheden,
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
C.A.J.M. Kortmann/P.P.T. Bovend’Eert e.a., Constitutioneel recht, Deventer: Wolters Kluwer 2021. pagina 276.
P.P.T. Bovend’Eert & H.R.B.M. Kummeling,
Het Nederlandse parlement, Deventer: Wolters Kluwer 2017, pagina 366.
P.P.T. Bovend’Eert & H.R.B.M. Kummeling, o.c., pagina 366.
M. Kruissink, A.M. van Hoorn en J.L.M. Boek,
Infiltratie in het recht en in de praktijk(reeks Onderzoek en beleid), Den Haag: WODC, pagina 38.
Zie in het bijzonder
Kamerstukken II2012/13, 29 911, 83;
Kamerstukken II2013/14, 29 279, nr. 173;
Kamerstukken II2013/14, 29 279, nr. 195.
M.J. Borgers, o.c., pagina 24.
Stcrt.2000, 25;
Stcrt.2001, 39;
Stcrt.2004, 227;
Stcrt.2004, 227;
Stcrt.2005, 252;
Stcrt.2006, 201;
Stcrt.2007, 48;
Stcrt.2007, 239;
Stcrt.2009, 18014;
Stcrt.2011, 3240;
Stcrt.2012, 10486;
Stcrt.2013, 22031.
Aanwijzing opsporingsbevoegdheden,
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
Vgl. HR 19 juni 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8556,
NJ1991/119, m.nt. M. Scheltema, Th.W. van Veen,
r.o. 5.1.
44. Vgl. HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4015,
NJ2012/63, m.nt. B.F. Keulen, ro. 2.6.
45. HR 30 maart 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AM2533,
NJ2004/376, m.nt. Y. Buruma. ro. 3.3.
46. Vgl. J.H. Crijns, "Beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging", in: C.P.M. Cleiren, Th.A. de Roos en M.A.H. van der Woude (red.),
Jurisprudentie strafrecht select, Den Haag; SDU Uitgevers 2008, pagina 63.
47. Vgl. J.H. Crijns, o.c., pagina 68.
48. G.J.M. Corstens,
Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, pagina 69.
49.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 24 (MvT).
50.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 24 en 25 (MvT).
51. Concl. A-G Vellinga, ECLI:NL:PHR:2011:BT2099 ro. 10, bij, HR 8 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2099,
NJ2011/530.
52. HR 8 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2099,
NJ2011/530, ro. 2.5.
53. Concl. A-G Harteveld, ECLI:NL:PHR:2013:2696, ro. 4.6. bij, HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:913 54 Aanwijzing opsporingsbevoegdheden,
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
55.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 29 (MvT).
56. Vgl.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 74 (MvT).
57. HR 4 januari 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9598,
NJ1994/294, ro. 5.5.
58. HR 5 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0315,
NJ1996/238, ro. 4.2.
59.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 11 (MvT).
60.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 30 (MvT).
61. Aanwijzing opsporingsbevoegdheden,
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
62.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 121 (MvT).
63.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 46 (MvT).
64.
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 68.
65. Aanwijzing opsporingsbevoegdheden,
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
66.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 47 (MvT).
67.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 46 en 47 (MvT).
68. Zie over [naam 1] : Rb. Noord-Nederland 22 mei 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1851 en Hof ArnhemLeeuwarden 2 juli 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5416.
69.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 15 (MvT).
70. Artikel 140a Sv.
71. artikel 131 van de Wet op de rechterlijke organisatie jo. artikel 11, tweede lid, Reglement van Orde
College van procureurs-generaal,
Stcrt.1999, 106
72 Artikel 11, derde lid, Reglement van Orde College van procureurs-generaal,
Stcrt.1999, 106 73
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 28.
74.
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 28.
75. Vgl. HR 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6245,
NJ2000, 502.
76. Vgl.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 15 en 16 (MvT).
77. Vgl.
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 5.
78. Vgl. C.A.J.M. Kortmann/P.P.T. Bovend’Eert e.a., o.c., pagina 359.
79. Vgl.
Kamerstukken II1997/98, 25 403, nr. 7, pagina 5.
80. algemeen dossier nazending december 2021, JUS-018-02, pagina 10005.
81. algemeen dossier nazending december 2021, JUS-018-02, pagina 10005.
82. algemeen dossier nazending december 2021, JUS-018-02, pagina 10006.
83. algemeen dossier nazending oktober 2021, JUS-018-01, pagina 9580.
84. methodieken dossier, BOB-040-02, pagina 2472.
85. Aanwijzing opsporingsbevoegdheden,
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
86.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 3.
87. E.M. Moerman,
Inburgeren in de opsporing. Over de juridische positie van de burger in de opsporing van strafbare feiten(diss. Rotterdam), Rotterdam: E.M. Moerman 2016, pagina 139.
88. E.M. Moerman, o.c., pagina 139.
89. Vgl. E.M. Moerman, o.c., pagina 21.
90.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 3 (MvT).
91. Aanwijzing opsporingsbevoegdheden,
Stcrt.2014, 24442, onder 2.9.
92. Voluit: opsporingsambtenaren van het team Werken onder Dekmantel, Afdeling Afgeschermde Operaties, van de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking van de Nationale Politie Landelijke Eenheid.
93. algemeen dossier, AHW-211-01, pagina 10339 en verder.
94.
Kamerstukken II2013/14, 29 279, nr. 195, pagina 20.
95.
Kamerstukken II1995-1996, 24 072, nrs. 10-11, pagina 74.
96. O.S. Pluimer, "Criminele burgerinfiltratie anno 2017: heimelijke opsporing in de duisternis",
TPWS2017/3, onder 7.2.
97.
Kamerstukken II2012/13, 29 911, nr. 83, pagina 1, 2 en 3.
98.
Kamerstukken II1996/97, 25 403, nr. 3, pagina 31 en 32 (MvT).
99. O.S. Pluimer, o.c., onder 7.2.
100. Vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321,
NJ2013/308, m.nt. B.F. Keulen, ro. 2.4.1.
101. Vgl.
Kamerstukken II2013/14, 29 279, nr. 195, pagina 17.
102. Vgl. E.M. Moerman, o.c., pagina 139.
103. algemeen dossier nazending december 2021, JUS-018-02, pagina 10006.
104. algemeen dossier nazending december 2021, JUS-018-03, pagina 10007.
105. Vgl. HR 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6673,
NJ2012/145, m.nt. M.J. Borgers, ro. 3.2.2.
106. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt hierna steeds verwezen naar pagina's van in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal uit de dossiers van het onderzoek Vidar (nummer NNRAA18011) van de Nationale Politie, Eenheid Noord-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Generieke Opsporing.
107. algemeen dossier, AHW-032-01, pagina 9511.
108. algemeen dossier, AHW-032-02, pagina 9513.
109. algemeen dossier, AHW-032-01, pagina 9511.
110. algemeen dossier, AH-006-12, pagina 1329 en verder.
111. algemeen dossier, AH-006-12, pagina 1330.
112. algemeen dossier, AH-006-12, pagina 1331.
113. algemeen dossier, AH-006-12, pagina 1331.
114. algemeen dossier, AH-006-12, pagina 1331.
115. algemeen dossier, AH-006-12, pagina 1332.
116. algemeen dossier, AH-006-12, pagina 1333.
117. algemeen dossier, AH-006-12, pagina 1334.
118. algemeen dossier, AH-006-12, pagina 1335.
119. algemeen dossier, AH-006-12, pagina 1335.
120. algemeen dossier, AH-006-12, pagina 1336.
121. algemeen dossier, AHW-032-02, pagina 9513 en verder.
122. algemeen dossier, AHW-032-02, pagina 9513.
123. algemeen dossier, AHW-032-02, pagina 9513 en 9514.
124. algemeen dossier, AHW-032-02, pagina 9513.
125. algemeen dossier, AHW-052-01, pagina 9600.
126. algemeen dossier, AHW-052-02, pagina 9602.
127. algemeen dossier, AHW-052-02, pagina 9603.
128. algemeen dossier, AHW-033-01, pagina 9515.
129. algemeen dossier, AHW-033-03, pagina 9520 (geschrift, vertaling proces-verbaal van verhoor).
130. algemeen dossier, AHW-033-01, pagina 9516.
131. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1818 en verder.
132. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1819.
133. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1819.
134. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1820.
135. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1820.
136. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1821.
137. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1821.
138. algemeen dossier, AHW-033-03, pagina 9520 (geschrift, vertaling proces-verbaal van verhoor).
139. algemeen dossier, AHW-033-03, pagina 9520 en 9521 (geschrift, vertaling proces-verbaal van verhoor).
140. algemeen dossier, AHW-033-03, pagina 9521 (geschrift, vertaling proces-verbaal van verhoor).
141. algemeen dossier, AHW-033-02, pagina 9521 (geschrift, vertaling proces-verbaal van verhoor).
142. algemeen dossier, AHW-033-01, pagina 9516.
143. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1818 en verder.
144. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1822.
145. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1822.
146. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1823.
147. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1823.
148. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1824.
149. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1824.
150. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1824.
151. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1825.
152. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1825.
153. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1826.
154. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1826.
155. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1826.
156. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1827.
157. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1827.
158. algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1828.
159. algemeen dossier, AHW-033-02, pagina 9521 (geschrift, vertaling proces-verbaal van verhoor). 160 algemeen dossier, AHW-033-02, pagina 9521 (geschrift, vertaling proces-verbaal van verhoor).
161 algemeen dossier, AHW-033-02, pagina 9521 (geschrift, vertaling proces-verbaal van verhoor).
161 algemeen dossier, AHW-033-02, pagina 9521 (geschrift, vertaling proces-verbaal van verhoor).
161 algemeen dossier, AHW-033-02, pagina 9521 (geschrift, vertaling proces-verbaal van verhoor).
161 algemeen dossier, AH-055-01, pagina 1883.
161 algemeen dossier, AHW-033-01, pagina 9516.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1818 en verder.
161 algemeen dossier, AH-044-01-01, pagina 1838 en verder.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1829.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1830.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1831.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1831.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1832.
161 algemeen dossier, AH-044-01-01, pagina 1838.
161 algemeen dossier, AH-021-01, pagina 1554 en verder.
161 algemeen dossier, AH-044-01-01, pagina 1838.
161 algemeen dossier, AH-044-01-01, pagina 1839.
161 algemeen dossier, AH-044-01-01, pagina 1839.
161 algemeen dossier, AH-044-01-01, pagina 1839.
161 algemeen dossier, AH-044-01-01, pagina 1840.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1832.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1833.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1834.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1834.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1835.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1835.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1835.
161 algemeen dossier, AH-044-01, pagina 1836.
161 algemeen dossier, AHW-003-03, pagina 9521 en 9522.
161 algemeen dossier, AHW-003-03, pagina 9522.
161 algemeen dossier, AHW-003-03, pagina 9522.
161 algemeen dossier, AHW-003-03, pagina 9522.
161 algemeen dossier, AHW-003-03, pagina 9522.
161 algemeen dossier, AHW-003-03, pagina 9522.
161 algemeen dossier, TA018-52, pagina 13996 (geschrift, uitwerking tapgesprek).
161 algemeen dossier, AH-055-01, pagina 1884.
161 algemeen dossier, TA008-10472, pagina 7068.
161 algemeen dossier, AH-055-01, pagina 1885 en 1886.
161 algemeen dossier, TA008-10472, pagina 7068.
161 algemeen dossier, AH-055-01, pagina 1885.
161 algemeen dossier, AHW-034-01, pagina 9523.
161 algemeen dossier, AHW-034-02, pagina 9525.
161 algemeen dossier, FTO-009-01, pagina 11153 (geschrift, kennisgeving van inbeslagneming).
161 algemeen dossier, FTO-062-04, pagina 12620.
161 algemeen dossier, FTO-009-05, pagina 11171.
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11176.
161 algemeen dossier, FTO-009-06-01, pagina 11180 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11176.
161 algemeen dossier, FTO-009-06-01, pagina 11181 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11176.
161 algemeen dossier, FTO-009-06-01, pagina 11182 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11176.
161 algemeen dossier, FTO-009-06-01, pagina 11183 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11176.
161 algemeen dossier, FTO-009-06-01, pagina 11184 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11177.
161 algemeen dossier, FTO-009-06-01, pagina 11185 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11178.
161 algemeen dossier, FTO-009-06-01, pagina 11186 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11178.
161 algemeen dossier, FTO-009-06-01, pagina 11187 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11178.
161 algemeen dossier, FTO-009-06-01, pagina 11188 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11178 en 11179.
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11179.
161 algemeen dossier, FTO-009-06-01, pagina 11189 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-06, pagina 11179.
161 algemeen dossier, FTO-009-06-01, pagina 11190 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-05, pagina 11171.
161 algemeen dossier, FTO-009-05, pagina 11172.
161 algemeen dossier, FTO-009-03, pagina 11164 en verder (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-03, pagina 11165 en 11166 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-03, pagina 11166 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-05, pagina 11172.
161 algemeen dossier, FTO-009-03, pagina 11164 en verder (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-03, pagina 11165 en 11166 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-03, pagina 11166 (geschrift, rapport NFI).
161 algemeen dossier, FTO-009-05, pagina 11172 en 11173.
161 algemeen dossier, FTO-009-08, pagina 11219 (geschrift, rapport dactyloscopisch onderzoek).
161 algemeen dossier, FTO-009-08, pagina 11220 (geschrift, rapport dactyloscopisch onderzoek).
161 algemeen dossier, FTO-009-18-01, pagina 11222.
161 algemeen dossier, FTO-009-08, pagina 11208.
161 algemeen dossier, FTO-009-02, pagina 11160 en 11161 (geschrift, rapport dactyloscopisch onderzoek).
161 algemeen dossier, FTO-009-02, pagina 11161 (geschrift, rapport dactyloscopisch onderzoek).
161 algemeen dossier, BHV-2019142749-3, pagina 10426 (geschrift, proces-verbaal van bevindingen). 245 algemeen dossier, BHV-2019142749-3, pagina 10427 (geschrift, proces-verbaal van bevindingen).
246 algemeen dossier, AHW-068-01, pagina 9667.
246 algemeen dossier, AH-099-04, pagina 3242 en verder.
246 algemeen dossier, AH-099-04, pagina 3245.
246 algemeen dossier, AH-099-04, pagina 3251.
246 algemeen dossier, V-008-06, pagina 16189 en verder.
246 algemeen dossier, V-008-07, pagina 16197 en verder.
246 algemeen dossier, V-008-06, pagina 16193 en 16194.
246 algemeen dossier, V-008-07, pagina 16199.
246 algemeen dossier, V-008-06, pagina 16193.
246 algemeen dossier, FIN-005-04, pagina 10549.
246 algemeen dossier, FIN-005-04, pagina 10550.
246 algemeen dossier, FIN-010-04, pagina 10568 en verder.
246 algemeen dossier, FIN-010-04, pagina 10570.
246 algemeen dossier, FIN-004-04, pagina 10547.
246 algemeen dossier, FIN-004-04, pagina 10547.
246 algemeen dossier, FIN-004-04, pagina 10547.
246 algemeen dossier, V-028-04, pagina 17421 en verder.
246 algemeen dossier, V-028-04, pagina 17424.
246 algemeen dossier, V-028-04, p. 17428.
246 algemeen dossier, V-028-04, p. 17436.
246 algemeen dossier, V-028-04, p. 17436.
246 los opgenomen proces-verbaal d.d. 17 juni 2021 betreffende het verhoor van getuige [verdachte] bij de rechter-commissaris, nummer 20/2573 e.v., blad 2.
246 algemeen dossier, V-017-03, pagina 16920.
246 algemeen dossier, V-017-04, pagina 16937.
246 algemeen dossier, V-017-04, pagina 16937.
246 algemeen dossier, V-017-03, pagina 16928.
246 algemeen dossier, V-017-04, pagina 16935.
246 algemeen dossier, AHW-131-01, pagina 9889.
246 algemeen dossier, AH-104-13, pagina 4
246 Vgl. Rb. Amsterdam 11 februari 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:714.
246 Vgl. Hof Amsterdam 15 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1972.
246 Vgl. Rb. Midden-Nederland 19 maart 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1838.
246 Vgl. Hof Leeuwarden 26 augustus 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BR5801.
246 Hof Den Bosch 25 maart 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1181.
246 Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352,
NJ2019/298, m.nt. N. Rozemond.
246 Vgl. Rb. Midden-Nederland 19 maart 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1838.
246 Vgl. Hof Leeuwarden 26 augustus 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BR5801.
246 beslag dossier, IBN-033-01, pagina 857.
246 beslag dossier, IBN-033-01, pagina 857.
246 Rb. Zeeland-West-Brabant 6 april 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1625.
246 Rb. Gelderland 16 maart 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1359.