ECLI:NL:GHARL:2019:5416

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
21-002908-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake gewoontewitwassen, invoer van cocaïne en overtreding van de Wet Wapens en Munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1966 en thans verblijvende in PI Leeuwarden, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen, de invoer van 500 kilo cocaïne en overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Het hof bevestigde de eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. De verdachte had in hoger beroep een verklaring afgelegd over de herkomst van het aangetroffen geld, maar het hof oordeelde dat deze verklaring niet concreet en verifieerbaar was, waardoor het vermoeden van witwassen niet kon worden ontzenuwd. Diverse formele verweren van de verdediging werden verworpen, waaronder claims van onrechtmatigheden in het vooronderzoek en schending van de onschuldpresumptie. Het hof concludeerde dat er geen onherstelbare vormverzuimen waren en dat de rechtbank op juiste wijze had beslist. De inbeslaggenomen goederen werden verbeurd verklaard, en het hof voegde aan de bewijsmiddelen toe dat de verdachte de kluizen en de inhoud daarvan had geplaatst en dat deze aan hem toebehoorden. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en het hof oordeelde dat de verdachte strafbare feiten had gepleegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002908-17
Uitspraak d.d.: 2 juli 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 mei 2017 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-750021-14 en 18-730190-15, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1966,
thans verblijvende in PI Leeuwarden te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 23 november 2017, 16 februari 2018, 12 juni 2018, 5 april 2019, 18 juni 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-750021-14 onder I, II, IIIa, IIIb en IV en het in de zaak met parketnummer 18-730190-15 onder 1 primair en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dienen de inbeslaggenomen goederen (geldbedragen, goudstaven, wapens, horloge en Mini Cooper) te worden verbeurdverklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.B.J.G. Baggen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 22 mei 2017 de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-750021-14 onder I, II, IIIa, IIIb en IV (het medeplegen van gewoontewitwassen) en het in de zaak met parketnummer 18-730190-15 onder 1 primair (het medeplegen van de invoer van 500 kilo cocaïne) en 2 ten laste gelegde (overtreding Wet Wapens en Munitie) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. De inbeslaggenomen goederen (geldbedragen, goudstaven, horloge en Mini Cooper) zijn verbeurdverklaard en de inbeslaggenomen wapens onttrokken aan het verkeer.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist, maar dat de gronden van die beslissingen op onderdelen aangevuld en verbeterd dienen te worden. Daarnaast behoeft het vonnis aanvulling ten aanzien van de verweren die in hoger beroep zijn gevoerd en ten aanzien van de inhoudelijke verklaringen die verdachte gedurende de procedure in hoger beroep heeft afgelegd en het onderzoek dat naar aanleiding daarvan is uitgevoerd.
Het hof overweegt daartoe als volgt.

Formele verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat er in het vooronderzoek op onherstelbare wijze vormen zijn verzuimd die tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie moeten leiden, dan wel tot bewijsuitsluiting of strafvermindering. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er op 16 oktober 2013 ten aanzien van verdachte een spoedtap is afgegeven, terwijl er op dat moment geen enkel bewijs voorhanden was dat verdachte betrokken was bij de invoer van de betreffende partij cocaïne. Daarnaast heeft de raadsman met betrekking tot de verhoren van getuige [getuige 1] aangevoerd dat het pressieverbod is geschonden en dat er sprake is van schending van de verbaliseringsplicht en handelen in strijd met de Aanwijzing AVR. Ten slotte is er aanzien van de vervolging van verdachte in strijd gehandeld met het beginsel van een zuiver oogmerk en de onschuldpresumptie.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er in het vooronderzoek geen vormen zijn verzuimd en dat de verweren moeten worden verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging en voor bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering bestaat geen aanleiding, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
M.b.t. de spoedtap:
Uit het dossier blijkt dat er op 16 oktober 2013 een vordering is gedaan om ten aanzien van verdachte een zogenoemde spoedtap te plaatsen. [1] In de onderbouwing van deze aanvraag is verwezen naar onderzoek met betrekking tot onverklaarbaar vermogen van verdachte, CIE-informatie en informatie uit Blue View, waaruit naar voren kwam dat verdachte veel contacten had met personen die zich bezig houden met de handel in verdovende middelen en dat hij zeer goed contact had met de in dat onderzoek aangehouden verdachte [betrokkene] . De rechter-commissaris heeft de vordering op 16 oktober 2013 getoetst en geoordeeld dat de vordering kon worden toegewezen op de gronden, op de wijze en onder de voorwaarden zoals in die vordering omschreven. [2] De machtiging is verleend en vervolgens is het bevel tot het opnemen van telecommunicatie op 16 oktober 2013 door de officier van justitie met ingang van 16 oktober 2013 te 20:10 uur tot en met 29 oktober 2013 gegeven. [3]
Naar het oordeel van het hof zijn er met betrekking tot de vordering en het bevel tot opnemen van telecommunicatie geen vormen verzuimd. Er was sprake van een onderbouwde vordering die door de rechter-commissaris is getoetst en die heeft geleid tot het afgeven van een machtiging. Van enige onrechtmatigheid is niet gebleken.
Pressieverbod (artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering)
De getuige [getuige 1] heeft ten aanzien van de aan verdachte in beide zaken ten laste gelegde feiten een belastende verklaring afgelegd. De raadsman heeft in dat kader in hoger beroep aangevoerd dat de verbalisanten die [getuige 1] hebben verhoord, al vanaf het eerste verhoor gebruik hebben gemaakt van verschillende verhoortechnieken waarbij sprake is geweest van ongeoorloofde pressie. Hierdoor zouden de rechter en de verdediging zijn belet in het uitoefenen van hun controlerende taak.
Bij de beoordeling van dit verweer stelt het hof voorop dat artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) strekt tot bescherming van de persoon die als verdachte wordt verhoord, in dit geval [getuige 1] . Het is derhalve niet verdachte die door de gestelde niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat door die norm wordt beschermd. Voorts doet de situatie dat bij de totstandkoming van de verklaring van [getuige 1] vormen zijn verzuimd waardoor de betrouwbaarheid van die verklaring wezenlijk is beïnvloed, om welke reden die verklaring in de zaak van verdachte buiten beschouwing moet worden gelaten, zich hier niet voor.
Het hof stelt vast dat het aan politie en justitie voorbehouden is het opsporingsonderzoek alsmede het verhoor van getuigen en verdachten in te richten op een wijze die zij gelet op alle omstandigheden van het geval aangewezen achten met in achtneming van de daarvoor geldende regels. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de wijze waarop een en ander in de onderhavige zaak is ingevuld, waarbij er voor gekozen is bijstand van een gedragsdeskundige in te roepen, getuigt van zorgvuldigheid en geen gebreken vertoont.
Voorts is niet gebleken dat [getuige 1] zijn verklaring heeft afgelegd naar aanleiding van een gesloten deal met het openbaar ministerie, zoals de raadsman heeft gesuggereerd. Het hof gaat in dat opzicht uit van de mededeling die de advocaat-generaal heeft gedaan, inhoudende dat dergelijke afspraken niet zijn gemaakt. Het hof heeft geen aanleiding aan de juistheid van die mededeling te twijfelen en het hof ziet in de door de raadsman genoemde omstandigheden geen aanwijzingen die het bestaan van een gesloten deal bevestigen.
Audiovisueel registreren van verhoren van [getuige 1] en verbaliseringsplicht (artikel 151 van het Wetboek van Strafvordering
De raadsman heeft aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat er in de periode van 13 mei 2014 tot 26 mei 2014 in het arrestantencomplex gesprekken met [getuige 1] hebben plaatsgevonden die niet AVR geregistreerd zijn en die niet in een proces-verbaal zijn vastgelegd. Dit staat de controle op de rechtmatigheid van de onderzoeksresultaten in de weg. Dat hiervan sprake is leidt de raadsman af uit uitlatingen die [getuige 1] heeft gedaan, inhoudende dat hij ‘off the record’ wil verklaren. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de twee processen-verbaal die verbalisant [verbalisant] in hoger beroep heeft opgemaakt [4] , waarin bevestigd wordt dat er gesprekken hebben plaatsgevonden tussen [verbalisant] en [getuige 1] die niet zijn vastgelegd.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd acht het hof niet aannemelijk dat er buiten de verhoren om zoals die blijkens het dossier in processen-verbaal zijn vastgelegd en audiovisueel zijn opgenomen (welke opnames bij het dossier zijn gevoegd en door het hof zijn bekeken) contacten hebben plaatsgevonden tussen [getuige 1] en verbalisant [verbalisant] , dan wel met andere verbalisanten, die het karakter hadden van een verhoor en die om die reden schriftelijk en/of audiovisueel vastgelegd hadden moeten. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen verbalisant [verbalisant] daaromtrent heeft gerelateerd in het proces-verbaal d.d. 1 oktober 2018, inhoudende dat de door hem gevoerde gesprekken voornamelijk betrekking hadden op praktische zaken met betrekking tot het bedrijf van [getuige 1] en diens veiligheid. Dergelijke tussentijdse, niet inhoudelijk zaaksgerelateerde contacten behoeven niet te worden vastgelegd/opgenomen. Van strijd met de aanwijzing AVR en/of artikel 151 van het Wetboek van Strafvordering is niet gebleken.
Onzuiver oogmerk
Volgens de raadsman heeft de politie in hoger beroep geen onderzoek gedaan naar voor verdachte ontlastend bewijsmateriaal en is daarom gehandeld in strijd met een onzuiver oogmerk.
Het hof volgt de raadsman hierin niet. De beantwoording van de vragen van de raadsman door verbalisant [verbalisant] en de overige inhoud van het dossier geeft geen aanleiding te veronderstellen dat er door de politie en/of het openbaar ministerie met een onzuiver oogmerk is gehandeld. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, is de politie niet klakkeloos uitgegaan van de betrouwbaarheid van [getuige 1] , maar is die uitgebreid getoetst. Daarnaast wijst het hof erop dat uit de processen-verbaal van 15 februari 2018 en 18 april 2018 blijkt dat de politie naar aanleiding van de inhoudelijke verklaringen die verdachte in hoger beroep heeft afgelegd wel degelijk op de door verdachte aangedragen punten nader onderzoek heeft verricht óf willen verrichten, maar dat dit niet op alle onderdelen mogelijk bleek, omdat verdachte geen verifieerbare informatie verschafte.
Handelen in strijd met de onschuldpresumptie
Ten slotte heeft de raadsman gewezen op artikelen die door het openbaar ministerie in de media zijn gepubliceerd waarin onder meer werd gesproken over verdachte als ‘wiet- en witwaskoning’. Volgens de raadsman heeft het openbaar ministerie hierbij niet magistratelijk gehandeld en zijn deze uitlatingen gedaan in strijd met de onschuldpresumptie.
Ook hierin volgt het hof de raadsman niet. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de inhoud van de berichtgeving waarnaar door de verdediging is verwezen niet van een zodanige aard is, dat dit zonder meer noopt tot een reactie of rectificatie van de zijde van de politie en/of justitie, nu daarin steeds slechts sprake is van een mogelijke verdenking tegen de verdachte (en anderen) en de verdachte niet in strijd met de onschuldpresumptie als schuldige dader is aangewezen.
Conclusie:
Dat er op enigerlei wijze sprake is geweest van een doelbewuste opsporingsstrategie waarbij een of meer getuigen zouden zijn beïnvloed en bewogen om ten onrechte belastend omtrent de verdachte te verklaren, althans dat het risico daarop op de koop toe is genomen, zoals de raadsman heeft bepleit, is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en ook overigens niet aannemelijk geworden. Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat er geen sprake van een of meer onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek. Artikel 359a Sv is niet aan de orde. Het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, dan wel tot bewijsuitsluiting of strafvermindering, wordt op alle onderdelen verworpen.

Inhoudelijk

Parketnummer 18-750021-14 (feit I, II, IIIa, IIIb en IV)
De in deze zaak ten laste gelegde feiten zien op het medeplegen van gewoontewitwassen in de periode van 1 november 2009 tot en met 22 mei 2014.
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep geen discussie bestaat over de vraag of de in de ondergrondse kluizen aangetroffen goederen (geldbedragen, goudstaven en een horloge), aan verdachte toebehoren. Verdachte heeft in een aanvullende verklaring in hoger beroep en ter terechtzitting van het hof bevestigd dat de betreffende kluizen in zijn opdracht door [getuige 1] zijn geplaatst en dat zowel de kluizen als hetgeen in die kluizen is aangetroffen aan hem toebehoren. Ook heeft hij erkend dat de ten laste gelegde uitgaven (betalen ontnemingsvordering, aankoop auto’s, en woning en inrichting [adres 1] ), zijn betaald met zijn geld. De bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebezigd worden met deze verklaring van verdachte aangevuld (zie hierna).
Juridisch kader
Het juridische kader van witwassen zoals dat door de rechtbank in het vonnis is weergegeven, is juist. Dit houdt in dat naar bestendige jurisprudentie in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen kan worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Aanwijzingen voor een criminele herkomst (vermoeden van witwassen)
De feiten en omstandigheden die op p. 8 e.v. van het vonnis onder ‘aanwijzingen voor een criminele herkomst’ zijn vastgesteld, en waaruit een aanzienlijk verschil blijkt tussen enerzijds de legale inkomsten van verdachte en zijn echtgenote (medeverdachte [medeverdachte 1] ) en anderzijds het beschikken over een contant geldbedrag van ruim 3 miljoen euro én het doen uitgaven van gelijke omvang, zijn juist. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze omstandigheden, alsmede het feit dat de aangetroffen geldbedragen werden bewaard in zeer goed verstopte grondkluizen die waren aangebracht op verschillende locaties bij verschillende personen, zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Onder deze omstandigheden kan van verdachte worden gevergd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft, die het vermoeden dat sprake is van een criminele herkomst kan weerleggen.
Verklaring verdachte hoger beroep
Anders dan in eerste aanleg heeft verdachte in hoger beroep te kennen gegeven een verklaring te willen afleggen omtrent de herkomst van het geld. Het hof zal de overwegingen van de rechtbank met de beoordeling van deze verklaring aanvullen.
De betreffende verklaring van verdachte is afgelegd op 17 januari 2018 en houdt onder meer in:
“Heel lang geleden in 2007 of 2008 ben ik gepakt met hash. Daar is geld van over gebleven. Van dat geld heb ik de ontneming van 205.000 euro betaald. Er bleef een ton over ongeveer. Voor de rest heb ik altijd gewoon geld verdiend met goud, briljanten, met auto’s en antiek. Maar ook met het omwisselen van geld. Ik bedoel hiermee het omwisselen van buitenlandse valuta tegen euro’s.”
Het hof is van oordeel dat de verklaring van verdachte met betrekking tot de herkomst van het geld het hiervoor genoemde vermoeden van witwassen niet kan ontzenuwen. Het hof overweegt in dat verband dat verdachte pas in hoger beroep met deze verklaring is gekomen en dat zijn verklaring niet concreet en verifieerbaar is. Verdachte heeft zijn verklaring omtrent zijn gestelde inkomsten niet met stukken onderbouwd en heeft geen namen willen noemen van personen die zijn verklaring zouden kunnen bevestigen. Het hof verwijst hierbij naar het nadere onderzoek dat door de politie naar aanleiding van voornoemde verklaring van verdachte is verricht. [5] Hieruit blijkt dat verdachte geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop de omwisseling van buitenlandse valuta naar euro’s heeft plaatsgevonden, waardoor verificatie van hoe vaak deze omwisselingen hebben plaatsgevonden, waar deze hebben plaatsgevonden en wie daarbij betrokken zijn geweest, niet mogelijk is gebleken. Ook is niet duidelijk hoe groot de verdiensten zijn geweest met zijn overige handel. Verdachte heeft tijdens het verhoor geen mogelijkheden aangedragen om zijn inkomsten te kunnen verifiëren. Hetgeen de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard is hiervoor onvoldoende.
Gelet op het voorgaande komt het hof - overeenkomstig het oordeel van de rechtbank - tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld, goud, het horloge en het geld waarmee de ten laste gelegde betalingen/uitgaven zijn gedaan onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
Verweren
De raadsman heeft in hoger beroep een aantal verweren gevoerd met betrekking tot de in de zaak met parketnummer 18-750021-14 onder I, II, IIIa en IIIb en IV ten laste gelegde feiten. Het hof zal het vonnis met de beoordeling van die verweren aanvullen.
Ten eerste heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat het geldbedrag waarmee de ontnemingsvordering van € 205.000,- is betaald, afkomstig is uit het door hemzelf begane, aan die ontneming onderliggende misdrijf waarvoor het hof hem op 16 maart 2006 heeft veroordeeld. Volgens de raadsman valt de wederrechtelijkheid van verdachtes handelen hiermee weg. De raadsman heeft tevens gewezen op het bepaalde in artikel 43 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en aangevoerd dat verdachte ten aanzien van dit feit ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Het hof deelt dit standpunt van de raadsman niet en acht niet aannemelijk dat het geld waarmee de ontnemingsvordering van € 205.000,- is betaald, afkomstig zou zijn van het feit of de feiten waarvoor die ontnemingsvordering is opgelegd. Niet valt immers in te zien waarom verdachte die vordering in dat geval pas jaren later zou betalen en de betaling bovendien niet rechtstreeks, maar middels een constructie via derden laat plaatsvinden. De situatie van artikel 43 Sr doet zich bovendien niet voor.
Het verweer van de raadsman dat ziet op de gestelde legale herkomst van het (overige) geld van verdachte (wat hij middels handelen in goud, briljanten, auto’s, antiek en het omwisselen van buitenlandse valuta’s tegen euro’s zou hebben verdiend), verwerpt het hof onder verwijzing naar hetgeen onder het kopje ‘verklaring verdachte hoger beroep’ is overwogen.
Voorts is, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, de zogenoemde kwalificatie-problematiek in witwaszaken in de onderhavige zaak niet aan de orde. Ook daarin bestaat derhalve geen aanleiding om tot een ontslag van alle rechtsvervolging te komen.
Dit geldt ook voor het verweer dat geen sprake zou zijn van ‘verbergen en/of verhullen zoals bedoeld in artikel 420bis, lid 1 onder a, Sr. Hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen, inhoudende dat de kluizen zeer goed verborgen waren, zodanig dat die in veel gevallen pas na specifieke aanwijzingen van [getuige 1] werden gevonden, en dat de kluizen geplaatst waren in de woning van verschillende andere personen, waardoor tevens het rechtstreekse verband tussen de inhoud van deze kluizen en de persoon van verdachte is doorbroken en dat daarmee verhuld is wie de rechthebbende op het geld en de goederen was, is juist.
Met betrekking tot het in deze zaak ten laste gelegde medeplegen en de betrouwbaarheid van [getuige 1] is door de verdediging geen verweer gevoerd. Het hof acht de overwegingen van de rechtbank daaromtrent juist.
De in het vonnis opgenomen bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 18-750021-14 onder I, II, IIIa, IIIb en IV genoemde feiten, is juist. De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar en verdachte is een strafbare dader.
Aanvulling en verbeteringen bewijsmiddelen:
De bewijsmiddelen zoals die met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18-750021-14 in de aanvulling op het vonnis zijn opgenomen worden als volgt aangevuld en/of verbeterd:
M.b.t. feit I, II, IIIa en IIIb en IV:
 Het hof voegt aan de bewijsmiddelen toe de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 5 april 2019 en opgenomen in het proces-verbaal van die zitting, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
de onder feit I genoemde kluizen zijn daar in mijn opdracht door [getuige 1] geplaatst. Het geld, goud en de horloge die in de kluizen zijn aangetroffen behoren aan mij toe. De onder II genoemde ontnemings-vordering en de onder IIIa en b genoemde auto’s zijn door mij betaald. Dit geldt ook voor de woning aan de [adres 1] en de inrichting van die woning, zoals onder IV is ten laste gelegd.
 Het hof schrapt de overweging van de rechtbank op p. 10 van het vonnis inhoudende dat de verklaring van [getuige 1] ten aanzien van de [adres 2] ondersteund wordt door resultaten van DNA-onderzoek, nu deze overweging niet blijkt uit de bewijsmiddelen.
 Het hof voegt aan de bewijsmiddelen toe het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 januari 2014, p. 4633 e.v. van map 11, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Door mij verbalisant werden de geluidsbestanden van de OVC uitgeluisterd en uitgewerkt. Hierbij werd het volgende vastgelegd d.d. 24-01-2014:
14:22:00 [verdachte] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
Ze stappen in en vertrekken. Ze hebben het over [naam 1] die groter
wordt. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 2] : Straks als we het klaar hebben met
al die appartementen dan moeten jullie wel alle twee meelopen hoor.
Dat is hetgene wat jullie moeten overnemen straks. Daar doen we
het voor dat je je kinderen goed kan nalaten.
14:24:00 [verdachte] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
[medeverdachte 1] : Als je later vermogen krijgt moet je het ook altijd zo laten
beschrijven dat [naam 2] er niet aan kan komen he. Je hebt het er
duidelijk met ons over gehad. Als er straks vermogen is, dat je dat zo
zet dat het ten allen tijde van hem is en dat zijn vader niks van zijn
rekening af kan halen hè. Tegenwoordig moet je dat beschrijven.
[verdachte] : dat valt wel wat mee! Tuurlijk.
14:37:00 [verdachte] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
[verdachte] denkt dat hij het arrestatieteam ziet staan met een BMW en
een Golf. Ze wachten op iets. [verdachte] verteld dat hij ook wel eens door
het arrestatieteam gepakt is. [medeverdachte 2] verteld dat het met [naam 2] ook
wel eens gebeurd is. Toen was hij vuurwapengevaarlijk zegt [verdachte] .
14:49:00 [verdachte] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
[verdachte] heeft schoenen van 500 euro aan [naam 3] gegeven. Platte
homoschoenen. [naam 3] wilde ze wel. Ze hebben het over een
persoon die al eens eerder gepakt is en er niet uitkomt.
[verdachte] : Zou ook wat wezen als hij hier nou zou inzitten in die bus. Ik
heb ook nog niks gehoord. [medeverdachte 1] : wij hebben ook nog niks van hem
gehoord. Ook als hij er uit komt hoor je het niet. [verdachte] : Nee hoor je
het niet. [medeverdachte 1] :Gaat gewoon eerst naar [naam 4] daar is en bij zijn
moeder blijft hij dan eerst waarschijnlijk. Dan hoor je het pas een
maand later. [medeverdachte 2] : Maar kan hij dan wel loskomen dan [verdachte] :
ik denk het niet. [medeverdachte 1] : Kijk was dit de eerste keer dan was het nog
wat anders. [verdachte] : Ah dan was hij er ook niet uitgekomen. Ze zijn
niet achterlijk hoor! [medeverdachte 1] : maar hij is immers al eeeh is eerder
gepakt in Engeland. Ze zijn niet gek hoor.
M.b.t. feit I:
 Bewijsmiddel 2:
- de verklaring van [getuige 1] dat de kluis aan de [adres 3] ‘begin of halverwege 2012’ is gestort, is niet te vinden in het daar genoemde proces-verbaal, maar in het onder 4 opgenomen proces-verbaal van verhoor van 12 februari 2015 op p. 7040;
 Bewijsmiddel 3:
- de verklaring van [getuige 1] dat de kluis aan de [adres 2] ‘in het najaar van 2012’ is geplaatst, is niet te vinden in het daar genoemde proces-verbaal, maar in het onder 4 opgenomen proces-verbaal van verhoor van 12 februari 2015 op p. 7038;
 Bewijsmiddel 4:
- het hof voegt aan dit bewijsmiddel toe de verklaring van [getuige 1] omtrent de kluis aan de [adres 4] : “
De derde keer was in het appartementje waar [naam 9] woonde, [adres 4].” (p.7033);
- het hof voegt aan dit bewijsmiddel toe de verklaring van [getuige 1] omtrent de kluis aan de [adres 5] :
“Toen ik [verdachte] vertelde dat deze kluis klaar was, was [medeverdachte 1] daarbij. Ze beschikten samen over de sleutel.”(p. 7037);
- het hof voegt aan dit bewijsmiddel toe de verklaring van [getuige 1] omtrent de kluis aan de [adres 6] :
“ [naam 5] wist dat het door [verdachte] en [medeverdachte 1] gebruikt zou worden. Omdat [verdachte] en [medeverdachte 1] overleg met haar hebben gehad om de kluis te plaatsen en ze was erbij toen ik het plaatste. Ik heb het [verdachte] mede gedeeld dat de kluis klaar was, waar [medeverdachte 1] bij aanwezig was.”(p. 7038);
 Bewijsmiddel 5:
- het hof voegt aan dit bewijsmiddel toe de verklaring van [getuige 4]
: “Hij (het hof begrijpt: verdachte) kwam nooit alleen, met [medeverdachte 1] kwam hij denk ik 1 keer per week ofzo”(p. 8354).
 Met betrekking tot bewijsmiddel 6:
- het hof voegt aan dit bewijsmiddel toe de verklaring van [getuige 5] - zakelijk weergegeven - :
Ik woon op de [adres 7] te [plaats] . Ik neem aan dat de kluis daar zat om geld of juwelen te verstoppen. Er heeft eerst een wasmachine bovenop gestaan om het gat onzichtbaar te maken. Later is de vloerbedekking erover heen gekomen en is er een kunststof kast op gezet.
 Bewijsmiddel 7:
- het hof voegt aan dit bewijsmiddel toe de verklaring van [getuige 6] - zakelijk weergegeven - :
Ik woon op de [adres 7] te [plaats] . Ik wist dat er een kluis was. Ik ging er van uit dat er geld in zat. Ik heb wel eens met [betrokkene] het er gekscherend over gehad dat ons huis meer waard was geworden omdat er een kluis met geld in ons huis was.
M.b.t. feit IIIa:
 Bewijsmiddel 3:
- het hof schrapt de verklaring van [getuige 1] inhoudende
“Er zaten 100, 200, en 50jes bij”, nu deze verklaring in strijd is met het onder 2 opgenomen bewijsmiddel.
M.b.t. feit IV:
 Het hof voegt als bewijsmiddel toe het proces-verbaal d.d. 14 september 2015, ZD-003-01, p. 9580, met de onderliggende informatie op p. 5650 e.v., inhoudende:
“Uit de door de Gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [gemeente] verstrekte gegevens (d.d. 15 januari 2014) blijkt dat met ingang van 12 september 2012, op het adres [adres 1] te [plaats] staan ingeschreven; [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1966 te [geboorteplaats] , zijn echtgenote, [medeverdachte 1]
, geboren [geboortedatum 2] 1962, alsmede een van de uit dit huwelijk voortgekomen kinderen, genaamd: [naam 1] , geboren [geboortedatum 3] 1999.
Parketnummer 18-730190-15, feit 1:
In de zaak met parketnummer 18-730190-15 wordt verdachte onder 1 verweten dat hij zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid cocaïne.
Verweren en voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft met betrekking tot deze zaak een aantal verweren gevoerd. Het hof zal het vonnis met de beoordeling van deze verweren aanvullen.
Betrouwbaarheid [getuige 1] :
Ten eerste heeft de raadsman bepleit dat de verklaring van [getuige 1] over de betrokkenheid bij de invoer van cocaïne onbetrouwbaar is en uitgesloten dient te worden van het bewijs. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de raadsman verwezen naar hetgeen hij aan zijn formele verweren ten grondslag heeft gelegd en gewezen op diverse andere omstandigheden waaruit volgens hem kan worden afgeleid dat [getuige 1] een ongeloofwaardige getuige is.
Het hof volgt de raadsman niet in dit verweer en acht het oordeel van de rechtbank omtrent de betrouwbaarheid van [getuige 1] juist. Met betrekking tot hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent het pressieverbod, het niet nakomen van de verbaliseringsplicht, het niet nakomen van de aanwijzing AVR en het handelen in strijd met de beginselen van een zuiver oogmerk heeft aangevoerd, verwijst het hof - in aanvulling op het vonnis - naar hetgeen hieromtrent bij de formele verweren is overwogen. De conclusie hiervan luidt dat er geen vormen zijn verzuimd als gevolg waarvan de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 1] is aangetast. Voorts betrekt het hof daarbij - in aanvulling op het vonnis - hetgeen in paragraaf 6 van het relaas-pv in zaaksdossier 013 (p. 9998 e.v. van map 40) is vermeld. Hieruit blijkt dat de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1] door de politie uitgebreid is onderzocht en daaruit zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven aan zijn betrouwbaarheid te twijfelen. Daar komt nog bij dat verdachte in hoger beroep heeft erkend dat de grondkluizen die centraal staan in het in de zaak met parketnummer 18-750021-14 onder I ten laste gelegde, daar in zijn opdracht door [getuige 1] zijn geplaatst en dat de inhoud aan verdachte toebehoort. In die zin heeft verdachte de verklaring van [getuige 1] daaromtrent - en dus diens betrouwbaarheid op dat punt - bevestigd. Alles afwegende, acht het hof evenals de rechtbank de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Voorwaardelijk verzoek:
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof een voorwaardelijk verzoek gedaan. Voor zover het hof van oordeel is dat de belastende verklaringen van [getuige 1] d.d. 26 mei 2014 voor het bewijs kunnen worden gebruikt, verzoekt hij de zaak aan te houden om de moeder van [getuige 1] , mevrouw [naam 7] , als getuige te horen. Zij zou de verklaring van verdachte, inhoudende dat [getuige 1] een bedrag van € 40.000,- van hem zou hebben gestolen, kunnen bevestigen, hetgeen “iets zegt” over de betrouwbaarheid van [getuige 1] , aldus de raadsman.
Het hof acht zich op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting evenwel voldoende geïnformeerd en acht het horen van [naam 7] niet noodzakelijk. Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal wordt het verzoek van de raadsman daarom afgewezen.
Unus testis nullus testis:
Mocht het hof de verklaring van [getuige 1] betrouwbaar achten, dan is de verdediging van oordeel dat er voor een bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18-730190-15 onder 1 ten laste gelegde onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Volgens de raadsman vindt de verklaring van [getuige 1] onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt dit verweer en acht op grond van hetgeen in het vonnis is overwogen en de daar vermelde bewijsmiddelen, aangevuld met de hierna genoemde verklaring [getuige 1] , wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan de invoer van 500 kilogram cocaïne. De beslissing van de rechtbank hieromtrent en de rol die de rechtbank aan verdachte heeft toegedicht, als gevolg waarvan hij als medepleger is aangemerkt, is juist.
Aanvulling bewijsmiddelen:
De bewijsmiddelen zoals die met betrekking tot het in de zaak met parketnummer 18-730190-15 onder 1 ten laste gelegde in het vonnis zijn opgenomen, worden als volgt aangevuld:
 M.b.t. het onder voetnoot 14 genoemde bewijsmiddel (p. 17 en 18 van het vonnis:
- het hof voegt aan dit bewijsmiddel toe de verklaring van [getuige 1]
- zakelijk weergegeven - :
Ik weet dat [naam 8] een berichtje stuurde via zijn telefoon naar [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). Het was een Blackberry met encryptie communicatie. Dat heeft [verdachte] mij verteld. [verdachte] vertelde ook dat die telefoons gelijk na die tijd zijn weggegooid.
Parketnummer 18-730190-15, feit 2:
In de zaak met parketnummer 18-730190-15 wordt verdachte onder 2 verweten dat hij, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een hoeveelheid wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
De verdediging heeft zich ten aanzien van dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof.
De beslissing van de rechtbank is juist. Het hof voegt aan de bewijsmiddelen toe de bekennende verklaring die verdachte ten aanzien van dit feit op 5 april 2019 ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, inhoudende dat alle ten laste gelegde wapens en munitie van hem waren, dat die op verschillende plekken lagen maar dat hij daar de beschikking over had. [6]

Verbeurdverklaring

Het hof bevestigt ook de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de verbeurdverklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen in het vonnis genoemde zaken die verdachte toebehoren nu het bewezenverklaarde met betrekking tot die voorwerpen is begaan. Het hof heeft bij deze beslissing acht geslagen op de waarde van de auto en deze bij de afwegingen omtrent de strafmaat betrokken.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 2 juli 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie (spoedtap) d.d. 17 oktober 2013, p. 313 e.v. van ordner 24.
2.Machtiging bevel opnemen van telecommunicatie d.d. 18 oktober 2013, p. 320 van ordner 24.
3.Bevel opnemen van telecommunicatie d.d. 18 oktober 2013, p. 318 e.v. van ordner 24.
4.Proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van vraagstelling advocaat d.d. 8 januari 2018 en proces-verbaal vragen advocaat augustus 2018 d.d. 1 oktober 2018, los in persoonsdossier (stukken hoger beroep).
5.Proces-verbaal naar aanleiding van ingesteld hoger beroep door [verdachte] d.d. 15 februari 2018, los in persoonsdossier.
6.Proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 5 april 2019.