ECLI:NL:RBZWB:2021:1625

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
5 april 2021
Zaaknummer
02/098872-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne en een groot geldbedrag

Op 6 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen van een bedrag van ongeveer € 797.690 en het opzettelijk vervoeren van ongeveer 9.470 gram cocaïne. De verdachte, geboren in 1993 en woonachtig in Breda, werd bijgestaan door raadsman mr. E.M.J. Thomas. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 23 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen het geld had gewitgewassen en de cocaïne had vervoerd. De verdachte had bekend dat hij op 10 april 2020 in een Volkswagen Transporter het geld en de drugs had vervoerd. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de inhoud van het dossier. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag en de bestelauto onttrokken aan het verkeer. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als koerier, maar matigde de straf vanwege de nalatigheid van het Openbaar Ministerie in het voorbereidend onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/098872-20
vonnis van de meervoudige kamer van 6 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
wonende te [Adres verdachte] ,
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
  • samen met anderen een geldbedrag van ongeveer € 800.000,- heeft witgewassen (feit 1),
  • samen met anderen 9.470 gram cocaïne heeft vervoerd dan wel aanwezig heeft gehad (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de inhoud van het dossier en de door verdachte ter zitting afgelegde bekennende verklaring ten aanzien van beide feiten. Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie niet bewezen dat verdachte dit feit samen met (een) ander(en) heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Feiten 1 en 2
Verdachte heeft deze feiten bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, waarbij nog wordt opgemerkt dat wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, - tenzij anders vermeld - een pagina wordt bedoeld van het eindproces-verbaal (28 bladzijden) met bijlagen (doorgenummerd van ZD1 t/m ZD 249), met dossiernummer LEFC920007 en onderzoeksnaam 26RedLion van de Politie Landelijke Eenheid, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van het volgende
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 23 maart 2021, inhoudende dat hij op 10 april 2020 in de Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] , van welke bestelauto hij bestuurder was, een hoeveelheid cocaïne en een hoeveelheid geld, die in de verborgen ruimte van die auto zaten, heeft vervoerd in Breda en dat hij dat geldbedrag in een loods in Breda van iemand heeft overhandigd gekregen;
- het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina’s ZD 1 en ZD 2;
- het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , pagina’s ZD 10 t/m 15;
- het proces-verbaal bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , pagina’s ZD 6
t/m 8;
- het proces-verbaal bevindingen m.b.t. het tellen van het geldbedrag van € 797.690,-, pagina ZD 28;
- het proces-verbaal bevindingen m.b.t. het onderzoek verdovende middelen, pagina’s ZD 43 t/m ZD 47;
- een zevental rapporten van het NFI m.b.t. onderzochte verdovende middelen, pagina’s ZD 52 t/m ZD 58;
- het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. het financieel onderzoek en het onderzoek witwassen, als bijlage gevoegd bij het eind-proces-verbaal, pagina’s FIN 1 t/m FIN 9.
Ten aanzien van feit 1 voegt de rechtbank hier nog het volgende aan toe.
Op grond van genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander genoemd geldbedrag van
€ 797.690,- heeft witgewassen door dit geldbedrag samen en in vereniging met de bestuurder van de Volkswagen Passat op het Hazepad te verplaatsen in de VW Transporter, ook al was de bestuurder van die Passat geen inzittende van de VW Transporter. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de bestuurder van de Volkswagen Passat, medeverdachte [medeverdachte] . De medeverdachte heeft namelijk het genoemde geldbedrag naar Breda gebracht, het geld in de loods uit zijn auto gehaald, samen met verdachte het geld geteld en dit geldbedrag uiteindelijk aan verdachte afgegeven, waarna verdachte het geldbedrag in de VW Transporter heeft geplaatst en met dat voertuig over het Hazepad heeft gereden.
De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachte wist dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor wat betreft de wetenschap bij verdachte dat het geldbedrag geheel of gedeeltelijk afkomstig was van enig misdrijf, overweegt de rechtbank het volgende.
In het onderhavige opsporingsonderzoek is een aantal witwastypologieën vastgesteld, te weten:
- het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld, zonder noodzaak daartoe op
grond van bedrijf of beroep;
- ongebruikelijke wijze van transport (verstoppen van contanten in verborgen ruimte in auto);
- het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten wat een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt;
- het feit dat de verdachte iets weigert te verklaren over de herkomst van het geld.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hadden een contant geldbedrag van € 797.690 voorhanden. Los van het feit dat deze wijze van transporteren van contant geld
ongebruikelijk is, liepen beiden een aanzienlijk veiligheidsrisico door zoveel contant geld bij zich te hebben. Een risico dat kennelijk de moeite waard was om te lopen.
Verdachte had daarnaast een crypto-telefoon bij zich. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke telefoons, waarmee versleutelde berichten kunnen worden verstuurd, veelvuldig worden gebruikt in het criminele milieu.
Bovendien is binnen dit onderzoek geen legaal economische verklaring verkregen voor het voorhanden hebben van een geldbedrag van € 797.690,-.
Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden dat sprake is van witwassen van het aangetroffen geldbedrag.
Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dit geldbedrag geen illegale herkomst heeft. Verdachte heeft echter niets willen verklaren over de herkomst van het geld, aan wie het geld toebehoorde en wie of wat de bestemming ervan was. Gelet daarop en op de genoemde witwastypologieën, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:op 10 april 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, (van) ongeveer
€ 797.690,00,
  • de herkomst en de vindplaats heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen, door voornoemd geldbedrag in een verborgen ruimte in een voertuig, te weten een Volkswagen Transporter met het kenteken [kenteken] , op de openbare weg, te weten op en in de omgeving van het Hazepad, te verplaatsen en
  • heeft verworven en voorhanden gehad en overgedragen,
terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk, -onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
feit 2:op 10 april 2020 te Breda, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 9.470 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 60 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman pleit voor een gevangenisstraf van maximaal 3 jaar.
Hij verzoekt ten aanzien van feit 1 de oriëntatiepunten voor fraude van het LOVS niet te volgen maar een lagere straf op te leggen dan die volgens die oriëntatiepunten als uitgangspunt zouden moeten dienen, omdat de rol van verdachte bij het vervoer van het geld slechts die van “ezel” was.
Daarnaast is de raadsman van mening dat strafmatiging op zijn plaats is vanwege de – in de ogen van de verdediging – nalatige houding van het OM. Ondanks een eerdere uitdrukkelijke opdracht daartoe van de rechtbank, heeft het OM een nietszeggend proces-verbaal over de aanleiding voor de surveillance op 10 april 2020 laten opmaken waardoor nog steeds geen duidelijkheid is verschaft. Daarnaast ontbreekt in het dossier een op basis van artikel 126dd door de officier van justitie verstrekte toestemming voor het gebruiken van informatie uit onderzoek 26Lemont. Dit zou naar de mening van de raadsman door de rechtbank moeten worden gesanctioneerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag van bijna € 800.000,-). door dit geldbedrag, dat hij in een loods in Breda had ontvangen om elders weer af te leveren, in een verborgen ruimte van zijn auto (Volkswagen Transporter) te vervoeren vanuit die loods.
Verdachte heeft niet willen verklaren aan wie hij dat geld moest afleveren en/of wat de herkomst van dat geld was, wat de rechtbank verdachte aanrekent. Hij biedt daardoor (een) ander(en) de gelegenheid anoniem te blijven en daardoor wordt de herkomst van het geldbedrag versluierd. Daar komt nog bij dat het witwassen van geld een ontwrichtende werking heeft op het economisch verkeer. Verdachte heeft dit feit kennelijk slechts uit winstbejag gepleegd, ook al heeft hij verklaard dat hij niet wist wat hij precies ermee zou verdienen. Het ging volgens hem om een bedrag van tussen de 500 en 1.000 euro.
Voorts heeft verdachte in genoemde VW Transporter ongeveer 9.470 gram cocaïne vervoerd. Uit de hoeveelheid leidt de rechtbank af dat deze cocaïne bestemd was voor de handel. Het is algemeen bekend dat harddrugs zoals cocaïne ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en dat de handel in drugs veelal gepaard gaat met andersoortige criminaliteit, waaronder delicten die harddrugsgebruikers plegen om aan hun harddrugs te kunnen komen, maar ook delicten tussen handelaren onderling. Er dient dan ook hard te worden opgetreden tegen degenen die deze handel bevorderen. Dat de wetgever het vervoer van harddrugs ook beschouwt als ernstig misdrijf, komt tot uiting in de daarop in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet gestelde gevangenisstraf van ten hoogste acht jaar.
De rechtbank houdt bij de strafbepaling ook rekening met het feit dat het geld en de drugs in een professioneel aangebrachte verborgen ruimte in de bestelauto van verdachte werden vervoerd. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat professioneel aangebrachte verborgen ruimtes enkel dienen om strafbare goederen, zoals uit misdrijf verkregen geld, vuurwapens en verdovende middelen, aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. Een professioneel aangebrachte verborgen ruimte is naar zijn aard ook bedoeld voor herhaald gebruik; een verborgen ruimte wordt in de regel niet aangebracht voor eenmalig gebruik. Dit geldt temeer nu het aanbrengen van een dergelijke ruimte behoorlijke kosten met zich meebrengt.
Het is dan ook niet geheel denkbeeldig dat verdachte deze verborgen ruimte al eerder heeft gebruikt voor het verbergen van strafbare goederen, dan wel nog voor dat doel zou gaan gebruiken.
De officier van justitie heeft bij haar vordering ten aanzien van feit 1 aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor fraude van de LOVS die bij een benadelingsbedrag van € 500.000 tot € 1.000.000 een gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden als uitgangspunt noemen. De rechtbank stelt vast dat deze uitgangspunten kunnen worden gehanteerd indien de gedragingen in een frauduleuze context plaatsvinden, waarbij de rechtbank betrekt dat
het in een dergelijk geval de bedoeling van de verdachte is dat dat benadelingsbedrag ten gunste van hemzelf zal komen.
In onderhavig geval heeft verdachte opgetreden als koerier van het geldbedrag en is niet gebleken dat dat geldbedrag van hemzelf was of dat hem hiervan een aanzienlijk deel zou toekomen. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat in het voordeel van de verdachte dient te worden afgeweken van de genoemde oriëntatiepunten.
De rechtbank ziet ten aanzien van feit 2 wel aanleiding om aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van het LOVS die zien op het vervoeren van harddrugs van 9 tot 10 kilogram. Deze gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken en houdt ook rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
De rechtbank houdt ook in strafmatigende zin met de door de raadsman aangehaalde kwestie rondom de op 29 april 2020 en nogmaals op 13 mei 2020 door de rechtbank aan het Openbaar Ministerie (hierna: OM) gegeven opdracht om een proces-verbaal te doen opmaken waaruit duidelijk naar voren komt wat de aanleiding voor de politie was om op 10 april 2020 de auto van de medeverdachte [medeverdachte] te volgen. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het OM niet aan deze opdracht heeft voldaan. De rechtbank constateerde al op 27 mei 2020 dat het OM in gebreke was gebleven, aangezien het proces-verbaal er toen nog niet was. Op enig moment daarna is een proces-verbaal van de Landelijke Eenheid van de politie in het dossier terechtgekomen. Dit proces-verbaal blijkt al op 4 mei 2020 te zijn opgemaakt en vermeldt dat het voertuig waarin medeverdachte [medeverdachte] reed, voldeed aan de indicatoren om in het ANPR-systeem te plaatsen. Welke indicatoren dat zijn wordt niet vermeld. De raadsman heeft tijdens de zitting van 24 juli 2020 zijn onvrede over de gang van zaken geuit en nogmaals naar voren gebracht dat het volstrekt onduidelijk is gebleven hoe de ANPR-hit tot stand is gekomen. De officier van justitie heeft hierin geen reden gezien om alsnog om verduidelijking te vragen bij het onderzoeksteam, althans daarvan is niet gebleken.
Met de raadsman stelt de rechtbank vast dat van de kant van het OM nog altijd niet is opgehelderd wat de aanleiding is geweest om de auto waarin medeverdachte [medeverdachte] reed te volgen en vervolgens, nadat [medeverdachte] en verdachte uit de loods in Breda waren gereden, beiden staande te houden. Hierdoor is niet vast te stellen of sprake is vaneen eventuele onrechtmatigheid in het voorbereidend onderzoek van de politie. De rechtbank neemt dit het OM kwalijk en zal dit dan ook sanctioneren middels matiging van de aan verdachte op te leggen straf.
Wat de raadsman naar voren heeft gebracht over het ontbreken van de toestemming in het kader van artikel 126dd van het Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank niet meenemen in de straftoemeting, nu de officier van justitie ter zitting heeft verklaard dat die toestemming er is en dat zij deze desgewenst in het dossier kan inbrengen.
Gelet op de ernst van de feiten, de hiervoor genoemde oriëntatiepunten en overige aangehaalde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf van 42 maanden, zulks met aftrek van het voorarrest.
Genoemde factoren maken dat de rechtbank een lagere straf oplegt dan de officier van justitie heeft geëist.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten een bestelauto Volkswagen Transporter, kenteken [kenteken] R, en een hoeveelheid cocaïne,
zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feit 2 is begaan met betrekking tot de hoeveelheid cocaïne en dat beide feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van de genoemde Volkswagen Transporter.
Verder is deze bestelauto, met name door de zich daarin bevindende verborgen ruimte, van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, en is de cocaïne van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
7.2
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag van € 797.690 is vatbaar voor verbeurdverklaring.
De rechtbank kan niet vaststellen aan wie dit geldbedrag toebehoort.
Gebleken is dat feit 1 is begaan met betrekking tot dit geldbedrag.

8.De voorlopige hechtenis

De raadsman heeft verzocht om bij de uitspraak te bepalen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, die tot aan de uitspraak van de rechtbank doorloopt, wordt voortgezet voor onbepaalde tijd.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de straf die de rechtbank voor deze feiten zal opleggen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van de raadsman om de schorsing van de voorlopige hechtenis door te laten lopen, in te willigen. Zij wijst dit verzoek dan ook af.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van witwassen;
feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de
Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een bestelauto Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] (goednummer
G2180371) ;
* een hoeveelheid cocaïne (goednummer G2181882);
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag van € 797.690 (goednummer G2181884).
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Vliegenberg en mr. De Boer, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 april 2021.
Mr. De Boer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1
Verdachte staat terecht, ter zake dat:
feit 1:hij op of omstreeks 10 april 2020 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (van) ongeveer € 797.690,00, in elk geval van een groot geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dat geldbedrag voorhanden heeft gehad, door voornoemd geldbedrag in een verborgen ruimte in een voertuig, te weten een Volkswagen Transporter met het kenteken [kenteken] , op de openbare weg, te weten op en in de omgeving van het Hazepad, te verplaatsen
en/of heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen,
terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk, -onmiddellijk of middellijk - afkomstig is uit enig misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond a/b jo. art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2:hij op of omstreeks 10 april 2020 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 9470 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )