ECLI:NL:GHAMS:2018:1972

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
23-002552-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen van horloges en geldbedragen na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor witwassen. De verdachte was eerder door de rechtbank Amsterdam op 4 mei 2011 vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar werd voor andere feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. Na een vernietiging van dit vonnis door de Hoge Raad der Nederlanden op 28 januari 2014, werd de zaak terugverwezen naar het hof voor herbehandeling. Het hof heeft de zaak opnieuw bekeken, waarbij het zich baseerde op het onderzoek ter terechtzitting en de verklaringen van de verdachte en getuigen. De verdachte had verklaard dat de horloges en geldbedragen die in zijn woning waren aangetroffen, een legale herkomst hadden. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de criminele herkomst van de goederen. De omstandigheden waaronder de goederen waren aangetroffen, in combinatie met de verklaringen van de verdachte en getuigen, leidden het hof tot de conclusie dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan witwassen. Het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en vernietigde het eerdere vonnis.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002552-15
datum uitspraak: 15 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 28 januari 2014 onder nummer S 13/03291 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2011 in de strafzaak onder parketnummer 13-676671-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres]

Procesgang

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte op 4 mei 2011 vrijgesproken van het hem onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde en hem voor het onder 1 subsidiair, 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren. Ook heeft de rechtbank een beslissing genomen over inbeslaggenomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 30 november 2012 met parketnummer 23-002158-11 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep gericht tegen het hem onder 2 tenlastegelegde. Voorts heeft het gerechtshof hem vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en de verdachte voor het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft het gerechtshof een beslissing genomen over inbeslaggenomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 28 januari 2014 het bestreden arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Op 22 april 2015 heeft het gerechtshof Amsterdam onder parketnummer 23-000714-14 de splitsing bevolen van de verdere behandeling van de bewezenverklaarde feiten 3 en 4, waarvoor na terugwijzing alleen nog een straf bepaald dient te worden, ten opzichte van feit 5 op de tenlastelegging. Op 10 november 2015 heeft het gerechtshof, in de zaak met parketnummer 23-000714-14, aan de verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde. Het gerechtshof heeft toen ook een beslissing genomen over in beslag genomen voorwerpen.
Gelet op de beslissing van de Hoge Raad der Nederlanden en voornoemde splitsing door het gerechtshof is thans in hoger beroep alleen aan de orde hetgeen de verdachte onder 5 ten laste is gelegd en, in geval van bewezenverklaring, de strafoplegging voor dit feit.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2017 en 1 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
5.
hij op of omstreeks 19 oktober 2010, te Oostzaan, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer voorwerp(en), te weten 39.935 Euro en/of 23.855 bolivares en/of 10.110 arabische emir, in elk geval een of meer geldsbedrag(en) en/of twee, althans een of meer horloges (merk Rolex) en/of een horloge (merk Audemars Piquet) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

In de woning van de verdachte zijn op 19 oktober 2010 drie horloges en geldbedragen in verschillende valuta’s aangetroffen. Het opsporingsonderzoek in deze zaak heeft niet geresulteerd in direct bewijs van de criminele herkomst van het geld en de horloges.
Volgens bestendige jurisprudentie kan in een geval als het onderhavige, waarin geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen en goederen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de voorwerpen. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden, waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Evenals de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat in onderhavige zaak sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat de aangetroffen horloges en geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Op het moment van de doorzoeking in de woning van de verdachte zijn niet alleen deze vermogensbestanddelen, bestaande uit aanzienlijke geldbedragen in verschillende valuta’s en in kleine coupures en drie dure horloges, aangetroffen, maar ook een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en een vuurwapen. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder het bezit van harddrugs, gepaard gaan met de aanwezigheid van grote hoeveelheden contant geld. Deze omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden van witwassen.
Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van deze geldbedragen en de horloges.
De verdachte heeft op verschillende momenten, al dan niet door tussenkomst van zijn raadsman, verklaringen gegeven over de legale herkomst van de geldbedragen en de drie horloges.
Ten aanzien van één van de horloges vermeld op de tenlastelegging, een Rolex Submariner, heeft de verdachte verklaard dat deze aan de getuige [getuige 8] toebehoort. De getuige [getuige 8] heeft dit op 5 april 2016 bij de raadsheer-commissaris bevestigd.
De verdachte heeft verder aangevoerd dat hij, kort gezegd, al vanaf zijn 23e jaar ondernemer is en geld heeft verdiend aan activiteiten op het gebied van onder andere horeca, lease van auto’s, vastgoed en de handel in tweedehands offshore producten. De verdachte heeft deze verklaringen verder getracht te onderbouwen door middel van getuigenverklaringen en stukken.
Twee getuigen hebben verklaard ondernemingen van de verdachte te hebben gekocht. [getuige 1] heeft op 30 oktober 2014 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij restaurant café [naam 1] aan de Kade van de verdachte heeft gekocht voor € 150.000, waarvan hij vermoedelijk de helft contant heeft betaald. De getuige [getuige 2] heeft op 15 maart 2016 bij de raadsheer-commissaris verklaard, onder meer, twee ondernemingen van de verdachte te hebben gekocht. In 2005 heeft hij het autobedrijf “ [bedrijf 1] ” van de verdachte overgenomen voor in totaal rond de € 50.000, die hij in gedeelten contant heeft betaald. In 2006/2007 heeft de getuige het vastgoedbedrijf “ [bedrijf 2] ” voor ongeveer € 35.000 à € 40.000 euro van de verdachte gekocht en contant betaald. De koopovereenkomsten met betrekking tot deze transacties bevinden zich in het dossier.
De getuige [getuige 3] , de voormalig financieel adviseur van de verdachte, heeft op 8 januari 2015 bij de rechter-commissaris bevestigd dat de verdachte in de periode 2003-2004 [naam 1] aan de Kade heeft gehad en dat de verdachte aan de verkoop daarvan aan [getuige 1] € 100.000 tot € 150.000, vermoedelijk contant, heeft overgehouden. Verder heeft de getuige bevestigd dat de verdachte tot eind 2006 eigenaar was van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] is samen met vastgoedbedrijf [bedrijf 2] verkocht aan iemand voor vermoedelijk een paar ton contant. Ook bevestigen de verschillende getuigen, onder wie [getuige 1] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 3] , dat de verdachte waarschijnlijk geld verdiende aan de verschillende ondernemingen voordat ze verkocht werden.
Voorts spreken verschillende getuigen over leningen die de verdachte zegt te hebben ontvangen in verband met de handel in tweedehands offshore materialen. Uit de getuigenverklaringen volgt dat de verdachte eind 2008 mogelijk een geldbedrag van € 200.000 contant heeft ontvangen van [naam 2] ten behoeve van de investering in de offshore activiteiten in Dubai. De getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 6] bevestigen dit. De verdachte heeft voorts een overeenkomst tot geldlening tussen de verdachte en [naam 2] van 17 oktober 2008 overgelegd. [naam 2] heeft hier, als gevolg van zijn overlijden, zelf geen verklaring over kunnen afleggen. De getuige [getuige 7] heeft daarnaast bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd over een door de verdachte verkregen financiering uit Dubai ten behoeve van de handel in offshore producten. Deze verklaring wordt gedeeltelijk bevestigd door documenten die zich reeds in het dossier bevinden. [1]
De verdachte heeft verder een aantal stukken overgelegd om zijn verklaring te onderbouwen. Deze stukken betreffen onder andere de hiervoor genoemde leningovereenkomst en koopovereenkomsten, en stukken van het Handelsregister met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij verschillende ondernemingen in Nederland.
De verklaring van de verdachte dat de administratie met betrekking tot zijn activiteiten in Nederland is weggehaald is voorts niet onaannemelijk, gelet op de verklaring van de getuige [getuige 5] bij de raadsheer-commissaris. Mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak, kan het de verdachte daarom niet zonder meer worden aangerekend dat hij niet in staat is gebleken om zijn verklaring met betrekking tot de herkomst van de horloges en de geldbedragen volledig of grotendeels te onderbouwen met schriftelijke bescheiden. Het hof heeft in dit kader ook acht geslagen op hetgeen getuigen hebben verklaard over het niet kunnen beschikken over schriftelijke bescheiden die de verklaring van de verdachte verder zouden ondersteunen. Zo heeft de getuige [getuige 1] verklaard niet meer over stukken te beschikken omdat hij failliet is gegaan en de partij die zijn administratie verzorgde eveneens niet meer bestaat. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat alles door de FIOD in beslag is genomen en dat hij overige documenten heeft weggegooid.
Het hof is van oordeel dat voornoemde getuigenverklaringen met betrekking tot legale (contante) inkomsten van de verdachte in onderling verband en samenhang en gelet op de documenten in het dossier concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Al met al wordt de verklaring van de verdachte dat de in de tenlastelegging vermelde goederen een legale herkomst hebben, zodanig ondersteund dat de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat zij van misdrijf afkomstig zijn, niet gerechtvaardigd is.
De advocaat-generaal heeft in dit verband nog aangevoerd, dat niet slechts naar de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde goederen moet worden gekeken, maar dat voor het totale vermogen van de verdachte onvoldoende verklaring voor een legale herkomst bestaat. Door vermenging van het legale gedeelte met het gedeelte van criminele komaf, is het gehele vermogen, en zijn daarmee de in de tenlastelegging genoemde goederen, besmet, aldus de advocaat-generaal.
Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Anders dan in de ontnemingsprocedure, waarin de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan plaatsvinden aan de hand van een eenvoudige kasopstelling, gaat het bij de beoordeling van het tenlastegelegde witwassen om de herkomst van de in de tenlastelegging genoemde goederen. Nu de verdachte daarvoor een plausibele verklaring heeft gegeven, die niet ontzenuwd is, is niet bewezen dat de goederen van misdrijf afkomstig zijn.
Dit een en ander leidt tot de conclusie dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Nu de verdachte op de hierboven genoemde gronden wordt vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, is er geen reden voor het horen van de getuige [getuige 7] .

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juni 2018.
Mr. S.J. Riem is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie de bijlagen bij het proces-verbaal van bevindingen beschouwing leningovereenkomst Interglory met nummer 2010189323 van 20 maart 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde ambtenaar [verbalisant] , pag. B 371 – 380.