ECLI:NL:RBDHA:2025:1120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL24.46193 en NL24.46194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, een Turkse nationaliteit, heeft op 14 juli 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 7 januari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser betoogt dat de rechtmatigheid van het besluit in het geding is, omdat er gebruik is gemaakt van standaard tekstblokken en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder eerdere pushbacks en onmenselijke behandeling in Kroatië. De rechtbank oordeelt dat de stellingen van eiser niet voldoende zijn onderbouwd en dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Kroatië zijn verplichtingen nakomt. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd is en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.46193 en NL24.46194
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder
(gemachtigde: F.E. Mahler)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 november 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Gunnes. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 14 juli 2024 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat hij eerder in Kroatië asiel heeft aangevraagd. Kroatië is daarom volgens verweerder verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. [2]
Wat vind eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat de zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Nu er in deze zaak een standaard voornemen is uitgebracht, waarbij gebruik is gemaakt van standaard tekstblokken, tast dit de rechtmatigheid van het bestreden besluit aan. Ter onderbouwing verwijst eiser naar uitspraken van rechtbank Roermond van 7 december 2023 en 22 oktober 2024 [3] en een uitspraak van rechtbank Amsterdam van 3 juni 2024. [4] Daarbij is ook van belang dat in het voornemen is uitgegaan van een op dat moment nog niet bestaand claimakkoord. Volgens eiser kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Niet valt uit te sluiten dat Dublinterugkeerders in Kroatië te maken krijgen met systeemfouten. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 17 juli 2024 [5] , het arrest X [6] en de uitspraak van de voorzieningenrechter van rechtbank Den Bosch van 6 augustus 2024 [7] . Ook verwijst eiser naar een recent rapport van Vluchtelingenwerk van 8 augustus 2024. Dat de hoogste bestuursrechter met de uitspraak van 9 oktober 2024 [8] heeft geoordeeld dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan wordt door eiser dan ook niet gevolgd. Ook zijn de opvangvoorzieningen in Kroatië niet toereikend. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet op grond van artikel 17 Dublinverordening onverplicht in behandeling is genomen. Zo had verweerder de eerder ondergane pushbacks en onmenselijke behandeling moeten meewegen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar diverse rapporten en uitspraken [9] , waaronder de recente uitspraak van rechtbank Utrecht van 21 november 2024 [10] en rechtbank Roermond van 10 december 2024 [11] . Eiser heeft meerdere pushbacks meegemaakt, is mishandeld door de Kroatische autoriteiten en vernederd. Daarnaast heeft hij hier psychische klachten aan overgehouden. Ook verblijven zijn broer en zus rechtmatig in Nederland en zitten zijn ouders in Nederland in een lopende asielprocedure. Geconcludeerd wordt dan ook dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Tot slot voert eiser aan dat Kroatië op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening, niet de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van de asielaanvraag. Daartoe is van belang dat in het terugnameverzoek wordt gesproken over een verblijf van eiser in Bosnië, met bijbehorende data, maar dat onduidelijk is hoe verweerder aan deze informatie komt. Verweerder heeft nagelaten om hier tijdens het aanmeldgehoor naar te vragen of om onderbouwing daarvan te vragen. Dit is onzorgvuldig. In beroep heeft eiser een verklaring overgelegd ter onderbouwing van zijn verblijf in Bosnië. Nu hieruit volgt dat hij meer dan drie maanden na zijn asielaanvraag in Kroatië buiten de Europese Unie heeft verbleven, is Kroatië niet de verantwoordelijke lidstaat voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Verwijzing naar de zienswijze
6. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in de bestreden besluiten ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens hen niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Heeft verweerder het besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd voorbereid?
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit voldoende zorgvuldig en gemotiveerd tot stand gekomen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
7.1
Het betoog van eiser dat verweerder in het voornemen en in het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig is ingegaan op de omstandigheden van eiser en dat verweerder ten onrechte standaard tekstblokken heeft gebruikt, slaagt niet. Een voornemen is een voorbereidingshandeling en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De rechtbank is van oordeel dat in het voornemen duidelijk uiteen is gezet op welke gronden Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter, de Afdeling, van 23 november 2023 [12] , waaruit volgt dat een standaardvoornemen wel aan de vereisten kan voldoen. De omstandigheid dat na deze uitspraak door rechtbank Amsterdam en rechtbank Roermond andersluidende uitspraken zijn gedaan, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
7.2
In het terugnameverzoek bij de Kroatische autoriteiten is vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij op 12 november 2024 van Kroatië naar Bosnië is gereisd en daar tot 11 juli 2024 heeft verbleven. De rechtbank stelt met eiser vast dat noch uit het verhoor bij de politie noch uit het aanmeldgehoor blijkt dat eiser hierover heeft verklaard en dat het in zoverre onduidelijk is wanneer eiser dit zou hebben verklaard. Maar nu eiser de inhoud van het hiervoor vermelde niet bestrijdt en heeft bevestigd dat dit juist is, is hij hierdoor niet in zijn belangen geschaad. De Kroatische autoriteiten hebben uiteindelijk een claimakkoord afgegeven, waarbij van belang was dat eiser zijn gestelde uitreis en verblijf in Bosnië niet met stukken heeft onderbouwd, zodat er geen bewijs is dat hij het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten. Dat eiser nadien, in beroep, een verklaring van de heer [naam] heeft overgelegd waarin wordt vermeld dat eiser bij hem in Bosnië zou hebben verbleven, doet aan het voorgaande niet af, nu dit onvoldoende objectief bewijs is. Het daadwerkelijke verblijf van eiser in Bosnië wordt hiermee niet voldoende onderbouwd.
7.3
Zoals verweerder ook in het bestreden besluit heeft opgemerkt, was in het voornemen ten onrechte overwogen dat Kroatië de claim al geaccepteerd zou hebben. Daar was op dat moment nog geen sprake van. Nu Kroatië alsnog op 3 september 2024 akkoord is gegaan met het claimverzoek en in het bestreden besluit hiervan is uitgegaan, leidt voorgaande er niet toe dat het besluit onzorgvuldig is genomen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
8. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen tegenover Dublinclaimanten nakomt. De Afdeling heeft bij uitspraak van 9 oktober 2024 [13] geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië geen sprake is van systematische tekortkomingen in de opvangvoorzieningen en dat Dublinclaimanten niet te vrezen hebben voor pushbacks. Voorgaande is bij uitspraak van 5 november 2024 nog bevestigd. Het is daarom aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
8.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Eiser heeft zich in overgrote mate op informatie beroepen die al door de Afdeling is meegewogen. De Afdeling heeft kort samengevat overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinterugkeerders te maken krijgen met pushbacks en dat er in beginsel geen obstakels voor hen zijn om toegang tot de asielprocedure te krijgen na overdracht. Niet is gebleken van structurele tekortkomingen voor wat betreft de opvangvoorzieningen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant slachtoffer zal worden van pushbacks bij overdracht of dat hij na overdracht in zodanige slechte omstandigheden terecht zal komen dat de bijzonder hoge drempel als bedoeld in het Jawo-arrest wordt bereikt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan de Afdeling op basis van hetgeen eiser heeft aangevoerd. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat er andersluidende uitspraken door andere rechtbanken zijn gedaan. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord de terugname van eiser geaccepteerd. Dat betekent dat zijn asielaanvraag in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Als eiser na overdracht vindt dat Kroatië zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover te klagen bij de Kroatische autoriteiten. Dat dit voor hem niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken.
Was er aanleiding voor verweerder om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen?
9. Bij de bevoegdheid om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, heeft verweerder veel beslissingsruimte. Daarom kan de rechtbank alleen toetsen of verweerder goed heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
9.1
Nog daargelaten de vraag of eiser zijn verklaringen over wat hem in Kroatië is overkomen heeft onderbouwd, heeft verweerder deze persoonlijke ervaringen en gestelde pushbacks, al betrokken bij de beoordeling in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraken van 2 mei 2024 [14] en 2 december 2024 [15] , volgt dat omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet van betekenis zijn voor de beoordeling of er zich bijzondere omstandigheden voordoen. Dat er andersluidende uitspraken door andere rechtbanken zijn gedaan, maakt het oordeel van deze rechtbank niet anders.
9.2
Ten aanzien van de gestelde psychische klachten is van belang dat eiser niet met (medische) stukken heeft onderbouwd dat hij dusdanig is getraumatiseerd door wat hem in Kroatië is overkomen dat van hem redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat hij naar Kroatië terugkeert. Ook de gestelde familieband heeft eiser niet met stukken aangetoond. Voor zover daar van moet worden uitgegaan, volgt uit de verklaringen van de broer en zus van eiser niet dat hij alleen van hen afhankelijk is voor het verlenen van de benodigde zorg. De verwijzing naar een uitspraak van rechtbank Arnhem van 20 juni 2024 [16] wordt niet gevolgd, nu daar de psychische klachten wel waren onderbouwd, in tegenstelling tot deze zaak.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
11. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [17] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
12.. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
6.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 januari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
8.ECLI:RVS:2024:4037.
9.Zie de uitspraken van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 18 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16005, zittingsplaats Middelburg van 15 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16350, zittingsplaats Utrecht van 17 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:10076, zittingsplaats Amsterdam van 27 maart 2024, ECLI:NL:2024:15316, zittingsplaats Haarlem van 20 maart 2024 en 12 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:4128 en ECLI:NL:RBDHA:3714. Zie de uitspraken van rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 12 juli 2024 en zittingsplaats Den Haag, ECLI:NL:RBLIM:2024:4374 en ECLI:NL:RBLIM:2024:4373 en zie uitspraak van rechtbank Overijssel, zittingsplaats Den Haag van 4 april 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:1783, zie het AIDA rapport 2023-update, een brief van Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024 en het rapport van VluchtelingenWerk Nederland van 8 augustus 2024 (pagina 2, 6 en 8).
12.ECLI: RVS:2023:4348 r.o. 2.1.
17.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.