Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Op 6 februari 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordeningis vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Volgens verweerder is Litouwen daarvoor verantwoordelijk. Uit onderzoek in Eurodac is namelijk gebleken dat eiser eerder in Litouwen een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft Litouwen daarom verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Op 24 mei 2023 zijn de Litouwse autoriteiten akkoord gegaan met de terugname van eiser op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat ten aanzien van Litouwen niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 juli 2023.Voorts meent eiser dat lhbti’s geen bescherming in Litouwen krijgen waardoor een evident verschil in beschermingsbeleid bestaat. Daarnaast lijdt eiser aan ernstige gezondheidsklachten als gevolg van zijn langdurige onrechtmatige detentie van negentien maanden in Litouwen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser aanvullende medische informatie overgelegd. Daaruit blijkt volgens eiser dat een overdracht een risico op schending van artikel 4 van het Handvestmet zich brengt. De overdracht zal dan ook leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van eisers gezondheidstoestand. Eiser beroep zich hiervoor op het arrest C.K. van het Hof van Justitie.Tot slot meent eiser dat een overdracht getuigt van een onevenredige hardheid. Subsidiair verzoekt eiser om aanhouding van de behandeling van het beroep in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in de verwijzingsuitspraak van 15 juni 2022heeft gesteld.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Vast staat dat Litouwen in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Litouwen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid.Eiser is hierin niet geslaagd.
5. In recente rechtspraak is geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Litouwen uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.Dit betekent dat als uitgangspunt geldt dat Litouwen zijn internationale verplichtingen, zoals neergelegd in de Europese regelgeving, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM,nakomt en dat in dat land geen sprake is van fundamentele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft geen informatie overgelegd die niet al in deze rechtspraak is beoordeeld. Verweerder wijst bovendien terecht op een bericht van de UNHCR van 24 februari 2023en op het follow-up rapport van UNCAT van maart 2023,waaruit blijkt dat er maatregelen zijn genomen ter verbetering van het asiel- en opvangsysteem. Verder stelt verweerder terecht dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij als Dublinclaimant in Litouwen het risico loopt op pushbacks. Daarbij heeft Litouwen met het claimakkoord gegarandeerd om eisers asielaanvraag in behandeling te nemen. Verweerder heeft in dat verband terecht opgemerkt dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijnen de Procedurerichtlijnook van toepassing zijn op de asielprocedure in Litouwen en dat eiser bij voorkomende problemen daarover kan klagen bij de (hogere) Litouwse autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser deze mogelijkheid niet heeft gehad of dat klagen bij voorbaat zinloos is. Het beroep van eiser op de uitspraak van de voorzieningenrechter van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch maakt dat niet anders. Dit is immers een voorlopig oordeel waaraan de rechter in beroep niet is gebonden. Daarnaast ziet de rechtbank in de gestelde prejudiciële vragen, op grond waarvan de voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter is getroffen, geen aanleiding om te oordelen dat er niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Litouwen kan worden uitgegaan. Evenmin bestaat aanleiding om de behandeling van het beroep in afwachting van de beantwoording van deze vragen door het Hof van Justitie aan te houden.
Verschil in beschermingsbeleid
6. Voor zover eiser stelt dat hij in Litouwen als lid van de lhbti-gemeenschap niet dezelfde rechten geniet als in Nederland, volgt daaruit nog niet een schending van artikel 3 van het EVRMof artikel 4 van het Handvest. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij door een verschil in
beschermingsbeleid tussen Litouwen en Nederland, een reëel risico loopt op indirect refoulement bij overdracht aan Litouwen. De bewijslast om een dergelijk reëel risico aannemelijk te maken ligt bij de vreemdeling.Eiser heeft geen gegevens verschaft of stukken overgelegd waaruit zonder inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag volgt dat Litouwen een fundamenteel ander beschermingsbeleid dan Nederland voert voor lhbti’s, en dat hij als gevolg daarvan bij terugkeer naar Litouwen het risico loopt op refoulement. Verder heeft eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die erop wijzen dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Eiser heeft dan ook niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan.
Het beroep op het arrest C.K.
7. Uit het arrest C.K. volgt dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand zou inhouden, als gevolg waarvan sprake kan zijn van schending van artikel 4 van het Handvest. Verweerder dient bij het nemen van een overdrachtsbesluit daarom rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht zelf kunnen voortvloeien.
8. Niet in geschil is dat eiser psychische klachten heeft die passen bij een posttraumatische stressstoornis (PTSS), en dat hij daarvoor in behandeling is en medicatie gebruikt. Dit blijkt uit het advies van 28 juli 2023 dat het Bureau Medische Advisering op verzoek van verweerder over eiser heeft opgesteld. Daarin staat tevens dat eiser kan worden overgedragen aan Litouwen, mits voorafgaand aan de reis een fit-to-fly-beoordeling plaatsvindt en eiser tijdens de reis wordt begeleid door en psychiatrisch verpleegkundige. Het BMA heeft verder aanbevolen dat er een schriftelijke overdracht van eisers medische gegevens plaatsvindt, om tijdens de reis de medicatie te continueren en om voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn overdracht aan Litouwen op zichzelf een reëel risico in zich bergt op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidssituatie. De brief van W.P. Parsowa, GZ psycholoog, van 25 september 2023, die eiser bij zijn aanvullende beroepsgronden heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel omdat daaruit niet volgt dat eisers overdracht aan Litouwen op zichzelf reeds in strijd kan komen met artikel 4 van het Handvest.
De discretionaire bevoegdheid van verweerder
9. Verweerder kan in individuele gevallen gebruik maken van zijn bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening om de behandeling van een asielaanvraag, ondanks de verantwoordelijkheid van een andere lidstaat, aan zich te trekken. Volgens het beleid, neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vc, maakt verweerder hier terughoudend gebruik van, en doet hij dit in ieder geval indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van onevenredige hardheid getuigt.
10. Eiser heeft verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in Litouwen gedurende 19 maanden onder slechte omstandigheden in detentie heeft doorgebracht. Voor zover verweerder stelt dat eiser zijn gestelde detentie niet heeft onderbouwd, gaat de rechtbank daaraan voorbij omdat een dergelijke onderbouwing niet zonder meer van eiser kan worden verlangd en het enkele ontbreken van, bijvoorbeeld, schriftelijk bewijs, eisers verklaringen nog niet ongeloofwaardig maakt. Bovendien heeft eiser twee video-opnames overgelegd die zijn verblijf in detentie in Litouwen onderbouwen. Dat eiser daar zelf niet op te zien is, doet daar niet aan af. Tot slot is dit verband van belang dat eisers relaas over zijn langdurige detentie past bij de informatie die bekend is over de situatie in Litouwen, op grond van bronnen die zowel eiser als verweerder hebben aangehaald. Samengevat houdt deze situatie in dat Litouwen in 2021 werd geconfronteerd met een plotselinge instroom van duizenden migranten, voornamelijk afkomstig uit het Midden-Oosten en Afrika, vanuit Wit-Rusland. In reactie hierop gingen de Litouwse autoriteiten over tot pushbacks van migranten die illegaal de grens met Litouwen hadden overgestoken naar de Wit-Russische kant van de (buiten)grens, alsmede tot automatische detentie van illegale migranten.Dat de omstandigheden in detentie erbarmelijk waren blijkt onder meer uit een rapport van Amnesty International, waarin staat dat gedetineerde migranten te maken kregen met onmenselijke omstandigheden, marteling en andere vormen van mishandeling.
11. Het patiëntendossier van eiser, overgelegd bij aanvullende zienswijze van 28 juni 2023, vermeldt onder meer dat sprake is van psychische problematiek, dat eiser last heeft van nachtmerries als gevolg van zijn detentie in Litouwen en dat in hij het verleden enkele keren een suïcidepoging heeft ondernomen. In de hiervoor genoemde brief van GZ psycholoog Parsowa wordt geconcludeerd dat eiser lijdt aan ernstige PTSS als gevolg van traumatische ervaringen in Litouwen, dat sprake is van een hoog risico op suïcidaliteit, en dat eiser inmiddels met cognitieve gedragstherapie en EMDR wordt behandeld. Gevraagd naar zijn bezwaren tegen een eventuele overdracht aan Litouwen heeft eiser in het aanmeldgehoor Dublin gewezen op zijn langdurige detentie in Litouwen. Noch in het voornemen, noch in het bestreden besluit heeft verweerder deze omstandigheden echter op kenbare wijze bij zijn beoordeling betrokken. In het bijzonder heeft verweerder zich blijkbaar geen rekenschap gegeven van het feit dat overdracht van eiser aan Litouwen goed beschouwd betekent dat van eiser wordt verlangd dat hij bescherming vraagt aan de autoriteiten die - in elk geval in de ogen van eiser zelf - verantwoordelijk zijn voor de PTSS die hij daar heeft opgelopen. Verweerder heeft daarom niet deugdelijk gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiser aan Litouwen van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft daarom evenmin deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal verweerder opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
13. De rechtbank ziet aanleiding de staatssecretaris te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).