ECLI:NL:RBDHA:2024:9848
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 20 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, omdat eiser meer dan drie maanden buiten de EU zou hebben verbleven. Eiser betwist deze verantwoordelijkheid en stelt dat hij na zijn verblijf in Oostenrijk langer dan drie maanden buiten de EU is geweest.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet voldoende heeft aangetoond dat eiser niet langer dan drie maanden buiten het EU-grondgebied heeft verbleven. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een doktersverklaring en een werkgeversverklaring, die volgens de rechtbank verifieerbare informatie bevatten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de stellingen van eiser en dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag niet in stand kan blijven.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,00. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met de bewijsstukken die door de eiser zijn overgelegd en de verantwoordelijkheden onder de Dublinverordening.