ECLI:NL:RBDHA:2024:9848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
NL24.20692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 20 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, omdat eiser meer dan drie maanden buiten de EU zou hebben verbleven. Eiser betwist deze verantwoordelijkheid en stelt dat hij na zijn verblijf in Oostenrijk langer dan drie maanden buiten de EU is geweest.

De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet voldoende heeft aangetoond dat eiser niet langer dan drie maanden buiten het EU-grondgebied heeft verbleven. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een doktersverklaring en een werkgeversverklaring, die volgens de rechtbank verifieerbare informatie bevatten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de stellingen van eiser en dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag niet in stand kan blijven.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,00. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om zorgvuldig om te gaan met de bewijsstukken die door de eiser zijn overgelegd en de verantwoordelijkheden onder de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20692

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Deze zaak gaat over de vraag of de staatssecretaris daar van mocht uitgaan omdat eiser stelt dat hij na zijn verblijf in Oostenrijk meer dan drie maanden buiten de Europese Unie (EU) heeft verbleven.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2024, samen met de zaak NL24.20693, op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De EU heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan, omdat uit een Eurodactreffer blijkt dat eiser daar op 28 mei 2021 en asielaanvraag heeft ingediend. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Is Oostenrijk verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser?
5. Eiser voert allereerst aan dat Oostenrijk niet verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag waardoor een overdracht aan Oostenrijk niet kan plaatsvinden. Eiser stelt dat hij na zijn asielaanvraag in Oostenrijk langer dan drie maanden buiten het grondgebied van de EU heeft verbleven. Hij heeft Oostenrijk begin 2022 verlaten en heeft sindsdien tot 8 november 2023 in Turkije verbleven. Daarna is hij weer de EU ingereisd en heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend. Daarmee is de verantwoordelijkheid van Oostenrijk komen te vervallen. [2] Eiser heeft ter onderbouwing van het verblijf buiten het grondgebied van de lidstaten een brief overgelegd van een in Istanboel gevestigd ziekenhuis, waar in staat vermeld dat eiser daar van 16 februari tot en met 16 maart 2023 onder behandeling is geweest en dat hij daar op 27 april 2023 en 20 juni 2023 is geweest voor een follow-up en check-ups. Eiser werd hier volgens de verklaring behandeld voor knieklachten. Daarnaast heeft eiser in beroep nog een verklaring overgelegd van een bedrijf waar hij tijdens zijn verblijf in Istanboel heeft gewerkt. In de verklaring staat dat eiser als schoonmaker heeft gewerkt van 1 augustus 2023 tot en met 1 november 2023.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de verantwoordelijkheid van Oostenrijk niet is komen te vervallen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij na zijn asielaanvraag in Oostenrijk meer dan drie maanden buiten het EU-grondgebied heeft verbleven. Een verklaring van een arts komt niet voor op de lijst met bewijsmiddelen om verblijf buiten de EU in de zin van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening, aan te tonen. [3] De verklaring van de arts is geen objectief verifieerbaar bewijsstuk van de Turkse autoriteiten zoals een paspoort met inreisstempels. Bovendien is bij het claimverzoek vermeld dat eiser heeft verklaard na zijn asielaanvraag in Oostenrijk meer dan drie maanden het grondgebied van de EU te hebben verlaten. Ondanks deze informatie heeft Oostenrijk het claimverzoek geaccepteerd. De Oostenrijke autoriteiten hebben naar aanleiding van de verklaring van eiser niet de conclusie getrokken dat hun verantwoordelijkheid was beëindigd. Als de inhoud van de brief van de arts al gevolgd zou worden, zit er tussen de data die worden genoemd ruimte waarin eiser Turkije kan hebben verlaten. De brief van de arts kan hoe dan ook niet aantonen dat eiser langer dan drie maanden aaneengesloten het grondgebied van de EU heeft verlaten na zijn asielaanvraag in Oostenrijk. Ook de in beroep overlegde verklaring van de werkgever is geen objectief verifieerbaar bewijsstuk en kan niet aantonen dat eiser langer dan drie maanden in Turkije heeft verbleven. Bij de verklaring is geen persoonsbewijs van de werkgever overgelegd en de verklaring wordt verder ook niet ondersteund met ander bewijs. Bovendien heeft eiser in zijn aanmeldgehoor verklaard dat hij in Turkije in Izmir heeft verbleven. [4] Omdat de bewijsstukken zien op een gesteld verblijf in Istanbul kunnen ook daarom de bewijsstukken niet aantonen dat hij langer dan drie maanden in Turkije heeft verbleven na zijn asielaanvraag in Oostenrijk.
5.2.
Het betoog van eiser slaagt. Uit artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat de verplichting van Oostenrijk om eiser terug te nemen, komt te vervallen indien kan worden aangetoond dat eiser het grondgebied van de lidstaten tenminste drie maanden heeft verlaten. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser niet heeft aangetoond dat hij na zijn asielaanvraag in Oostenrijk langer dan drie maanden buiten het grondgebied van de EU heeft verbleven. Dat legt de rechtbank hierna uit.
5.2.1.
Eiser heeft ten aanzien van het voornemen van de staatssecretaris om zijn aanvraag niet in behandeling te nemen bij een aanvulling op zijn zienswijze een brief overgelegd van een Turks particulier ziekenhuis. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit verifieerbare informatie. De arts die verklaart eiser te hebben behandelden de kliniek zijn te vinden op internet en in de brief staat aangegeven dat informatie over de patiënt (eiser) beschikbaar is in het ziekenhuis. De staatssecretaris kan dan ook verifiëren of de overgelegde informatie juist is.
5.2.2.
De Uitvoeringsverordening merkt afspraakkaarten voor een arts in een derde staat en indirect bewijs van dezelfde aard aan als indirect bewijs van uitreis uit het grondgebied van de lidstaten als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening. [5] De periodes tussen de afspraken bij de arts betreffen beperkte intervallen waardoor het niet zonder meer logisch is om aan te nemen dat eiser in de tussentijd zich op het grondgebied van de EU heeft begeven. Om deze redenen heeft de staatssecretaris zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt mogen stellen dat eiser niet heeft aangetoond langer dan 3 maanden buiten het grondgebied van de EU te hebben verbleven. Het had op de weg van de staatssecretaris gelegen om de verklaring van het ziekenhuis te verifiëren en daar eiser zo nodig nader over te bevragen. Het feit dat Oostenrijk al een claimakkoord heeft gegeven, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders nu aan Oostenrijk enkel is medegedeeld dat eiser heeft verklaard na zijn asielaanvraag in Oostenrijk langer dan drie maanden in Turkije te hebben verbleven. In het claimverzoek staat vermeld dat er geen bewijs of indicaties voorhanden zijn dat eiser het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Dit betekent dat het claimakkoord van Oostenrijk gebaseerd is op onvolledige informatie.
5.3.
De werkgeversverklaring is in beroep door eiser overgelegd. De staatssecretaris dient deze bij het nieuw te nemen besluit te betrekken en nader te motiveren of deze verklaring kan bijdragen aan de stelling van eiser dat hij na zijn asielaanvraag langer dan drie maanden in Turkije heeft verbleven.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Nu het beroep vanwege het hiervoor overwogene gegrond is, is een bespreking van het subsidiaire beroep op artikel 17 van de Dublinverordening, niet meer nodig.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gelet op wat onder 5.2 tot en met 5.2.2. is overwogen gegrond. Dit betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de stelling van eiser dat hij na zijn asielaanvraag in Oostenrijk langer dan drie maanden buiten het grondgebied van de EU heeft verbleven.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser van €1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening.
3.Bijlage II, lijst A, onderdeel I, punt 9, van de Dublin uitvoeringsverordening.
4.Verslag aanmeldgehoor, p. 6.
5.Bijlage II, lijst B, onderdeel I, punt 9, van de Dublin uitvoeringsverordening en ABRvS 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1041, r.o. 2.1.