In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 23 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat volgens hem Kroatië verantwoordelijk was voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Ceylan, betoogde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom zijn ervaringen in Kroatië geen aanleiding gaven om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. De rechtbank heeft op 12 november 2024 de zaak behandeld, waarbij ook een tolk aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft onderbouwd waarom de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. Eiser heeft drie keer te maken gehad met pushbacks door de Kroatische autoriteiten en heeft medische problemen ondervonden als gevolg van deze ervaringen. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiser, waaronder zijn kwetsbaarheid en eerdere ervaringen in Kroatië. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de uitspraak.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 november 2024.