ECLI:NL:RBDHA:2024:20976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
NL24.41497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 23 oktober 2024 niet in behandeling genomen, omdat volgens hem Kroatië verantwoordelijk was voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Ceylan, betoogde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom zijn ervaringen in Kroatië geen aanleiding gaven om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. De rechtbank heeft op 12 november 2024 de zaak behandeld, waarbij ook een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft onderbouwd waarom de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. Eiser heeft drie keer te maken gehad met pushbacks door de Kroatische autoriteiten en heeft medische problemen ondervonden als gevolg van deze ervaringen. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiser, waaronder zijn kwetsbaarheid en eerdere ervaringen in Kroatië. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de uitspraak.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.41497
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Ceylan),

en
de minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Neazi als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in de ervaringen van eiser in Kroatië geen aanleiding wordt gezien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het besluit

4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en het arrest C.K.2
6. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser kan zich niet vinden in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 oktober 20243. Volgens eiser bagatelliseren de minister en de Afdeling de situatie die uit de landeninformatie blijkt. Eiser wijst op de notitie van Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024, waarin staat dat Dublinterugkeerders in Kroatië niet kunnen worden onderscheiden van andere asielzoekers, en dat zij daarom ook risico lopen om slachtoffer te worden van een pushback. De Afdeling verwacht daarom ook ten onrechte bewijs van specifieke pushbacks van Dublinterugkeerders. Eiser wijst ook op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 21 oktober 20244, waarin vraagtekens worden gezet bij de Afdelingsuitspraak. Eiser heeft zelf verklaard dat hij drie keer slachtoffer is geworden van een pushback, wat de minister ook niet heeft betwist. Eiser verwijst verder naar het document “Veelgestelde Vragen – Dublinterugkeerders Kroatië” van VluchtelingenWerk Nederland (VWN), bijgewerkt tot 8 augustus 2024, waarin opvangproblemen worden beschreven. Nu de systeemfouten zien op Dublinterugkeerders, staan die de overdracht in de weg. Dat volgt uit het arrest X. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU) van 24 februari 20245. Volgens eiser had de minister gelet op het voorgaande een onderzoekplicht, als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 4 september 20246. De minister heeft daar niet aan voldaan.
6.1.
Eiser betoogt verder dat de minister in ieder geval aanvullende garanties had moeten vragen aan de Kroatische autoriteiten om te bewerkstelligen dat hij passend wordt opgevangen, gelet op zijn bijzondere kwetsbaarheid en eerdere ervaringen. Eiser is reeds drie keer slachtoffer geworden van een pushback door de Kroatische autoriteiten. Eiser is daarbij ook aangevallen door politiehonden, waardoor hij medische problemen heeft. Eiser heeft ter onderbouwing van het fysieke letsel foto’s van zijn verwondingen overgelegd en ook brieven over afspraken bij de polikliniek plastische chirurgie van het ziekenhuis. Wat betreft zijn psychische situatie en de kwetsbaarheid als gevolg hiervan overlegt hij afspraken met de GZA en een brief van zijn tante. Volgens eiser is daarom ook sprake van een situatie als bedoeld in het arrest C.K.
7. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit voor Kroatië recent nog bevestigd in de uitspraak van 9 oktober 2024. Dat betekent dat de minister, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat de Kroatische autoriteiten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.7 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2 Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
5 ECLI:EU:C:2024:195.
7 Arrest Jawo van het Hof van Justitie van de EU van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218,
aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.8
7.1.
De rechtbank oordeelt dat eiser hierin niet is geslaagd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 de brief van CPS van 19 januari 2024 en een brief van VWN van 13 juni 2024 betrokken. De Afdeling is van oordeel dat uit deze informatie niet blijkt dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Verder hebben Dublinclaimanten volgens de Afdeling na de overdracht aan Kroatië feitelijk toegang tot opvang.9 Eiser heeft niet toegelicht welke informatie in het door hem overgelegde document van VWN wezenlijk anders is dan de informatie die al bij de Afdelingsuitspraak is betrokken. De informatie waar eiser naar heeft verwezen in het kader van de opvang gaat over de situatie in 2023. Dat Kroatische rechtbanken hun bezorgdheid zouden hebben geuit over de opvangvoorzieningen in het kader van de Dublinprocedure, heeft de rechtbank niet in het document terug kunnen vinden. Eiser kon desgevraagd ook niet aanwijzen waar dit staat. Eiser heeft met zijn verklaringen over zijn ervaringen in het kader van zijn illegale inreis (de pushbacks en aanval door honden) ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht in het kader van een Dublinprocedure een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Uit de door hem overgelegde informatie en zijn verklaringen kan namelijk niet worden afgeleid dat eiser als Dublinterugkeerder in een vergelijkbare situatie terecht zal komen. Eiser heeft ter zitting aanvullend verklaard dat hij ook als Dublinterugkeerder in Kroatië is geweest, toen hij werd overgedragen vanuit Frankrijk. Hij moest toen vingerafdrukken afgeven, en is daarna direct op straat gezet. De rechtbank acht dit echter ook onvoldoende om niet uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft in Kroatië namelijk niet geklaagd over deze behandeling. Hij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij voorkomende problemen in Kroatië niet mogelijk of bij voorbaat zinloos zal zijn. De rechtbank ziet in de uitspraak van zittingsplaats Zwolle van 21 oktober 2024 ook geen aanleiding om anders te oordelen, alleen al omdat dit een bewaringszaak betreft waarin niet getoetst wordt aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
7.2.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat de minister aanvullende garanties moet vragen aan Kroatië. Eiser heeft namelijk niet nader toegelicht en onderbouwd dat hij in Kroatië geen passende zorg kan krijgen. De minister heeft er in dit verband ook terecht op gewezen dat de medische gegevens van eiser met zijn toestemming kunnen worden uitgewisseld met Kroatië op grond van artikel 32 van de Dublinverordening. Zoals in rechtsoverweging 5.1 is toegelicht leiden de eerdere ervaringen van eiser ook niet tot het oordeel dat hij als Dublinterugkeerder een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Het voorgaande betekent dat de minister mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en geen nader onderzoek hoefde te doen.
7.3.
Voor zover eiser een beroep doet op het arrest C.K. in de zin dat overdacht aan
punt 81.
8 Arrest Jawo, punten 91-92.
9 ECLI:NL:RVS:2024:4037, r.o. 5.3 - 6.1.
Kroatië zelf tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen leidt voor zijn gezondheidstoestand, overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat wanneer een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen aantonen waartoe een overdracht zelf zou kunnen leiden, de minister bij het nemen van het overdrachtsbesluit moet beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. De rechtbank
ziet in de overgelegde stukken geen aanknopingspunten dat de medische toestand van eiser zo slecht is dat de overdracht aan Kroatië zelf aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 16 van de Dublinverordening
8. Eiser voert aan dat de minister zijn asielaanvraag in behandeling had moeten nemen op grond van artikel 16 van de Dublinverordening. De tante van eiser woont in Nederland. Zij hebben beiden veel meegemaakt en hebben elkaar nodig voor hun gemoedstoestand.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 16 van de Dublinverordening niet van toepassing is, alleen al omdat niet is gebleken van een van de in dat artikel genoemde situaties en omstandigheden – zoals ernstige ziekte, zware handicap of hoge leeftijd – waardoor eiser en zijn tante van elkaar afhankelijk zouden zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Eiser voert aan dat de minister in de door hem geschetste omstandigheden waaronder hij drie keer Kroatië is ingereisd en het land is uitgezet en zijn ervaringen in dit kader aanleiding had moeten zien om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser is tijdens één van de pushbacks in zijn arm gebeten door politiehonden. Hij schreeuwde, maar de politie deed niets. Eiser is voor zijn verwondingen als gevolg hiervan in Bosnië behandeld, en dus niet in opdracht van de Kroatische autoriteiten die dit hebben toegebracht. Eiser is in Nederland nu verder onder behandeling. Eiser heeft ter onderbouwing hiervan foto’s van zijn verwondingen overgelegd alsmede brieven met afspraken bij de polikliniek plastische chirurgie van het ziekenhuis. Ook toont hij afspraken met de GZA en een brief van zijn tante. Eiser betoogt dat het onevenredig is om van hem te verwachten dat hij de ingezette behandelingen in Kroatië doorzet, gelet op zijn eerdere ervaringen met de (verlengstukken van) de Kroatische autoriteiten die hem hebben verwond en hem niet hebben willen helpen.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening mag de minister asielaanvragen onverplicht aan zich trekken. Een dergelijke discretionaire bepaling toetst de bestuursrechter volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter zeer terughoudend. Volgens het beleid van de minister in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt van deze bevoegdheid onder meer gebruik gemaakt in het geval van bijzondere, individuele omstandigheden die getuigen van onevenredige hardheid.
10.1.
De minister heeft in het bestreden besluit over de persoonlijke ervaringen van eiser overwogen dat de aangevoerde omstandigheden niet relevant zijn bij de beoordeling of sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. De aangevoerde omstandigheden
10.2.
hebben volgens de minister betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. In het bestreden besluit is al overwogen dat hiervoor geen concrete aanwijzingen zijn. Verder zijn volgens de minister op de foto’s weliswaar duidelijke verwondingen zichtbaar, maar daaruit kan niet worden opgemaakt waar en wanneer deze foto’s exact zijn genomen of wat de invloed van deze verwondingen zijn op eisers doen en laten. De minister heeft zich verder over de medische omstandigheden op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat eiser onder specialistische behandeling staat en dat niet is gebleken dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister hiermee onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiser genoemde omstandigheden en ervaringen in Kroatië niet maken dat overdracht onevenredig hard is. De rechtbank acht daarbij van belang dat de minister niet betwist dat eiser drie keer slachtoffer is geworden van een pushback. Anders dan de minister is de rechtbank van oordeel dat de foto’s van de verwondingen (waarop eiser ook in een ziekenhuisbed te zien is) in samenhang met eisers verklaringen dienen als onderbouwing van de omstandigheid dat hij is gebeten door een politiehond en dat hij daarvoor in Bosnië is behandeld. Verder blijkt uit de stukken die eiser heeft overgelegd dat hij diverse afspraken heeft gehad bij de polikliniek plastische chirurgie van het [ziekenhuis] Ziekenhuis. Eiser heeft tijdens de zitting toegelicht dat na diverse onderzoeken aldaar nu wacht op een oproep voor een operatie om zowel zijn huid als zijn spieren op diverse plekken op en in zijn rechter onderarm te laten herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt daaruit ook de ernst van de verwondingen die zijn toegebracht. Verder heeft eiser met afspraakkaarten aangetoond dat hij drie keer bij de GZA is geweest in het kader van fysieke klachten. Eiser heeft op de zitting ook toegelicht dat hij wekelijks bij de GGZ komt in verband met stressklachten en slapeloosheid door wat hij heeft meegemaakt. Het is eiser nog niet gelukt om hiervan stukken te overleggen. De rechtbank acht het echter niet onaannemelijk dat de gebeurtenissen in Kroatië ook psychische gevolgen hebben voor eiser. De rechtbank acht een verwijzing door de minister naar de medische zorg in Kroatië in dit geval onvoldoende, mede gelet op de verklaring van eiser dat de Kroatische autoriteiten hem eerder niet hebben geholpen.
11. Het voorgaande betekent dat de beroepsgrond slaagt. De minister moet een nieuw besluit nemen of artikel 17 van de Dublinverordening in het geval van eiser toepassing behoeft. De minister moet daarbij de onder rechtsoverweging 8.2 genoemde informatie en oordeel van de rechtbank daarover betrekken. Het ligt in de rede ook het medische dossier van eiser daarbij te betrekken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, voorzover dat ziet op de beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
12.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de minister een nieuw besluit moet nemen over de toepassing van
12.2.
artikel 17 van de Dublinverordening en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor zes weken.
12.3.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor
1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 23 oktober 2024 voor zover dat ziet op de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen in dit kader, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.