ECLI:NL:RBDHA:2024:17471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.32344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging overdrachtsbesluit Bulgarije in asielprocedure wegens ontoereikende motivering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen een overdrachtsbesluit van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het overdrachtsbesluit vernietigd, omdat het besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat het toetsingskader van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening niet was benoemd in het besluit, en dat verweerder niet voldoende had uitgelegd waarom de asielaanvraag van eiser niet werd behandeld. De rechtbank benadrukte dat het essentieel is dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van de eiser in zijn besluitvorming meeneemt en dat de besluitvorming zorgvuldig moet plaatsvinden. De rechtbank heeft geen gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat de onzorgvuldige besluitvorming niet kon worden gerepareerd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met de nadruk op een zorgvuldige motivering. De rechtbank realiseerde zich dat de tijdsdruk voor verweerder om een nieuw besluit te nemen voor de uiterste overdrachtstermijn een complicerende factor was, maar dit mocht niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid van de besluitvorming. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32344
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 22 oktober 2024 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Zitting hebben

mr. S. van Lokven, rechter
mr. M.M.P. van Diepen, griffier

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2024 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat verweerder Bulgarije verantwoordelijk acht voor de behandeling hiervan.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het overdrachtsbesluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser heeft het verzoek om een voorlopige voorzienig te treffen ingetrokken op 21 oktober 2024.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 22 oktober 2024 op zitting behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft aansluitend aan de behandeling ter zitting en sluiting van het onderzoek mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het overdrachtsbesluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op de aanvraag van eiser moet nemen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.

Overwegingen

1. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 10 augustus 2023 in Bulgarije en op 8 september 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft de Bulgaarse autoriteiten op 25 april 2024 verzocht om eiser terug te nemen. De Bulgaarse autoriteiten hebben daarmee ingestemd op 30 april 2024, zodat daarmee de verantwoordelijkheid van Bulgarije per die datum -in beginsel- vaststaat en de uiterste overdrachtsdatum -in beginsel- 30 oktober 2024 is.
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij verzoekt de rechtbank om de overdracht daarom te verbieden. Voor zover de rechtbank de overdracht niet verbiedt, stelt hij zich op het standpunt dat verweerder zijn asielaanvraag onverplicht moet behandelen, althans dat het besluit op dit punt ontoereikend is gemotiveerd en daarom moet worden vernietigd. In de aanvullende gronden van beroep stelt eiser zich op het standpunt dat sprake is van een zogenoemde C.K.-situatie.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder ten aanzien van Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de verklaringen van eiser over zijn ervaringen in Bulgarije met de autoriteiten en uit openbare gezaghebbende bronnen volgt onvoldoende dat eiser een reëel risico loopt om na de overdracht in een onmenselijke of vernederende situatie in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM terecht te komen in verband met aan het systeem gerelateerde (structurele) tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die de Jawo-drempel haalt. De door eiser overgelegde openbare stukken zijn beoordeeld door de Afdeling en de rechtbank komt niet tot een andere beoordeling van die stukken.
4. Eiser heeft zijn medisch dossier kort voor de zitting overgelegd en stelt zich op het standpunt dat omdat hieruit blijkt dat hij is doorverwezen naar de GGZ en omdat eiser zich suïcidaal uit, de overdracht aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor hem zal hebben. De rechtbank overweegt dat het beroep op C.K. niet slaagt en de rechtbank op grond van de medische gegevens de overdracht niet (tijdelijk) zal verbieden en ook verweerder niet zal opdragen een BMA-advies in te winnen. Eiser is doorverwezen naar de GGZ en gebruikt op dit moment medicatie. Eiser heeft zich, aldus zijn gemachtigde, meermalen en ook in de rechtbank kort voor de zitting, suïcidaal geuit. Voor een geslaagd beroep op C.K. is echter vereist dat eiser met objectieve informatie van zijn behandelaar aanknopingspunten biedt voor de stelling dat de enkele overdracht een reëel en voorzienbaar risico op schending van artikel 4 Handvest oplevert. Eiser heeft deze stelling niet weten te onderbouwen. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet dat BMA zelf de vreemdeling moet onderzoeken en verweerder gehouden is om dat aan BMA op te dragen. Ook uit C.K. volgt dat de vreemdeling een begin moet maken met de bewijslevering door informatie te overleggen over de ernst van zijn medische conditie en de gevolgen van een mogelijke overdracht.
5. De rechtbank verbiedt de overdracht van eiser aan Bulgarije op dit moment niet.
6. Eiser stelt zich terecht op het standpunt dat verweerder -ook in deze procedure- een voornemen heeft uitgebracht waarin alleen tekstblokken zijn opgenomen die zien op het juridische kader. Dat dit voornemen betrekking heeft op eiser blijkt alleen uit de vermelding van zijn naam en overige persoonsgegevens boven aan de beschikking. De Eurodac-gegevens en de datum van het claimakkoord zijn hooguit aanwijzingen dat het om eiser gaat. Zoals deze rechtbank en zittingsplaats herhaaldelijk heeft overwogen, is dit onzorgvuldig jegens eiser die daardoor niet goed kan weten waarom er een voornemen tot niet in behandeling nemen van zij asielaanvraag is genomen. Verweerder ontneemt zich ook de kans om zijn besluit zorgvuldig voor te bereiden en deugdelijk te motiveren. Door een tekstblokken-voornemen uit te brengen, ontneemt verweerder eiser de kans om een deugdelijke zienswijze in te brengen en verneemt verweerder dus pas in beroep waarom eiser niet berust in het overdrachtsbesluit.
7. In het voornemen is het juridisch kader opgenomen van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening en is toegelicht welk beleid verweerder voert om invulling te geven aan zijn discretionaire bevoegdheid. In dit voornemen is echter in het geheel niet ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiser en de verklaringen die eiser bij de Avim en in het aanmeldgehoor heeft afgelegd. Verweerder maakt dus in zijn voornemen niet duidelijk waarom hij geen aanleiding ziet om op grond van zijn beleid de asielaanvraag van eiser onverplicht te behandelen, terwijl uit de verklaringen van eiser duidelijk blijkt dat hij niet wil worden overgedragen aan Bulgarije en ter onderbouwing heeft verklaard over de vernederende behandeling en mishandeling die hij in Bulgarije heeft ondergaan. Eiser heeft in beroep ook foto’s overgelegd van de erbarmelijke opvangomstandigheden in Bulgarije. De hoormedewerker heeft in het verslag gehoor aanmeldfase vermeld dat eiser “een rood gezicht heeft en trilt” nadat hem is gevraagd of hij zelfstandig of met hulp van DTV wil terugkeren naar Bulgarije. In de zienswijze is aangegeven dat er in elk geval aanleiding bestaat voor verweerder om gebruik te maken van de bevoegdheid om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen.
8. De rechtbank stelt vast, na verweerder hierover ter zitting te hebben bevraagd, dat het besluit onvolledig en daardoor ontoereikend gemotiveerd is. In het besluit heeft verweerder namelijk in het geheel niet gemotiveerd waarom het samenstel van alle door eiser aangedragen feiten en omstandigheden niet tot de conclusie leidt dat sprake is van onevenredige hardheid als eiser wordt overgedragen. Verweerder is eenvoudigweg vergeten om dit deel van de besluitvorming te benoemen en te motiveren in zijn overdrachtsbesluit. In het besluit is alleen gemotiveerd waarom ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Verweerder heeft weliswaar een deel van de verklaringen van eiser samengevat weergegeven in het besluit, maar overweegt hierover alleen dat dat niet afdoet aan de verantwoordelijkheid van Bulgarije, dat Bulgarije zich houdt aan alle verplichtingen jegens asielzoekers en als dat na overdracht toch niet zo blijkt te zijn, eiser daarover bij de Bulgaarse autoriteiten kan en dus moet klagen.
9. In het besluit is op pagina 3 onder meer als volgt overwogen:
(…)
De IND kan een asielaanvraag inhoudelijk in behandeling nemen op grond van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
(…)
10. De rechtbank overweegt dat dit, hoewel dit tekstblok in elk overdrachtsbesluit wordt geplakt, getuigt van het niet onderkennen dat de vraag of de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen nakomt een wezenlijke andere beoordeling vergt dan de vraag of aanleiding bestaat om toepassing te geven aan het beleid dat is gebaseerd artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Indien er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt, is de overdracht immers verboden. Dan hoeft verweerder ook niet meer na te gaan of hij de asielaanvraag onverplicht zal behandelen. Deze overweging kan dus niet dienen als motivering van het overdrachtsbesluit.
11. Verweerder heeft in het overdrachtsbesluit benoemd dat “in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding wordt gezien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, Dublinverordening”, maar heeft dit alleen gemotiveerd door uit te leggen dat eiser na overdracht niet in een met artikel 4 Handvest-strijdige situatie zal geraken en hij overigens in Bulgarije moet klagen.
12. Verweerder heeft in het besluit niet gemotiveerd waarom hij de asielaanvraag van eiser niet inhoudelijk behandelt, terwijl de verklaringen van eiser bezwaarlijk anders kunnen worden gezien dan een verzoek om dat wel te doen en hem niet over te dragen aan Bulgarije. In het besluit is het toetsingskader van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening en het beleid dat verweerder voert niet eens benoemd. Anders dan verweerder ter zitting in reactie hierop heeft aangegeven, betekent de omstandigheid dat verweerder in het voornemen wel een tekstblok hierover heeft opgenomen, niet dat het besluit, waar het voornemen deel van uitmaakt, alsnog deugdelijk is gemotiveerd. Het is immers basaal en wezenlijk dat verweerder aan eiser uitlegt
waaromhij zijn asielaanvraag niet behandelt. Ook bij de meest welwillende lezing en interpretatie van het besluit, kan het besluit eenvoudigweg de toets in rechte niet doorstaan. Verweerder heeft zijn besluit dus ondeugdelijk en onvoldoende toereikend gemotiveerd, zodat de rechtbank het besluit zal vernietigen. De rechtbank maakt geen gebruik van haar bevoegdheid om de rechtsgevolgen in stand te laten. Verweerder richt zijn besluitvorming in Dublinprocedures thans zodanig in dat er geen deugdelijk gemotiveerde en op de persoon van de vreemdeling toegespitste voornemens worden uitgebracht. De Afdeling vindt dat (nog) niet onoverkomelijk. De rechtbank daarentegen overweegt dat deze keuze niet begrijpelijk en eigenlijk ook niet aanvaardbaar is. Er is een voornemenprocedure in Dublinprocedures. Het is niet aan verweerder om deze fase van de procedure eigenhandig zinledig te maken en bovendien getuigt dit van een weinig zorgvuldige beoordeling van een verzoek om internationale bescherming. Verweerder ontneemt zich de kans om zijn besluit goed voor te bereiden. Als dit vervolgens leidt tot een ontoereikend gemotiveerd besluit, dan gaat het niet aan om de rechter te verzoeken de rechtsgevolgen in stand te laten door toe te staan dat een besluit ter zitting voldoende wordt “opgeplust”. Verweerder is verantwoordelijk om asielaanvragen zorgvuldig te motiveren en zijn beslissingen deugdelijk voor te bereiden en te motiveren. De mogelijkheden die de vreemdelingenrechter heeft om een geschil finaal te beslechten, zijn niet bedoeld om het bestuursorgaan te helpen door onzorgvuldige besluitvorming te repareren. De rechtbank zal dus volstaan met het vernietigen van het besluit. Verweerder moet opnieuw beslissen op de aanvraag en moet dat besluit -zelf- voldoende goed motiveren. De rechtbank realiseert zich dat het verweerder aan tijd zal ontbreken om een nieuw overdrachtsbesluit te nemen voordat de uiterste overdrachtstermijn zal verstrijken. Dit leidt niet tot een andere beslissing omdat deze gevolgen van een gegrond beroep eenvoudig hadden kunnen worden voorkomen door de besluitvorming in ook deze Dublinprocedure wél zorgvuldig te laten verlopen.
13. Het beroep is gegrond zodat de rechtbank ook een proceskostenveroordeling zal uitspreken en daarbij zal uitgaan van de standaardmatig toegekende punten en bedragen.
De rechtbank heeft melding gemaakt van de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden tegen deze uitspraak en de termijn die hiervoor staat.
Deze uitspraak is aldus in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024 door
mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid M.M.P. van Diepen, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op: 25 oktober 2024
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 1 week na de dag waarop dit proces-verbaal bekend is gemaakt.