ECLI:NL:RBDHA:2020:8929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
C/09/570029 / HA ZA 19-268
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tot vernietiging arbitraal vonnis in de zaak Ecuador tegen Chevron afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2020 uitspraak gedaan in de bodemprocedure tussen de Republiek Ecuador en Chevron Corporation, Texaco Petroleum Company. Ecuador vorderde de vernietiging van een arbitraal vonnis dat was gewezen in een arbitrageprocedure naar aanleiding van claims van Chevron en TexPet tegen Ecuador. De rechtbank heeft vastgesteld dat Ecuador niet in staat was om de door het scheidsgerecht opgelegde bevelen na te komen, en dat de vorderingen tot vernietiging van het arbitraal vonnis niet konden worden toegewezen. De rechtbank oordeelde dat Ecuador niet had aangetoond dat het scheidsgerecht haar opdracht had geschonden of dat de bevelen in strijd waren met de openbare orde. De rechtbank heeft de vorderingen van Ecuador afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van staten onder internationale verdragen en de noodzaak om arbitraal vonnissen te respecteren, zelfs als deze moeilijk uitvoerbaar zijn binnen de nationale rechtsorde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/570029 / HA ZA 19-268
Vonnis van 16 september 2020
in de zaak van
REPUBLIEK ECUADOR, zetelend te Quito, Ecuador,
eiser,
advocaat mr. J.M. Luycks te Amsterdam,
tegen

1.CHEVRON CORPORATION (USA),

2.
TEXACO PETROLEUM COMPANY,
beiden gevestigd te Californië, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagden,
advocaat mr. G.J. Meijer te Amsterdam.
Eiser wordt hierna Ecuador genoemd en gedaagden worden hierna gezamenlijk Chevron genoemd. Gedaagde onder 2 wordt hierna TexPet genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 december 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 31 juli 2019 waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 juli 2020 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Ecuador heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 23 juli 2020. Chevron heeft daarvan gebruik gemaakt bij brief van 24 juli 2020. Deze brieven maken deel uit van het procesdossier en het vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze brieven, voor zover het correcties van feitelijke aard betreft.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde onder 1 is sinds 2001 indirect aandeelhoudster van TexPet.
2.2.
In 1964 heeft Ecuador aan TexPet en de Ecuadorian Gulf Oil Company concessies verleend voor de exploratie en winning van olie in het Amazonegebied in Ecuador. In datzelfde jaar kwamen laatstgenoemde twee partijen overeen hun concessies in te brengen in een consortium.
2.3.
In 1971 heeft Ecuador een staatsoliemaatschappij opgericht, CEPE, later Petroecuador (CEPE/PE). In 1973 zijn de voorwaarden van de concessie uit 1964 heronderhandeld en zijn partijen een concessieovereenkomst aangegaan met betrekking tot een kleiner gebied in het Amazonebekken, te weten de Oriente-regio (hierna: de Concessieovereenkomst). De Concessieovereenkomst kende als einddatum 6 juni 1992. Het (meerderheids)belang van Ecuadorian Gulf Oil Company is in de jaren na 1973 geleidelijk overgenomen door het Ecuadoraanse staatsbedrijf Corporation Estatal Petrolera Ecuatoriana (hierna: Petroecuador). In 1990 heeft TexPet, tot dan toe uitvoerder van de werkzaamheden van het consortium, het management overgedragen aan een dochter van Petroecuador.
2.4.
De Concessieovereenkomst is door het verstrijken van de looptijd op 6 juni 1992 geëindigd. Na afloop van de concessieovereenkomst heeft Petroecuador de oliewinning alleen voortgezet.
2.5.
In 1993 hebben de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) en Ecuador een Bilateraal Investeringsverdrag gesloten dat is genaamd
“The Treaty between the United States of America and the Republic of Ecuador concerning the Encouragement and Reciprocal Protection of Investment”(hierna: het BIT). Het BIT is op 11 mei 1997 in werking getreden. Doelstelling van het BIT is het stimuleren en beschermen van investeringen, verricht door investeerders uit de ene verdragsstaat op het grondgebied van de andere verdragsstaat.
2.6.
De tekst van het BIT luidt, voor zover in dit geding van belang, als volgt:
“Article II
(…)
3.
a)
Investment shall at all times be accorded fair and equitable treatment, shall enjoy full protection and security and shall in no case be accorded treatment less than that required by international law.
b)
(…)
c)
Each Party shall observe any obligation it may have entered into with regard to investments.”
2.7.
Op 4 mei 1995 hebben Ecuador, Petroecuador en TexPet een overeenkomst gesloten genaamd “
Contract for Implementing of Environmental Remedial Work and Release from Obligations, Liability and Claims” (hierna: de 1995 Settlement Agreement).
Artikel 5.1 van deze overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
“On the execution date of this Contract, and in consideration of TexPet’s agreement to perform the Environmental Remedial Work in accordance with the Scope of Work […] and the Remedial Action Plan, the Government and PetroEcuador shall hereby release, acquit and forever discharge Texpet, Texaco Petroleum Company, […] Texaco, Inc., and all their respective agents, servants, employees, officers, directors […] beneficiaries, successors, predecessors, principals and subsidiaries (hereinafter referred to as “The Releasees”) of all the Government’s and PetroEcuador’s claims against the Releasees for Environmental Impact arising from the Operations of the Consortium, except for those related to the obligations [...] of the Scope of Work, which shall be released as the Environmental Remedial Work is performed to the satisfaction of the Government and PetroEcuador […]”.
Artikel 9.4 van deze overeenkomst luidt als volgt:
“Benefits for Third Parties – This Contract shall not be construed to confer any benefit on any third party not a Party to this Contract, nor shall it provide any rights to such third party to enforce its provisions.”
2.8.
Op 17 november 1995 hebben Ecuador (inclusief zijn staatsbedrijven Petroecuador, Petroproduccion en Petrocomercial) en TexPet een “
Global Settlement Agreement and Release” (hierna: de Global Settlement Agreement) gesloten in verband met de beëindiging en afwikkeling van de Concessieovereenkomst.
2.9.
Op 30 september 1998 is namens Ecuador, Petroecuador en TexPet een overeenkomst ondertekend (hierna: de 1998 Final Release) waarin, voor zover van belang, is opgenomen:
“In accordance with that agreed in the [1995 Settlement Agreement] the Government and PetroEcuador proceed to release, absolve and discharge [The Releasees] forever from any liability and claims by the Government of the Republic of Ecuador, PetroEcuador and its Affiliates, for items related to the obligations assumed by TexPet in the aforementioned Contract, which has been fully performed by TexPet, within the framework of that agreed with the Government and PetroEcuador”.
2.10.
Op 21 december 2006 hebben Chevron en TexPet op grond van het BIT een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt tegen Ecuador. Chevron en TexPet hebben zich in de arbitrage op het standpunt gesteld dat Ecuador aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van een ontoelaatbare vertraging in de afdoening van zeven, voor Ecuadoraanse gerechten gevoerde, door TexPet tegen Ecuador aanhangig gemaakte procedures. In deze arbitrale procedure is Ecuador veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. Ecuador heeft vernietiging gevorderd van de in deze arbitrale procedure gewezen (tussen)vonnissen (hierna: de eerste vernietigingsprocedure). De vorderingen tot vernietiging zijn door deze rechtbank bij vonnis van 2 mei 2012 afgewezen (ECLI:NL:RBSGR:2012:BW5493). Het hof Den Haag heeft dit vonnis bij arrest van 18 juni 2013 in hoger beroep bekrachtigd (ECLI:NL:GHDHA:2013:1940). De Hoge Raad heeft het door Ecuador tegen dit arrest gerichte cassatieberoep verworpen bij arrest van
26 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2837).
2.11.
In mei 2003 hebben het Amazon Defense Front en een aantal Ecuadoraanse burgers (hierna: de Lago Agrio-eisers) bij het gerecht van Lago Agrio in Ecuador een procedure aanhangig gemaakt tegen Chevron (hierna: de Lago Agrio procedure), stellende dat de olieproductieactiviteiten van TexPet het milieu van de Oriente-regio hebben vervuild. Bij vonnis van 14 februari 2011 (hierna het Lago Agrio-vonnis) is Chevron veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 8,6 miljard dollar en tot betaling van
punitive damagesvan nog eens 8,6 miljard dollar indien TexPet niet binnen vijftien dagen haar excuses zou aanbieden. Voorts is TexPet veroordeeld tot betaling van een proceskostenvergoeding van tien procent van 8,6 miljard dollar. In hoger beroep is deze veroordeling door de Provincial Court of Sucumbios bij arrest van 3 januari 2012 in stand gelaten. Het Ecuadoraanse Hooggerechtshof heeft bedoelde veroordeling in cassatie bij arrest van 12 november 2013 in stand gelaten, met dien verstande dat de veroordeling tot betaling van
punitive damagesis vernietigd.
2.12.
De Lago Agrio-eisers hebben geprobeerd het Lago Agrio-vonnis (nadat dit in appel was bekrachtigd) ten uitvoer te leggen in onder meer Ecuador, Canada, Brazilië en Argentinië. Deze pogingen zijn (nog) niet succesvol geweest.
2.13.
Bij een op 23 september 2009 gedateerde
“Notice of Arbitration”hebben Chevron en TexPet op grond van het BIT een arbitrageprocedure tegen Ecuador aanhangig gemaakt. In de Notice of Arbitration hebben zij onder meer de verklaring voor recht gevorderd, kort weergegeven, (i) dat Chevron en TexPet op grond van de 1995 Settlement Agreement en de 1998 Final Release zijn gevrijwaard van aansprakelijkheid voor milieuschade als gevolg van het handelen van het Consortium en (ii) dat Ecuador en Petroecuador exclusief aansprakelijk zijn voor de uitkomst van de Lago Agrio-procedure. Verder hebben Chevron en TexPet onder meer gevorderd dat Ecuador wordt bevolen alle maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat een eventueel vonnis in de Lago Agrio-procedure niet ten uitvoer kan worden gelegd en dat Ecuador wordt veroordeeld tot betaling aan Chevron en TexPet van hetgeen waartoe zij in de Lago Agrio-procedure worden veroordeeld.
2.14.
In de daarop volgende arbitrage (hierna: de arbitrage), gevoerd volgens de
Arbitration Rules of the United Nations Commission on International Trade Law, de UNCITRAL Rules 1976 (hierna UAR), onder nummer PCA Case No. [nummer] , zijn als arbiters benoemd Professor [arbiter 1] QC, (benoemd door Ecuador), Dr. [arbiter 2] (benoemd door Chevron), en de heer [de voorzitter] , voorzitter (benoemd door het Permanente Hof van Arbitrage) (hierna gezamenlijk aangeduid als “het scheidsgerecht”). Het scheidsgerecht heeft Den Haag aangewezen als plaats van arbitrage.
2.15.
Het scheidsgerecht heeft de arbitrage onderverdeeld in drie fasen, oftewel tracks. In Track I heeft het scheidsgerecht zich gebogen over haar jurisdictie ten aanzien van TexPet en over preliminaire kwesties met betrekking tot de 1995 Settlement Agreement, in Track II heeft zij zich gebogen over haar jurisdictie ten aanzien van Chevron en de inhoudelijke behandeling van de vorderingen op grond van
denial of justiceen de
Umbrella-clause. In Track III zal het scheidsgerecht zich buigen over de schadevorderingen van Chevron jegens Ecuador.
2.16.
Nadat Chevron en TexPet begin april 2010 om voorlopige voorzieningen (
interim measures) hadden verzocht en debat tussen partijen had plaatsgevonden, heeft het scheidsgerecht in de
First Interim Award on Interim Measuresvan 25 januari 2012 (hierna: First Interim Award) onder meer geoordeeld dat Ecuador diende te nemen:
“all measures at its disposal to suspend or cause to be suspended the enforcement or recognition within and without Ecuador of any judgement against [Chevron] in the Lago Agrio Case.”
2.17.
Na het First Interim Award heeft Chevron de Provincial Court van Sucumbios verzocht de tenuitvoerlegging van het Lago Agrio-vonnis te weigeren of te schorsen. De rechter heeft op 1 maart 2012 dit verzoek afgewezen op de grond dat toewijzing in strijd zou komen met het
“recht op toegang tot de rechter”.
2.18.
In de
Second Interim Award on Interim Measuresvan 16 februari 2012 (hierna: Second Interim Award) heeft het scheidsgerecht onder meer als volgt geoordeeld:
“[…] the Tribunal hereby orders:
(i) [Ecuador] (whether by its judicial, legislative or executive branches) to take all measures necessary to suspend or cause to be suspended the enforcement and recognition within and without Ecuador of the judgements […] of 3 January 2012 and […] of 14 February 2011 against [Chevron] in the Ecuadorian legal proceedings known as “the Lago Agrio Case”;
(ii) in particular, without prejudice to the generality of the foregoing, such measures to preclude any certification by [Ecuador] that would cause the said judgements to be enforceable against [Chevron].”
2.19.
In de
Third Interim Award on Jurisdiction and Admissibilityvan 27 februari 2012 (hierna: Third Interim Award) heeft het Scheidsgerecht zich uitgelaten over haar bevoegdheid en ter zake door Ecuador gevoerde verweren verworpen.
2.20.
In de
Fourth Interim Award on Interim Measuresvan 7 februari 2013 (hierna: Fourth Interim Award) heeft het Scheidsgerecht onder meer als volgt beslist:
“The Tribunal declares that [Ecuador] has violated the First and Second Interim Awards under the Treaty, the UNICTRAL Rules and international law in regard to the finalisation and enforcement subject to execution of the Lago Agrio Judgement within and outside Ecuador, including (but not limited to) Canada, Brazil and Argentina.”
2.21.
In de
First Partial Award on Track Ivan 17 september 2013 (hierna: First Partial Award) heeft het scheidsgerecht onder meer geoordeeld dat Chevron en TexPet beide
Releaseezijn als bedoeld in artikel 5.1 van de 1995 Settlement Agreement en dat beide dan ook op die grond rechten kunnen ontlenen aan laatstgenoemde overeenkomst en de 1998 Final Release en, ten slotte, dat artikel 5 van de 1995 Settlement Agreement zich niet uitstrekt tot milieurechtelijke vorderingen tot vergoeding van (toekomstige) persoonlijke schade, maar wel tot zogenaamde milieurechtelijke
diffuse claimsop grond van artikel 19, tweede lid, van de Ecuadoraanse grondwet. [1] Met dit arbitrale vonnis heeft het scheidsgerecht Track I afgerond.
2.22.
Ecuador heeft vernietiging gevorderd van de First Interim Award, de Second Interim Award, de Third Interim Award, de Fourth Interim Award en de First Partial Award. De vorderingen tot vernietiging zijn door deze rechtbank afgewezen bij vonnis van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:385). Het hof Den Haag heeft dit vonnis bij arrest van 18 juli 2017 in hoger beroep bekrachtigd (ECLI:NL:GHDHA:2017:2009). De Hoge Raad heeft het door Ecuador tegen dit arrest gerichte cassatieberoep verworpen bij arrest van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:565).
2.23.
De
New York District Court(
JudgeL. Kaplan) heeft op 4 maart 2014 in een procedure die Chevron op grond van de
Racketeering Influenced Corrupt Organization Act(RICO) had aangespannen tegen (de Amerikaanse) advocaat [X] die de Lago Agrio-eisers in de Lago Agrio-procedure bijstond, en twee Lago Agrio-eisers (hierna: [A] ), geoordeeld dat het Lago Agrio-vonnis door fraude tot stand is gekomen. De beslissing van
JudgeKaplan is op 8 augustus 2016 door het
Court of Appeals of the Southern District van New Yorkbekrachtigd. Op 19 juni 2017 heeft het
US Supreme Courteen herzieningsverzoek (
‘petition of certiorari’) van [X c.s.] afgewezen.
2.24.
Op 30 augustus 2018 heeft het scheidsgerecht opnieuw vonnis gewezen, de zogeheten
Second Partial Award on Track II(hierna: het Track II Award). In zijn conclusie van 25 januari 2019 (ECLI:NL:PHR:2019:97) heeft de procureur-generaal onder 81. de door het scheidsgerecht genomen besluiten als volgt kort samengevat:
a. Het scheidsgerecht heeft definitief beslist dat het zich ten aanzien van Chevron bevoegd acht.
b. De initiële vordering in de Lago Agrio-procedure bevatte individuele claims, het Lago Agrio-vonnis zelf heeft echter alleen betrekking op
diffuse claims.
c. De 1995 Settlement Agreement en de 1998 Final Release hebben beide betrekking op
diffuse claimsen niet op individuele claims.
d. Het scheidsgerecht heeft het frauduleuze karakter van het Lago Agrio-vonnis en de daaraan voorafgaande procedure vastgesteld.
e. Ecuador heeft haar verplichtingen op grond van het BIT geschonden: (i) de toewijzing van de
diffuse claimsin het Lago Agrio-vonnis is in strijd met de aan TexPet en Chevron gegeven algehele kwijting en (ii) de frauduleuze wijze van totstandkoming van dat vonnis en het uitblijven van een reactie op de fraudebeschuldigingen van Chevron vormen een
denial of justice.
f. Het scheidsgerecht grijpt niet direct in de rechten van de Lago Agrio-eisers in. De bevelen aan Ecuador wegens genoemde schendingen zijn erop gericht te verhinderen dat zij het Lago Agrio-vonnis kunnen executeren.
g. De in de First Interim Award en de Second Interim Award vastgestelde voorlopige maatregelen zijn nog van kracht maar lijken uitgewerkt.
2.25.
In het Track II Award heeft het scheidsgerecht voorts aan Ecuador de volgende orders of bevelen gegeven:
“10.13 The Respondent shall, to the satisfaction of the Tribunal and as unconditional obligations of result (save where otherwise indicated):
(i)
Take immediate steps, of its own choosing, to remove the status of enforceability from the Lago Agrio Judgment (as also decided by the Lago Agrio Appellate, Cassation and Constitutional Courts);
(ii)
take immediate steps, of its own choosing, to preclude any of the Lago Agrio Plaintiffs, any “trust” purporting to represent their interests (including the “Frente de Defensa La Amazonia”), any of the Lago Agrio Plaintiffs’ representatives, and any non-party funder from enforcing any part of the Lago Agrio Judgment (as also decided by the Lago Agrio Appellate, Cassation and Constitutional Courts), directly or indirectly, whether by attachment, arrest, interim injunction, execution or howsoever otherwise;
(iii)
on notice from the First or Second Claimants, advise promptly in writing any State (including its judicial branch), where the Lago Agrio Plaintiffs may be seeking directly or indirectly, now or in the future, the enforcement or recognition of any part of the Lago Agrio Judgment (as also decided by the Lago Agrio Appellate, Cassation and Constitutional Courts) of this Tribunal’s declarations and orders regarding the Respondent’s internationally wrongful acts comprising a denial of justice resulting from the Lago Agrio Judgment (as thus decided); and, for this purpose (being required by legal duty or to pursue a legal right), any Party shall be entitled, notwithstanding Article 32(5) of the UNCITRAL Arbitration Rules, to disclose to the State’s judicial branch (on whatever terms that its courts may order) a copy of this Award and its earlier awards, orders and decision;
(iv)
abstain from collecting or receiving, directly or indirectly, any proceeds from the enforcement or recognition of any part of the Lago Agrio Judgment (as also decided by the Lago Agrio Appellate, Cassation and Constitutional Courts) within or without Ecuador;
(v)
return promptly to the First Claimant any such proceeds that (notwithstanding the foregoing) come into the Respondent’s custody, possession or control;
(vi)
take corrective measures, of its own choosing, to “wipe out all the consequences” of all the Respondent’s internationally wrongful acts in regard to the Lago Agrio Judgment (as also decided by the Lago Agrio Appellate, Cassation and Constitutional Courts), within the meaning of Article 31 of the International Law Commission’s Articles on State Responsibility, excepting only reparation in the form of compensation (as to which, see Section E below);
(vii)
comply with its obligations towards the First Claimant and the Second Claimant as “Releasees” under the 1995 Settlement Agreement, in accordance with Article II(3)(c) of the Treaty; and
(viii)
subject to further order of this Tribunal in Track III, make full reparation in the form of compensation for any injuries caused to the First Claimant and the Second Claimant by the Lago Agrio Judgment (as also decided by the Lago Agrio Appellate Court, Cassation and Constitutional Courts).”

3.Het geschil

3.1.
Ecuador vordert de vernietiging van het arbitrale vonnis gewezen op 30 augustus 2018 tussen Ecuador enerzijds en Chevron anderzijds in de arbitrage met zaaknummer PCA Case No. [nummer] (het Track II Award –
Second Partial Award on Track II), met hoofdelijke veroordeling van Chevron in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen en vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Ecuador legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag.
I. Voor wat betreft het oordeel van het scheidsgerecht dat sprake is van
denial of justicestelt zij dat het scheidsgerecht (i) door Ecuador gevoerde essentiële verweren niet heeft behandeld waardoor zij – in strijd met artikel 1065 lid 1 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – haar opdracht heeft geschonden en (ii) het afwijzen van een door Ecuador gevoerd verweer niet (steekhoudend) heeft gemotiveerd waardoor zij heeft gehandeld in strijd met artikel 1065 lid 1 onder d en e Rv.
II. Voor wat betreft de door het scheidsgerecht opgelegde bevelen stelt Ecuador dat zij deze onmogelijk kan nakomen en dat het scheidsgerecht met het opleggen van de bevelen haar opdracht heeft geschonden, haar beslissing op dit punt niet althans gebrekkig heeft gemotiveerd en ermee in strijd met de openbare orde heeft gehandeld.
3.3.
Chevron voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het juridische kader

toepasselijk recht

4.1.
Op de onderhavige procedure is op grond van artikel IV, leden 2 en 4, van de Wijzigingswet in verband met de modernisering van het Arbitragerecht (Stb. 2014, 200) het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2015. De arbitrage was immers reeds voor die datum aanhangig.
4.2.
Aan een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 18 februari 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:234) ontleent de rechtbank het volgende juridische kader.
schending van de opdracht – artikel 1065 lid 1 onder c Rv
4.3.
Deze vernietigingsgrond houdt ten eerste in dat een scheidsgerecht zowel de wettelijke regels inzake de gedingvoering als de door partijen overeengekomen procedureregels in acht moet nemen, evenals de aan partijen bekendgemaakte regels van het scheidsgerecht. Bij de beoordeling van de vraag of de procedureregels zijn nageleefd, moet de burgerlijke rechter terughoudendheid betrachten. Binnen deze grenzen is het immers aan het beleid van de arbiters overgelaten de procesvoering te bepalen. [2] De burgerlijke rechter moet de overeengekomen procedureregels uitleggen en aan de hand daarvan onderzoeken of een scheidsgerecht die regels al dan niet juist heeft toegepast. Wanneer de overeengekomen regels zijn neergelegd in een van toepassing verklaard reglement dat internationaal wordt toegepast, zoals de UNCITRAL Arbitration Rules, moet bij de uitleg daarvan worden uitgegaan van de tekst, zoals deze in zijn samenhang naar objectieve maatstaven moet worden verstaan en moet mede rekening worden gehouden met de internationale praktijk. [3]
4.4.
Een scheidsgerecht kan verder de opdracht schenden doordat het zich buiten de grenzen van de rechtsstrijd begeeft – in de zin dat meer of anders wordt toegewezen dan verzocht of op een of meer (tegen)vorderingen niet is beslist – of niet de juiste beslissingsmaatstaf aanlegt. De burgerlijke rechter is, voor zover het gaat om de beslissingsmaatstaf, alleen bevoegd om te controleren of de arbiters de juiste maatstaf hebben aangelegd. Het staat de burgerlijke rechter niet vrij om inhoudelijk te toetsen of de arbiters de aangelegde maatstaf op de juiste wijze hebben toegepast. Dat zou immers neerkomen op een verkapt hoger beroep, waartoe de vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt. [4]
4.5.
Deze vernietigingsgrond houdt ook in dat het scheidsgerecht niet mag nalaten in te gaan op een essentiële stelling of verweer, dat wil zeggen een stelling of verweer dat direct van invloed is op de arbitrale beslissing. Als niet alle aangevoerde argumenten in het Track II Award zijn besproken, betekent dat nog niet dat het scheidsgerecht zich niet aan de opdracht heeft gehouden.
4.6.
De vraag hoe expliciet het scheidsgerecht een stelling of verweer moet adresseren opdat het Track II Award niet aan vernietiging blootstaat, hangt af van de aard van de stelling of het verweer, bezien in het geheel van de aan arbiters voorgelegde rechtsstrijd. [5] Bij de beoordeling daarvan past de rechter terughoudendheid. [6] Daarbij maakt het op zichzelf geen verschil of de rechter toetst aan de grond van artikel 1065 lid 1 onder c of d Rv.
4.7.
In artikel 1065 Rv ligt besloten dat geen vernietiging plaatsvindt op de grond dat het scheidsgerecht zijn opdracht heeft geschonden, indien het schenden van de opdracht niet van ernstige aard is. Het bestaan van deze, thans in artikel 1065 lid 4 Rv tot uitdrukking gebrachte uitzondering, werd ook reeds aanvaard onder het oude, op dit geding toepasselijke recht. [7]
4.8.
Artikel 1065 lid 4 Rv (oud) bepaalde voorts dat de grond bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder c Rv niet tot vernietiging kan leiden indien de partij die deze aanvoert aan het geding heeft deelgenomen zonder daarop een beroep te doen, hoewel haar bekend was dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht hield.
Track II Award niet met redenen omkleed - artikel 1065 lid 1 onder d Rv
4.9.
Deze vernietigingsgrond sluit aan bij het bepaalde in artikel 1057 lid 4 onder e Rv, dat verlangt dat het arbitraal vonnis de gronden van de beslissing vermeldt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 december 2006 [8] over vernietiging op deze grond het volgende overwogen:
“In zijn beschikking van 25 februari 2000, nr. R 99/034, NJ 2000, 508 [Benneton/Eco Swiss, hof] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat volgens art. 1065 lid 1, aanhef en onder d. Rv. vernietiging van een arbitraal vonnis kan plaatsvinden op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed, en dat vernietiging op deze grond slechts mogelijk is wanneer motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van ondeugdelijke motivering. Aan de rechter komt niet de bevoegdheid toe om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen. De Hoge Raad heeft dit oordeel in zijn arrest van 9 januari 2004, nr. R 02/066, NJ 2005, 190 [Nannini/SFT, hof] aldus gepreciseerd dat met het ontbreken van een motivering op één lijn gesteld moet worden het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet valt te onderkennen. Dit criterium moet door de rechter met terughoudendheid worden toegepast, in die zin dat hij slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Uitsluitend indien een motivering ontbreekt, of indien een arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld, mag de rechter dit vonnis vernietigen op de in art. 1065 lid 1, aanhef en onder d, Rv. vermelde grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed.
Uit deze overweging volgt dat voor een vernietiging op de grond dat het Track II Award niet met redenen is omkleed, een ondeugdelijke motivering onvoldoende is. Ook volgt hieruit dat het criterium, dat in het vonnis van het scheidsgerecht weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet valt te onderkennen, met terughoudendheid moet worden toegepast. De rechtbank zal de door de Ecuador aangevoerde argumenten met inachtneming hiervan beoordelen.
strijd met de openbare orde – artikel 1065 lid 1 onder e Rv
4.10.
Van strijd met de openbare orde is sprake indien inhoud of uitvoering van het arbitrale vonnis strijdt met een dwingend recht van een zo fundamenteel karakter dat de naleving ervan niet door beperkingen van procesrechtelijke aard mag worden verhinderd; als uitgangspunt geldt dat deze vernietigingsgrond naar zijn aard met terughoudendheid moet worden toegepast. [9] Een schending van fundamentele beginselen van procesrecht kan ook leiden tot vernietiging van een arbitraal vonnis wegens strijd met de openbare orde of de goede zeden. Echter, niet iedere schending van een in de arbitrageprocedure geldende procedureregel hoeft tot vernietiging te leiden. Zelfs indien schending van procedureregels ertoe leidt dat sprake is van strijd met de beginselen van een goede procesorde, moet deze vernietigingsgrond naar zijn aard met terughoudendheid worden toegepast. [10]
4.11.
Vernietiging wegens strijd met de openbare orde op grond van artikel 1065 lid 1 onder e Rv is onder meer mogelijk indien een motivering ontbreekt, of indien het arbitrale vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld. [11]
4.12.
Voor een terughoudende toepassing van deze vernietigingsgrond is geen plaats wanneer moet worden geoordeeld dat bij de totstandkoming van het arbitrale vonnis is gehandeld in strijd met het in artikel 1039 lid 1 Rv neergelegde fundamentele recht van hoor en wederhoor. Dat recht is immers in een arbitrale procedure niet van minder betekenis dan in een procedure voor de overheidsrechter. [12] Het recht van hoor en wederhoor in een arbitrageprocedure houdt onder meer in dat partijen tijdig gelegenheid moeten krijgen zich uit te laten over bescheiden en andere gegevens die arbiters aan een vonnis ten grondslag leggen [13] en hun feitelijke stellingen aan te vullen ten aanzien van eventueel ambtshalve door het scheidsgerecht bijeen te brengen rechtsgronden die een verrassing voor partijen zouden kunnen opleveren.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat er in deze procedure kort gezegd om of het scheidsgerecht Ecuador kan opleggen aan alle bevelen in het Track II Award te voldoen. Deze bevelen zijn met name erop gericht dat Ecuador voorkomt dat het Lago Agrio-vonnis binnen of buiten Ecuador wordt geëxecuteerd.
5.2.
Het scheidsgerecht heeft in het Track II Award onder meer geconcludeerd (i) dat Ecuador haar verplichtingen op grond van het BIT heeft geschonden doordat – in strijd met de aan Chevron gegeven algehele kwijting daarvoor – de
diffuse claimsin het Lago Agrio-vonnis zijn toegewezen en (ii) dat de bevelen die het scheidsgerecht aan Ecuador oplegt niet ingrijpen in de rechten van de individuele Lago Agrio-eisers. De stellingen van Ecuador richten zich niet tegen deze beide conclusies; voor wat betreft de rechten van de Lago Agrio-eisers, nadat Ecuador haar stellingen op dit punt tijdens het pleidooi heeft ingetrokken.
5.3.
Het scheidsgerecht heeft voorts eigen onderzoek gedaan naar de fraudebeschuldigingen ten aanzien van de totstandkoming en inhoud van het Lago Agrio-vonnis. Het scheidsgerecht heeft geoordeeld dat rechter Zambrano tegen toezegging van een vergoeding het Lago Agrio-vonnis niet (volledig) zelf heeft geschreven, maar gebruik heeft gemaakt van
ghostwriters, waaronder vertegenwoordigers van de Lago Agrio-eisers. Onder dit laatste oordeel valt ook de constatering dat bij het opstellen van het Lago Agrio-vonnis gebruik is gemaakt van een deskundigenrapport op naam van een door rechter Zambrano benoemde deskundige, dat grotendeels is opgesteld door een Amerikaanse consultantfirma. De door Ecuador in de dagvaarding ingenomen stellingen betreffen ook niet dit oordeel van het scheidsgerecht. Daarmee staat het frauduleuze karakter van het Lago Agrio-vonnis en de daaraan voorafgegane procedure tussen partijen vast.
5.4.
Het scheidsgerecht heeft in het Track II Award een postscriptum opgenomen dat geen onderdeel uitmaakt van het Track II Award. In dit postscriptum heeft zij onder meer het volgende geschreven:
“8.80 If the Claimants’ assessment (above) of the full costs of remediating environmental damage in the concession area were correct (as to which the Tribunal here expresses no conclusion), it is deeply regrettable that individual claims for personal harm caused by such damage were not amicably settled long ago, without the massive costs expended on the multiple lawsuits and arbitrations (including this arbitration) and, also, without the involvement of non-party funders and other third persons. The latter groups ostensibly rank in priority far above the Lago Agrio Plaintiffs for any proceeds from the Lago Agrio Litigation, as to which, again in the words of the Respondent’s Counsel, the “real plaintiffs” with “real claims” are likely to receive nothing after 25 years of continuous litigation.
8.81
The Tribunal here bears in mind the remarks made by Mr […] , Chevron’s General Counsel, at the beginning of the Hearing on Interim Measures held on 11 February 2012, more than six years ago:
“I will close by repeating what I said the last time I spoke before this Tribunal.Chevron takes no pleasure in a dispute with any sovereign nation. We pride ourselves in working as good partners with nations who take a very broad spectrum of policy views. Chevron would welcome a constructive dialogue with Ecuador about this case and respects Ecuador’s people and officials. So long as Ecuador continues to work in league with Mr [X] , however, the result will be only further harm to the people, the civil society, and the reputation of Ecuador. Chevron invites Ecuador to change that course.”
8.82
However, then as now, the amount of compensation resulting from any such “constructive dialogue”, together with PetroEcuador’s share with Chevron and TexPet for any liability regarding personal harm and environmental remediation in the concession area, lies beyond the jurisdiction of this Tribunal.”
5.5.
De rechtbank sluit zich bij de overweging van het Scheidsgerecht in overweging 8.80 aan. Het is voor haar moeilijk te bevatten dat partijen zoveel geld uitgeven aan juridische procedures, welk geld ook had kunnen worden aangewend voor het herstel van milieuschade in de Lago Agrio-regio en het adresseren van persoonlijke schade van individuele eisers.
5.6.
De rechtbank zal hieronder de stellingen van Ecuador in deze procedure beoordelen.
(i) denial of justice
essentieel verweer niet behandeld
5.7.
Ecuador stelt dat hij in de arbitrale procedure op het punt van de
denial of justiceheeft aangevoerd dat Chevron de corrupte rechter had kunnen wraken en/of dat Chevron een klacht had kunnen indienen bij de
Judicial Councilvan Ecuador. Beide middelen heeft Chevron onbeproefd gelaten. Daarom heeft Chevron niet alle lokale rechtsmiddelen gebruikt. En dit is wel een vereiste voor het oordeel dat sprake is van een
denial of justice.
Alhoewel Ecuador deze twee rechtsmiddelen tijdens de arbitrale procedure heeft benoemd, heeft het scheidsgerecht deze in het Track II Award niet besproken, aldus nog steeds Ecuador.
5.8.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Ecuador heeft tijdens de arbitrale procedure 18 conclusies en 686
legal authoritiesingediend. Voor wat betreft de onder 5.7 genoemde rechtsmiddelen heeft hij in voetnoot 45 van de dagvaarding en in voetnoot 4 van zijn pleitnotities verwezen naar paragrafen 198 en 242 en paragrafen 240 e.v. van R-TII van november 2014. Ook heeft Ecuador in zijn pleitnotities verwezen naar paragraaf 89 van R-TII van maart 2015. Verder is van deze rechtsmiddelen volgens Ecuador melding gemaakt in het verslag van de hoorzitting, zie voetnoot 48 bij de dagvaarding (waarin wordt verwezen naar pagina 2989, sub 1-10) en voetnoot 4 van de pleitnotities (waarin wordt verwezen naar pagina 227, sub 3-9 en 19-25, pagina 228, sub 1-2 en pagina 2988, sub 19-25). Op andere vindplaatsen waar Ecuador in de arbitrale procedure deze rechtsmiddelen heeft opgevoerd, is de rechtbank niet gewezen.
5.9.
Volgens Ecuador waren haar verweren betreffende de beschikbaarheid van de lokale rechtsmiddelen van wraking van de rechter en het indienen van een klacht bij de
Judicial Councilvan Ecuador essentiële verweren, omdat deze “het hart van het geschil raken.” Deze lokale rechtsmiddelen en de effectiviteit daarvan zijn volgens Ecuador onderwerp van discussie geweest tussen partijen, evenals het standpunt van Ecuador dat Chevron bewust heeft stilgezeten. Het scheidsgerecht heeft desondanks het gevoerde partijdebat over deze essentiële verweren genegeerd, niet beoordeeld, noch (expliciet dan wel impliciet) verworpen. Hiertoe was het scheidsgerecht wel verplicht, omdat deze verweren van doorslaggevend belang zijn voor het eindoordeel van het scheidsgerecht met betrekking tot het
exhaustion of local remedies-vereiste, aldus Ecuador.
5.10.
Het scheidsgerecht heeft in het Track II Award op pagina’s VII-033 tot en met VII-37 gemotiveerd toegelicht aan welke vereisten lokale rechtsmiddelen moeten voldoen teneinde van een partij die een beroep doet op
denial of justicete kunnen verlangen dat deze worden benut. Daarbij heeft het scheidsgerecht niet expliciet verwezen naar de mogelijkheid van wraking van de rechter of een klacht bij de
Judicial Council.Zij overweegt onder meer als volgt:
“7.117 In the Tribunal’s view, it is well settled that a claimant asserting a claim for denial of justice committed by a State’s judicial system must satisfy, whether as a matter of jurisdiction or admissability, a requirement as to the exhaustion of local remedies or, as now better expressed, a substantive rule of judicial finality. Even the grossest misconduct by a lower court or manifest unfairness in its procedures is not by itself sufficient to amount to a denial of justice by a state, unless the judicial remedies that exist in that State either do not correct the deficiencies in the lower court’s judgment (once exhausted by the foreign national) or are such that none affords to the foreign national any reasonable prospect of correcting those deficiencies in a timely, fair and effective manner.
(…)
7.120 At the Track II Hearing, the Respondent’s Counsel, Professor [B] , accepted that a judicial remedy would not need to be pursued “in the absence of a reasonable possibility of effective redress.” The Respondent contends that Chevron failed reasonably to pursue its effective legal remedies within the Ecuadorian legal system, particularly (as regards the alleged denial of justice) under the Ecuadorian Collusion Protection Act (the “CPA”). The respondent also contends that Chevron’s failure to request the Lago Agrio Appellate Court to fix the amount of a bond and to pay such bond, so as to suspend the enforcement of the Lago Agrio Judgment, led to the alleged injury of which the Claimants complain. (...) At the Track II Hearing, the Respondent also invoked Chevron’s incomplete proceedings before the Constitutional Court, a submission no longer relevant with the Constitutional Court’s Judgment of 27 June 2018.
7.121 The Tribunal refers to the classic statement as to judicial finality in the final award of the NAFTA tribunal inLoewen v USA
(2003) (…)
7.122 For the present case, the Tribunal considers that the crucial part of the statements inLoewen
, is that the availability of a local remedy “is not a standard to be determined or applied in the abstract. It means reasonably available to the complainant in light of its situation…”As also stated above, the local remedy must be available as “an effective and adequate appeal within the State’s legal system.” It clearly does not include any effective or inadequate or, equally, any untimely remedy. (…)
7.123 (…) In the Tribunal’s view, the overall test for such availability is that of reasonableness applied to the complainant, assessed at the relevant time. Applied to the present case, it would be wrong in principle to require Chevron to have pursued at the time any local remedy in Ecuador that lacked any reasonable prospect of a timely, effective and adequate protection against the enforcement of the Lago Agrio Judgment within and, especially, without Ecuador. (…)
7.124 In the light of the statements inLoewen
, the Tribunal addresses the application of this requirement of judicial finality to: (i) the Bond, (ii) the CPA and (iii) the Constitutional Court, as invoked by the Respondent. (…)
5.11.
Hoewel Ecuador in deze procedure voor de rechtbank heeft toegelicht waarom zijn verwijzingen naar de destijds aan Chevron ter beschikking staande lokale rechtsmiddelen van wraking en het indienen van een klacht bij de
Judicial Councilin het kader van zijn verweer tegen de door Chevron gestelde
denial of justicevolgens hem essentiële verweren zijn, heeft hij niet toegelicht waarom dit voor het scheidsgerecht evident was of had moeten zijn. Ecuador heeft immers tijdens de Track II procedure zelf de nadruk gelegd op het onbenut laten van de Collusion Protection Act (CPA)-procedure door Chevron, het inzetten van een ‘Bond’ en het instellen van hoger beroep bij de Constitutional Court, welke drie mogelijkheden het scheidsgerecht dan ook terecht heeft opgevat als essentiële (lokale rechtsmiddelen)verweren van Ecuador en derhalve expliciet heeft beoordeeld en verworpen. Enkel de verwijzingen naar vindplaatsen zoals hiervoor weergegeven in r.o. 5.8, over de destijds aan Chevron tevens ter beschikking staande rechtsmiddelen van wraking en het indienen van een klacht bij de
Judicial Councilvan Ecuador in twee van de 704 door Ecuador ingediende (proces)stukken en tijdens de hoorzitting in Track II, kunnen zonder verdere toelichting van Ecuador, die ontbreekt, niet tot de conclusie leiden dat het scheidsgerecht deze
local remedies-verweren ten onrechte niet heeft opgevat als essentiële verweren en niet expliciet van de hand heeft gewezen in het kader van de beoordeling van de vraag of sprake is van
denial of justice.
5.12.
Dat de door Ecuador in de Track II procedure aangehaalde lokale Ecuadoraanse rechtsmiddelen van wraking en het indienen van een klacht bij de Judicial Council naar het oordeel van het scheidsgerecht niet voldeden aan de vereisten voor een geslaagd beroep op
denial of justice, volgt overigens impliciet uit de tweede helft van de hiervoor geciteerde paragraaf 7.117 en de omstandigheid dat het scheidsgerecht onder verwijzing naar de gezaghebbende Loewen-uitspraak (waarin deze vereisten zijn geformuleerd [14] ) (enkel) de door Ecuador aangehaalde lokale rechtsmiddelen CPA-procedure, Bond en Constitutional Court expliciet heeft beoordeeld. Het scheidsgerecht is tot het oordeel gekomen dat sprake is van
denial of justiceomdat alle lokale rechtsmiddelen die de tekortkomingen in een uitspraak van een lagere rechterlijke instantie op een tijdige, effectieve en adequate wijze konden corrigeren, waren uitgeput [15] . In dit oordeel van het scheidsgerecht ligt besloten dat de door Ecuador genoemde rechtsmiddelen van wraking en het indienen van een klacht bij de Judicial Council naar hun aard een uitspraak van een lagere rechterlijke instantie niet kunnen corrigeren. Aldus heeft het scheidsgerecht deze door Ecuador genoemde rechtsmiddelen impliciet van de hand gewezen omdat zij niet voldeden aan vereisten als genoemd in de Loewen-uitspraak. Ecuador wijst in dit verband weliswaar op de eerdere ‘wetenschap’ van fraude bij Chevron, maar Chevron heeft er terecht op gewezen dat de ‘ghostwriting’ pas kenbaar kon zijn nadat het Lago Agrio-vonnis was uitgesproken.
5.13.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het scheidsgerecht de door Ecuador opgeworpen rechtsmiddelen van wraking en het indienen van een klacht bij de
Judicial Councilniet onbesproken gelaten in de zin van artikel 1065 lid 1 onder c Rv. Zij heeft haar opdracht op dit punt dan ook niet geschonden. Evenmin kan worden geconcludeerd dat het scheidsgerecht haar oordeel niet heeft gemotiveerd, of zo gebrekkig heeft gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld. Ook aan het criterium van artikel 1065 lid 1 onder d en e Rv, dat het arbitrale vonnis niet met redenen is omkleed, is dus niet voldaan.
instellen van een procedure onder deCPA
5.14.
Ecuador stelt dat Chevron een procedure had kunnen instellen onder de CPA. Daarmee had Chevron een einde kunnen maken aan de procedurele misstanden in de Lago Agrio-procedure en het Lago Agrio-vonnis dat hierdoor tot stand is gekomen. Daarmee had zij het Ecuadoraanse rechtssysteem zelf in staat kunnen stellen de
denial of justicete voorkomen. Chevron heeft echter ervoor gekozen deze route niet te bewandelen, alhoewel zij herhaalde malen op deze mogelijkheid is gewezen.
In een CPA-procedure zou Chevron gelegenheid hebben gehad om inhoudelijk de procedurele misstanden te adresseren, daarvan (nieuw) bewijs te overleggen en deel te nemen aan een zitting. Dit was de aangewezen route voor Chevron omdat het voor de rechterlijke instanties waar Chevron heeft geklaagd over de procedurele misstanden onmogelijk was om het nieuwe bewijs van de misstanden in de Lago Agrio-procedure inhoudelijk te beoordelen. Het Ecuadoraanse recht verbiedt de rechters dit, aldus Ecuador.
Ecuador verwijt het scheidsgerecht dat zij heeft nagelaten een (steekhoudende) motivering te geven voor haar beslissing ten aanzien van de beschikbaarheid van dit rechtsmiddel voor Chevron onder de CPA.
5.15.
Ecuador miskent niet dat het scheidsgerecht in het Track II Award dit door Ecuador opgeworpen verweer heeft behandeld. Zij stelt slechts dat het scheidsgerecht ten onrechte alleen heeft geoordeeld over de vraag of de CPA-route de tenuitvoerlegging van het Lago Agrio-vonnis kon voorkomen en niet over de vraag of de CPA-route de fraude kon adresseren. Voorts stelt zij dat het scheidsgerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat een partij die wordt geconfronteerd met procedurele misstanden, zoals
procedural fraud, geen actie hoeft te ondernemen, omdat de verantwoordelijkheid om in te grijpen ligt bij de staat in kwestie. Met beide oordelen is Ecuador het niet eens.
5.16.
Zoals de rechtbank onder 5.10, 5.11 en 5.12 heeft overwogen heeft het scheidsgerecht haar oordeel dat sprake is van
denial of justicegemotiveerd. Ecuador heeft zelf erkend dat het scheidsgerecht daarbij specifiek het door Ecuador opgeworpen verweer dat Chevron een procedure onder het CPA had moeten beginnen, heeft geadresseerd. Het scheidsgerecht heeft in de paragrafen 7.136-7.148 overwogen dat de route van een procedure onder het CPA geen effectieve
local remedywas voor Chevron. [16] Dit betekent dat het scheidsgerecht haar oordeel op dit punt heeft gemotiveerd. In het verlengde hiervan wijst de rechtbank de stelling van Ecuador af dat de motivering van het scheidsgerecht niet steekhoudend of ondeugdelijk is. De CPA-procedure voldeed volgens het scheidsgerecht niet als tijdig, effectief en adequaat lokaal rechtsmiddel. Dat wordt naar het oordeel van de rechtbank niet anders doordat Chevron wel de RICO-procedure in de Verenigde Staten is gestart. Ecuador heeft niet toegelicht waarom die omstandigheid maakt, dat de motivering van het scheidsgerecht met een non-motivering op één lijn moet worden gesteld. Deze stelling van Ecuador kan daarom niet slagen. Van strijd met artikel 1065 lid 1 onder e en 1065 lid 1 onder d Rv in samenhang met lid 4 sub e Rv is dan ook geen sprake.
(ii) door scheidsgerecht gegeven bevelen
5.17.
Het scheidsgerecht heeft Ecuador in het Track II Award een aantal bevelen gegeven. Deze bevelen komen er in de kern op neer dat Ecuador ervoor moet zorgen dat het Lago Agrio-vonnis niet in of buiten Ecuador ten uitvoer kan worden gelegd.
De verwijten die Ecuador het scheidsgerecht maakt zijn gericht tegen de bevelen (i), (ii) en (vi), zoals opgenomen in paragraaf 10.13 van het Track II Award:
“10.13 The Respondent shall, to the satisfaction of the Tribunal and as unconditional obligations of result (save where otherwise indicated):
(i)
Take immediate steps, of its own choosing, to remove the status of enforceability from the Lago Agrio Judgment (as also decided by the Lago Agrio Appellate, Cassation and Constitutional Courts);
(ii)
take immediate steps, of its own choosing, to preclude any of the LagoAgrio Plaintiffs, any “trust” purporting to represent their interests (including the “Frente de Defensa La Amazonia”), any of the Lago Agrio Plaintiffs’ representatives, and any non-party funder from enforcing any part of the Lago Agrio Judgment (as also decided by the Lago Agrio Appellate, Cassation and Constitutional Courts), directly or indirectly, whether by attachment, arrest, interim injunction, execution or howsoever otherwise;
[…]
(vi)
take corrective measures, of its own choosing, to “wipe out all the consequences” of all the Respondent ‘s internationally wrongful acts in regard the Lago Agrio Judgment (as also decided by the Lago Agrio Appellate, Cassation and Constitutional Courts), within the meaning of Article 31 of the International Law Commission ‘s Articles on State Responsibility, excepting only reparation in the form of compensation (as to which, see Section E below);
[…]”
De bevelen behelzen resultaatsverbintenissen die Ecuador naar tevredenheid van het scheidsgerecht moet opvolgen.
5.18.
Tijdens de procedure voor het scheidsgerecht heeft Ecuador gesteld dat deze, door Chevron gevorderde, bevelen onmogelijk zijn om na te komen, te ver gaan en buiten de bevoegdheid van het scheidsgerecht liggen. In de dagvaarding heeft zij bezwaren tegen de bevelen geformuleerd, waarvan de volgende zijn gehandhaafd:
de bevelen komen er op neer dat Ecuador het Lago Agrio-vonnis moet vernietigen, maar dit is onmogelijk;
de vormgeving van het Track II Award door het scheidsgerecht legt Ecuador de verplichting tot ‘restitution’ op;
de vormgeving van het Track II Award leidt tot ongewenste gevolgen, namelijk dat het scheidsgerecht op haar oordelen kan terugkomen in de Track III award;
door de vormgeving van het Track II Award worden de handelingen van andere soevereine staten geraakt waarvoor Ecuador aansprakelijk kan worden gehouden.
De rechtbank zal deze bezwaren hieronder behandelen. In de dagvaarding heeft Ecuador ook nog aangevoerd dat de bevelen onmogelijk kunnen worden nagekomen wegens de scheiding der machten en omdat uitvoering van de bevelen zou leiden tot schending van rechten van de Lago Agrio-eisers. Tijdens het pleidooi heeft Ecuador deze bezwaren uitdrukkelijk ingetrokken. De rechtbank zal deze dan ook niet beoordelen.
5.19.
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat Ecuador zich heeft onderworpen aan het BIT en de daarin opgenomen bepalingen omtrent de arbitrage, waaronder de UAR. Artikel 32 lid 2 van de UAR en artikel VI lid 6 van het BIT bepalen dat elk arbitraal vonnis partijen bindt en zo snel mogelijk moet worden uitgevoerd. Door toe te stemmen in de arbitrage en de daarop van toepassing zijnde bepalingen heeft Ecuador de rechtsmacht van het scheidsgerecht aanvaard en heeft zij onderschreven dat zij zonder uitstel de door het scheidsgerecht gegeven bevelen zal uitvoeren en de maatregelen zal treffen die in haar machtssfeer liggen voor de handhaving daarvan. Dat brengt mee dat Ecuador zich niet erover kan beklagen dat de door het scheidsgerecht opgelegde maatregelen haar onafhankelijkheid en soevereiniteit schenden zolang het scheidsgerecht beslissingen neemt die op grond van de toepasselijke regelingen binnen zijn bevoegdheid vallen [17] .
(a) vernietiging van het Lago Agrio-vonnis is niet mogelijk
5.20.
Met deze bezwaren doet Ecuador een beroep op de vernietigingsgronden van artikel 1065 leden c en e Rv (oud).
opdracht geschonden want essentieel verweer niet behandeld en strijd met openbare orde want niet dan wel gebrekkig met redenen omkleed
5.21.
Ecuador stelt dat haar verweer dat het onmogelijk is om uitvoering te geven aan de bevelen wegens de onmogelijkheid onder Ecuadoraans recht het Lago Agrio-vonnis te vernietigen een essentieel verweer is dat het scheidsgerecht niet in haar oordeelsvorming heeft betrokken en dat sprake is van strijd met de openbare orde omdat de beslissingen op dit punt niet dan wel gebrekkig met redenen zijn omkleed.
5.22.
In het Fourth Interim Award is het scheidsgerecht uitgebreid op deze bezwaren van Ecuador ingegaan en heeft zij deze afgewezen:
“Neither disagreement with the Tribunal’s orders and awards on interim measures nor constraints under Ecuadorian law can excuse the failure of the Respondent through any of its branches or organs, to fulfil its obligations under international law imposed by the Treaty, the UNCITRAL Rules and the Tribunal’s orders and awards thereunder, particularly the First and Second Interim Awards on Interim Measures.”
Zonder nadere toelichting van Ecuador, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom het scheidsgerecht een ander oordeel zou (moeten) zijn toegedaan met betrekking tot de door haar aan Ecuador opgelegde definitieve maatregelen in het Track II Award. Immers, zowel de voorlopige voorzieningen als de definitieve maatregelen verplicht(t)en Ecuador om in te grijpen in de reeds op grond van Ecuadoraans recht bestaande rechtstoestand van uitvoerbaarheid van het Lago Agrio-vonnis. Aldus zijn beide soorten maatregelen (de voorlopige en de definitieve) bedoeld om een voor Chevron schadelijke tenuitvoerlegging van het Lago Agrio-vonnis te voorkomen.
5.23.
Bovendien is geen sprake van een essentieel verweer. Het is immers naar internationaal recht een algemeen aanvaard beginsel dat een Staat het eigen nationale recht niet kan gebruiken om zijn verplichtingen onder internationaal recht niet na te komen.
5.24.
Ecuador stelt nog dat het oordeel van het scheidsgerecht dat het onder Ecuadoraans recht mogelijk is het Lago Agrio-vonnis te vernietigen niet steekhoudend is, omdat het Lago Agrio-vonnis onder Ecuadoraans recht niet vernietigd kan worden. Dit verwijt mist feitelijke grondslag. In de paragraaf van het Track II Award waarnaar Ecuador op dit punt verwijst, paragraaf 9.14, overweegt het scheidsgerecht dat zij zelf het Lago Agrio-vonnis niet kan vernietigen, maar dat:
“it does, however, have the power to order the Respondent to take steps to secure that result.”Hierin leest de rechtbank niet dat het scheidsgerecht van oordeel is dat de Ecuadoraanse wet voorziet in de mogelijkheid tot vernietiging van het Lago Agrio-vonnis, maar dat zij wél de bevoegdheid heeft Ecuador op te dragen het gewenste resultaat (het ontnemen van de uitvoerbaarheid aan dat vonnis, op een wijze die Ecuador goeddunkt) te bewerkstelligen. In de beslissing van het scheidsgerecht op Ecuador’s verzoek om uitleg van de bevelen heeft het scheidsgerecht bovendien duidelijk gemaakt dat het bevel onder (i) ‘
not necessarily require the nullification of the Lago Agrio judgment [18] .
5.25.
Ecuador heeft in randnummer 52 van zijn pleitnota voor het eerst het standpunt ingenomen dat het scheidsgerecht met zijn bevelen (i), (ii) en (vi) ten onrechte de volkenrechtelijke inspanningsverbintenis van
full reparation (as far as possible)in een onvoorwaardelijke resultaatsverbintenis heeft omgezet, nu het scheidsgerecht deze bevoegdheid volgens hem niet kan ontlenen aan het internationale recht noch aan enige overeenkomst met Ecuador. Anders dan Ecuador kan de rechtbank – ook indien zij de dagvaarding welwillend leest – dit standpunt niet zien als een nadere uitwerking van de door Ecuador in de dagvaarding ingenomen stellingen over de door het scheidsgerecht aan Ecuador opgelegde resultaatsverbintenissen. Zoals duidelijk is geworden door de toelichting van Ecuador in randnummer 66 van zijn pleitnota en zijn toelichting ter comparitie naar aanleiding van een vraag van de rechtbank op dit punt (zie randnummers 9 en 18 van het proces-verbaal), waren zijn verwijten ten aanzien van de door het scheidsgerecht aan hem opgedragen resultaatsverbintenissen in de dagvaarding gestoeld op (i) de onmogelijkheid de bevelen na te komen en het vereiste resultaat te bereiken en (ii) het
functus officio-beginsel (zie 5.35 hierna). Zijn verwijten waren niet gestoeld op het – vanwege dwingend volkenrecht – ontbreken van de bevoegdheid van het scheidsgerecht een voor een soevereine staat geldende inspanningsverbintenis om te zetten in een onvoorwaardelijke resultaatsverbintenis. Op grond van artikel 1064 lid 5 Rv moeten, op straffe van verval, alle gronden voor vernietiging van het arbitraal vonnis in de dagvaarding worden opgenomen. Nu Ecuador dit ten aanzien van deze grond niet heeft gedaan komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van dit verwijt van Ecuador.
(b) de vormgeving van het Track II Award door het scheidsgerecht
5.26.
Met deze bezwaren doet Ecuador een beroep op de vernietigingsgronden van artikel 1065 leden c, d en e Rv (oud).
opdracht geschonden want essentieel verweer niet behandeld en strijd met openbare orde want niet dan wel gebrekkig met redenen omkleed
5.27.
Ecuador heeft in de arbitrale procedure verweer gevoerd tegen de mogelijkheid om in de vorm van
restitutionde gevolgen van de door het scheidsgerecht geconstateerde
internationally wrongful actsweg te nemen. Zij heeft daarbij niet weersproken dat een staat die aansprakelijk is voor een
internationally wrongful actgehouden is de gevolgen daarvan weg te nemen,
full reparation,en dat
restitutionéén van de gangbare vormen van
reparationis.
5.28.
In dit geval had het scheidsgerecht echter niet mogen besluiten tot
restitutionomdat Ecuador de door het scheidsgerecht opgelegde bevelen niet kan nakomen, aldus (weer) Ecuador. Ecuador stelt (i) dat het scheidsgerecht dit essentiële verweer ten onrechte niet in haar oordeelsvorming heeft betrokken en daarmee haar opdracht heeft geschonden.
Ecuador stelt voorts dat (ii) de bevelen een zuiver punitief karakter hebben en ongelimiteerd zijn in omvang en tijd, waardoor het scheidsgerecht eveneens zijn opdracht heeft geschonden. Daarmee zijn de bevelen namelijk geen vorm van
reparation.
Bovendien (iii) is sprake van een verrassingsbeslissing. Gelet op de verweren die Ecuador heeft gevoerd – onmogelijkheid van nakoming en onmogelijkheid van
restitution– had zij niet hoeven verwachten dat het scheidsgerecht dergelijke bevelen zou opleggen, aldus nog steeds Ecuador.
opdracht geschonden?
5.29.
De rechtbank herhaalt dat het hier gaat om het wegnemen van de gevolgen van een frauduleus vonnis dat is gewezen door een corrupte rechter binnen de rechtstaat Ecuador.
5.30.
De vraag of het scheidsgerecht op dit punt het internationale recht juist heeft toegepast, is niet iets waarover de rechtbank mag oordelen.
5.31.
De rechtbank heeft onder 5.24 overwogen dat de stellingen van Ecuador dat en met name waarom zij de bevelen niet kan uitvoeren uitgaan van een lezing van de bevelen in de Track II Award die de rechtbank niet onderschrijft en daarmee feitelijke grondslag missen.
Door in hoofdstuk IX van het Track II Award te motiveren waarom zij de bevelen een passende vorm van
reparationvindt en daarbij te verwijzen naar internationale regelgeving en relevante jurisprudentie, heeft het scheidsgerecht bovendien geoordeeld over het specifieke verwijt van Ecuador dat zij de bevelen niet kan nakomen, ook als zij dit specifieke verwijt van Ecuador mogelijk niet met zoveel woorden in het Track II Award heeft vermeld Het scheidsgerecht heeft haar opdracht in zoverre dus niet geschonden.
5.32.
Voor het onder 5.28 onder (iii) geformuleerde verwijt geldt het volgende. Chevron heeft onder meer gevorderd het opleggen van
“an order and award requiring Ecuador to indemnify, protect and defend Claimants in connection with the Lago Agrio Litigation” en “
any other relief that the tribunal deems just and proper”en de bevelen zijn, in de vorm van voorlopige voorzieningen, al opgelegd in de Fourth Interim Award. Gelet hierop heeft Ecuador met de stelling in de dagvaarding dat de beslissingen van het scheidsgerecht op dit punt voor hem een verrassing waren omdat Ecuador ze niet had hoeven verwachten onvoldoende toegelicht. Pas in zijn pleitnota heeft Ecuador voor het eerst toegelicht dat het scheidsgerecht met zijn bevelen in Track II een verrassingsbeslissing heeft genomen, omdat (i) het scheidsgerecht méér heeft toegewezen dan Chevron heeft gevorderd (nu Chevron niet heeft gevorderd dat de bevelen worden nagekomen
“to the satisfaction of the Tribunal”) en (ii) omdat het scheidsgerecht partijen niet in de gelegenheid heeft gesteld zich hierover uit te laten. Op grond van artikel 1064 lid 5 Rv moeten, op straffe van verval, alle gronden voor vernietiging in de dagvaarding worden opgenomen. Nu Ecuador dit niet heeft gedaan komt de rechtbank niet toe aan de behandeling van dit verwijt van Ecuador.
5.33.
Tenslotte gaat de rechtbank in op het in 5.28 onder (ii) geformuleerde verwijt.
5.34.
Ecuador heeft zijn stelling, dat de bevelen een zuiver punitief karakter hebben omdat Ecuador ze niet kan nakomen, onvoldoende toegelicht. Voor Chevron is het van belang dat executie van het Lago Agrio-vonnis wordt voorkomen. Daarop zijn de bevelen van het scheidgerecht aan Ecuador gericht. Hoe in dat licht de bevelen alleen een punitief karakter zouden hebben, heeft Ecuador zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet begrijpelijk gemaakt.
5.35.
De rechtbank begrijpt het verwijt van Ecuador dat de bevelen ongelimiteerd zijn in omvang en tijd aldus, dat het scheidsgerecht zich – door Ecuador op te dragen de bevelen
“to the satisfaction of the tribunal”na te komen – ten onrechte bevoegd zou hebben verklaard om het inhoudelijke debat over de (on)mogelijkheid om de bevelen na te komen, te heropenen na het wijzen van het Track II Award. Volgens Ecuador is dit in strijd met het beginsel van
functus officio. Ecuador heeft dit bezwaar in de onderdelen 4.35-4.37 van zijn dagvaarding besproken, zodat het, anders dan Chevron betoogt, geen tardief verweer betreft. De rechtbank is met Chevron van oordeel dat de stelling van Ecuador dat het scheidsgerecht het beginsel van
functus officioheeft geschonden vanwege het gebruik van de formulering
“to the satisfaction of the tribunal”, feitelijke grondslag ontbeert. Immers, uit de woorden
“to the satisfaction of the tribunal”volgt niet dat het scheidsgerecht het inhoudelijke debat zal heropenen. Net als Chevron leest de rechtbank in de besluiten van het scheidsgerecht – dat nog steeds in functie is – de mogelijkheid dat het scheidsgerecht in het kader van haar oordeel over de
compensatory damagesin Track III beoordeelt of Ecuador zich aan de in Track II opgelegde bevelen heeft gehouden. Als dat niet het geval is en wordt vastgesteld dat Chevron als gevolg hiervan schade heeft geleden, dan kan het scheidsgerecht
compensatory damagestoekennen. Dit oordeel is dan een beslissing van het scheidsgerecht die thans niet aan de rechtbank voorligt. Dat het scheidsgerecht zich met de in de bevelen gekozen formulering ook bevoegd verklaart om ná het wijzen van haar eindvonnis in Track III – en dus na het eindigen van haar opdracht – te oordelen over de nakoming door Ecuador van de aan hem in Track II opgelegde bevelen, volgt niet uit de gekozen bewoordingen. Met de formulering
“to the satisfaction of the tribunal”in de in paragraaf 10.13 gegeven bevelen in het Track II Award heeft het scheidsgerecht zijn opdracht naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet geschonden.
strijd met de openbare orde?
5.36.
Ecuador heeft ook gesteld dat de omstandigheid dat de bevelen een zuiver punitief karakter hebben en ongelimiteerd zijn in omvang en tijd en dat sprake is van een verrassingsbeslissing, betekent dat het recht van hoor en wederhoor is geschonden, hetgeen een schending is van de openbare orde.
5.37.
Ecuador heeft zijn stelling dat de bevelen een zuiver punitief karakter hebben niet voldoende toegelicht (zie 5.34). Hiermee ontbeert dit verwijt een feitelijke grondslag, zodat dit verwijt verder niet hoeft te worden besproken. Voor wat betreft het verwijt van Ecuador dat sprake is van een verrassingsbeslissing verwijst de rechtbank naar paragraaf 5.32.
5.38.
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen in r.o. 5.35 is de rechtbank van oordeel dat het verwijt dat de bevelen ongelimiteerd zijn in tijd en omvang ook niet kunnen leiden tot de conclusie dat het recht van hoor en wederhoor is geschonden.
5.39.
Ecuador stelt dat ook sprake is van schending van de openbare orde omdat Ecuador de bevelen niet kan nakomen binnen haar eigen landsgrenzen. De rechtbank heeft onder 5.22 en 5.23 overwogen dat de stellingen van Ecuador dat zij de bevelen niet ten uitvoer kan leggen en waarom zij dat niet kan uitgaan van een lezing van de Track II Award die de rechtbank niet onderschrijft en daarmee feitelijke grondslag ontberen en/of dat Ecuador zich niet kan verschuilen achter haar nationale recht teneinde onder internationale verplichtingen uit te komen. Uit deze overwegingen vloeit voort dat de door Ecuador gestelde schending van de openbare orde zich niet voordoet.
(c) de vormgeving van het Track II Award leidt tot ongewenste gevolgen
5.40.
In Procedural Order 21 heeft het scheidsgerecht geoordeeld dat
“all relevant remaining issues requiring a final decision by the Tribunal may be addressed by the Parties during this Track II Hearing, excepting only quantum issues (being deferred to Track III) and subject (as always) to the overall control of the Tribunal.”Gelet hierop dient het Track II Award een finaal en bindend oordeel te geven ten aanzien van alle inhoudelijke geschilpunten tussen partijen, aldus Ecuador. Volgens Ecuador heeft het scheidsgerecht in strijd hiermee in paragrafen 9.119 en 9.121 van het Track II Award geoordeeld dat “
Track III may also address, to the extent still relevant, issues of non-compensatory restitution.”Dit betekent volgens Ecuador dat het scheidsgerecht in Track III over meer dan alleen
“quantum issues”kan oordelen en kan terugkomen op de geschilpunten tussen partijen die finaal zijn beslecht in het Track II Award. Ecuador stelt dat het scheidsgerecht, gelet hierop, met deze beslissing buiten haar opdracht is getreden en daardoor artikel 1065 lid 1 onder c (oud)Rv heeft geschonden.
5.41.
Chevron leest in de besluiten van het scheidsgerecht de mogelijkheid dat in Track III wordt beoordeeld of Ecuador zich aan de opgelegde bevelen heeft gehouden. Is dat niet het geval en heeft Chevron als gevolg hiervan schade geleden, dan kan het scheidsgerecht
compensatory damagestoekennen. Dit oordeel is dan een beslissing over een nieuw onderwerp gebaseerd op nieuwe feiten. Daarover kan het scheidsgerecht oordelen. Haar opdracht loopt immers nog door voor wat betreft issues in de Track III-procedure, aldus Chevron.
5.42.
De enkele vermelding in de bevelen dat het scheidsgerecht in Track III mogelijk ook
non-compensatory issueszal behandelen, is onvoldoende voor de conclusie dat het scheidsgerecht met het Track II Award haar opdracht heeft geschonden. Procedural Order 21, waarnaar Ecuador verwijst, lijkt eerder te regelen welke onderwerpen partijen wel en niet in Track II aan de orde kunnen stellen, dan te beperken hetgeen het scheidsgerecht nog in Track III aan de orde kan stellen.
Onvoldoende weersproken door Ecuador, heeft Chevron bovendien gesteld dat in andere Procedural Orders ook expliciet is opgenomen dat het scheidsgerecht issues uit Track II naar Track III kan doorschuiven. Chevron verwijst hiertoe onder meer naar Procedural Order 23. Dit betekent dat de Procedural Orders niet inhouden dat alle beslissingen van het scheidsgerecht in Track II finaal en bindend moeten zijn en alle issues, behalve die betreffende
non-compensatory restitution, dienen te omvatten. Voor zover Ecuador zich zorgen maakt dat het scheidsgerecht in Track III zal terugkomen op bindende eindbeslissingen in Track II, is dit iets wat pas kan worden beoordeeld als het scheidsgerecht in Track III heeft besloten.
(d) door de vormgeving van het Track II Award worden de handelingen van andere soevereine staten geraakt waarvoor Ecuador aansprakelijk kan worden gehouden
5.43.
Met deze bezwaren doet Ecuador een beroep op de vernietigingsgronden van artikel 1065 leden c en mogelijk e (oud)Rv.
5.44.
De aan Ecuador opgelegde bevelen leggen op Ecuador een resultaatsverbintenis om tenuitvoerlegging van het Lago Agrio-vonnis te voorkomen. Indien een buitenlandse staat, in weerwil van de op staten rustende internationale rechterlijke verplichting van
international comityen de waarschuwingen van Chevron en Ecuador op grond van de bevelen, toch tot erkenning en tenuitvoerlegging van het Lago Agrio-vonnis overgaat, zal dit tot een schending van de op Ecuador rustende resultaatsverbintenis leiden. Hierdoor zou Ecuador aansprakelijk worden voor het handelen van derde soevereine staten als die het Lago Agrio-vonnis executeren. Dit betekent dat het scheidsgerecht door aldus te beslissen haar opdracht heeft geschonden en dat daarmee is voldaan aan het criterium van artikel 1065 lid 1 onder c (oud)Rv, aldus Ecuador.
5.45.
Met Chevron is de rechtbank van oordeel dat dit verwijt van Ecuador rust op een te ver gaande interpretatie van de bevelen. De rechtbank leest, anders dan Ecuador, in de bevelen niet dat Ecuador extraterritoriale rechtsmacht dient uit te oefenen. Aan Ecuador is opgelegd om de status van uitvoerbaarheid aan het frauduleuze Lago Agrio-vonnis te ontnemen en om ervoor te zorgen dat de Lago Agrio-eisers en daaraan verwante partijen het Lago Agrio-vonnis niet ten uitvoer (kunnen) leggen. Indien Ecuador deze bevelen uitvoert, zal het Lago Agrio-vonnis in andere soevereine staten niet meer geëxecuteerd (kunnen) worden. Indien andere staten desondanks executie van het Lago Agrio-vonnis toelaten, is moeilijk voorstelbaar dat Ecuador hiervoor aansprakelijk kan worden gehouden. Zijn erkenning dat het Lago Agrio-vonnis frauduleus is, althans uitvoering door Ecuador van het bevel onder (iii) zal overigens al bijdragen aan het verhinderen van executie ervan in andere (rechts)staten.
5.46.
Voor zover Ecuador stelt dat op dit punt sprake is van schending van de openbare orde als bedoeld in artikel 1065 lid 1 onder e Rv, wijst de rechtbank ook de vordering gebaseerd op dit verwijt, wegens het ontbreken van een feitelijk grondslag, af.
Eindconclusie en proceskosten
5.47.
Omdat geen van de door Ecuador aangedragen gronden tot vernietiging van de arbitrale vonnissen doel treft, zullen de vorderingen worden afgewezen.
5.48.
Ecuador zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank zal daarbij uitgaan van het onderliggende materiële belang van de zaak. Nu dit belang hoger is dan het belang dat vereist is voor de toepassing van het hoogste liquidatietarief, namelijk één miljoen euro, zal dit hoogste liquidatietarief (tarief VIII à € 3.856 per punt) worden gehanteerd.
5.49.
De proceskosten aan de zijde van Chevron worden tot op heden begroot op totaal € 12.194, waarvan € 626 aan griffierecht en € 11.568 aan salaris advocaat (3 punten x € 3.856). De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief. De door Chevron gevorderde en door Ecuador niet bestreden wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt Ecuador in de proceskosten, aan de zijde van Chevron tot op heden begroot op € 12.194, en op € 157 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 82 in geval van betekening, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente over voornoemde bedragen te rekenen vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van de proceskosten;
6.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft, mr. A.C. Bordes en mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2020. [19]

Voetnoten

1.First Partial Award onder 97: “Diffuse rights are indivisible entitlements that pertain to the community as a whole (…).”
2.HR 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2007; NJ 2011/270 (Van Wassenaer Van Catwijk/Knowsley), rechtsoverweging 3.6.2.
3.HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9395; NJ 2004, 384 (IMS/Modsaf), rechtsoverweging 3.3.
4.HR 22 december 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6449; NJ 1979, 521 (Zaunbrecher/Muyzert), HR 23 december 1943, ECLI:NL:HR:1943:201; NJ 1944, 164 (Drost/Schippers).
5.HR 30 december 1977, ECLI:NL:HR:1977:AC6162; NJ 1978, 449 (De Ploeg/Kruse).
6.HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AK8380; NJ 2005, 190 (Nannini/SFT), rechtsoverweging 3.5.2.
7.H.J. Snijders, Nederlands Arbitragerecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 566.
8.HR 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1593; NJ 2008, 4 (Kers/Rijpma), rechtsoverweging 3.3.
9.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:565, rechtsoverweging 4.3.2, HR 21 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA4945; NJ 1998, 207 (Eco Swiss/Benetton), rechtsoverweging 4.2.
10.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:565, rechtsoverweging 4.3.2, HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3137; NJ 2010, 171 (IMS/Modsaf), rechtsoverweging 4.3.1, HR 25 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2495; NJ 2007, 294 (Spaanderman/Anova), rechtsoverweging 3.5, HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9395; NJ 2004, 384 (IMS/Modsaf), rechtsoverweging 3.3.
11.Gerechtshof Den Haag 18 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2009.
12.HR 24 april 2009, ECI:NL:HR:2009:BH3137; NJ 2010/171 (IMS/Modsaf), rechtsoverweging 4.3.1, HR 25 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2495; NJ 2007, 294 (Spaanderman/Anova), rechtsoverweging 3.5.
13.Vgl. HR 18 juni, ECLI:NL:HR:1993:ZC1003; NJ 1994, 449 (Van der Lely/VDH), rechtsoverweging 3.3.
14.Zie paragraaf 7.122 van het Track II Award
15.Zie paragraaf 7.154 van het Track II Award:
16.Zie Part VII-040 e.v. (paragraaf 7.136-7.148) van het Track II Award.
17.Hof Den Haag, 18 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2009, r.o. 12.2.
18.‘Decision of 6 november 2018 on the respondent’s request for interpretation under article 35 of the uncitral arbitration rules’ paragraaf 11, productie G-40).
19.type: 1958