ECLI:NL:RBAMS:2024:3743

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
13/148165-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en uitlokking van moord met ernstige gevolgen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 24 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende bijna anderhalf jaar deel uitmaakte van een criminele organisatie. Deze organisatie had als doel het plegen van zware misdrijven, waaronder moord. De verdachte vervulde een coördinerende en leidende rol binnen deze organisatie. Hij heeft anderen uitgelokt om een moord te plegen en twee pogingen daartoe te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk informatie heeft verstrekt over het beoogde doelwit en toestemming heeft gegeven voor de uitvoering van de moordopdracht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers en hun nabestaanden, waaronder immateriële schadevergoeding voor de ouders van het overleden slachtoffer en de gewonde vrouw. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van valse identiteitsbewijzen, wat de ernst van zijn daden onderstreept. De zaak is complex en heeft geleid tot meerdere veroordelingen van medeverdachten in eerdere zaken, wat de impact van de criminele organisatie en de gepleegde misdrijven benadrukt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.148165.21
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/148165-21 (Promis)
Datum uitspraak: 24 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
,
gedetineerd in het [verblijfsplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 14 juni 2023, 11 augustus 2023, 3 november 2023, 11 januari 2024, 3 april 2024, 6 mei 2024 en 24 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.B.M. Poppelaars naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] , bijgestaan door mr. R.A. Korver.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er van beschuldigd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
1. het medeplegen van moord op [slachtoffer 1] op 8 oktober 2016 in Nederland, subsidiair het medeplegen van de uitlokking van dit feit in de periode van 17 april 2016 tot en met 8 oktober 2016, meer subsidiair het medeplegen van de medeplichtigheid aan dit feit in de periode van 17 april 2016 tot en met 8 oktober 2016;
2. het medeplegen van poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op 8 oktober 2016 in Nederland, subsidiair het medeplegen van de uitlokking van dit feit in de periode van 17 april 2016 tot en met 8 oktober 2016, meer subsidiair het medeplegen van de medeplichtigheid aan dit feit in de periode van 17 april 2016 tot en met 8 oktober 2016;
3. het medeplegen van voorbereiding van moord op [slachtoffer 4] in de periode van 11 augustus 2015 tot en met 9 september 2015 in Nederland en/of Duitsland, subsidiair het medeplegen van de uitlokking van dit feit in Nederland en/of Duitsland en/of Spanje;
4. het als oprichter/leider/bestuurder deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven (moord, vuurwapenbezit en plegen van (zware) mishandeling) in de periode van 11 augustus 2015 tot en met 1 januari 2017 in Nederland en/of Duitsland en/of Spanje;
5. het voorhanden hebben van valse/vervalste reisdocumenten/identiteitsbewijzen op 23 mei 2021 in Spanje.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Op 8 oktober 2016 namen twee schutters een auto onder vuur in parkeergarage het [adres] in Amsterdam. In de auto zaten [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), zijn partner [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en hun dochter [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ). [slachtoffer 1] is bij de schietpartij om het leven gekomen, [slachtoffer 2] is zwaargewond geraakt en [slachtoffer 3] is ongedeerd gebleven.
Volgens TCI-informatie was sprake van een persoonsverwisseling: ene ‘ [betrokkene 13] ’ zou het beoogde doelwit zijn geweest en niet [slachtoffer 1] .
Het onderzoek ‘Mortel’ richt zich op de betrokkenheid van een aantal verdachten bij deze schietpartij. In de zaak Mortel zijn inmiddels zeven verdachten onherroepelijk veroordeeld.
Binnen het onderzoek Mortel is de verdenking ontstaan dat een aantal van de verdachten in 2015 voorbereidingen trof om [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) te liquideren in Berlijn. Ook is de verdenking ontstaan dat deze personen zich bezighielden met meerdere andere geweldsklussen. Naar aanleiding daarvan werd op 12 augustus 2019 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam ‘Zwaluw’. De rechter-commissaris heeft toestemming verleend voor de overdracht van relevante onderzoeksgegevens uit het onderzoek Mortel naar het onderzoek Zwaluw. De onderzoeksresultaten van het onderzoek Zwaluw zijn vervolgens weer toegevoegd aan het dossier in de zaak Mortel, omdat hieruit mogelijk iets zou kunnen worden afgeleid over de mogelijke verstrekking van de moordopdracht. In de zaak Zwaluw zijn inmiddels zes verdachten onherroepelijk veroordeeld.
Het Openbaar Ministerie verwijt verdachte middels zogeheten Pretty Good Privacy telefoons (hierna: PGP-telefoons) contact te hebben gehad met de uitvoerders van de schietpartij op 8 oktober 2016, welk contact een strafbare bijdrage heeft gehad aan het plaatsvinden. Verdachte zou zich daarmee schuldig hebben gemaakt aan (de uitlokking van) het medeplegen van de moord op [slachtoffer 4] en (de uitlokking van) het medeplegen van de poging moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (feiten 1 en 2).
Daarnaast wordt verdachte verweten in 2015 betrokken te zijn geweest bij voorbereidingshandelingen om [slachtoffer 4] van het leven te beroven. Verdachte zou hierover middels PGP-telefoons met de beoogde uitvoerder(s) contact hebben gehad (feit 3).
Verdachte wordt daarnaast verdacht van deelname aan een criminele organisatie (feit 4). Ook zou hij bij zijn aanhouding in Spanje valse identiteitsdocumenten bij zich hebben gehad (feit 5).

5.PGP-bewijs

5.1.
Inleiding
Het procesdossier bevat een grote hoeveelheid berichten die zijn verstuurd met PGP-telefoons. Met deze PGP-telefoons kunnen met daaraan gekoppelde e-mailadressen versleutelde berichten worden verstuurd. De gebruikers van de telefoons en e-mailadressen kunnen op die manier anoniem met elkaar communiceren.
De verdediging heeft een aantal verweren gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging en verwerking van de PGP-berichten (hierna: PGP-data). Die zullen hierna worden besproken. De rechtbank zal daarbij eerst een aantal algemene uitgangspunten bespreken (paragraaf 5.1.1), daarna de feitelijke gang van zaken bij de verkrijging en verwerking van de diverse PGP-data (paragraaf 5.2) en vervolgens tot bespreking van de verweren zelf komen (paragraaf 5.3).
5.1.1.
Algemene uitgangspunten
De verweren die door de verdediging zijn gevoerd komen er in de kern allemaal op neer dat de Nederlandse overheid (de opsporingsdiensten) in strijd met de geldende regels is omgegaan met privacygevoelige informatie.
Uitgangspunt in ons recht is dat het privéleven en privégegevens een hoge mate van bescherming genieten. In het Unierecht is dit vastgelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). Ook is dit nader tot uiting gekomen in richtlijnen. Deze richtlijnen zijn in beginsel slechts gericht tot de nationale overheden en moeten worden omgezet in nationale wetgeving.
In het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) is het recht op privacy vastgelegd in artikel 8. Artikel 8 lid 1 EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en correspondentie.
Ook in onze nationale grondwet zijn onder andere het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10) en het briefgeheim (artikel 13) vastgelegd.
Deze rechten geven echter geen onbeperkte bescherming. Inperking is mogelijk, maar moet - samengevat - bij wet zijn voorzien, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn, waarbij in het kader van die noodzakelijkheid rekening moet worden gehouden met de proportionaliteit en subsidiariteit. Dit is bepaald in artikel 52 van het Handvest en in artikel 8 lid 2 EVRM. Beoogd wordt dat inmenging van de overheid zoveel mogelijk dient te worden beperkt.
Voor zover er aan de grondrechten uit het Handvest zou moeten worden getoetst, volgt uit artikel 52 lid 3 van het Handvest dat de artikelen 7 en 8 van het Handvest conform artikel 8 EVRM moeten worden uitgelegd. In wezen bieden het Handvest en het EVRM daarmee een gelijke bescherming.
5.1.2.
Toetsingskader
De PGP-data zijn niet in de onderzoeken Mortel en Zwaluw verkregen maar in andere onderzoeken (De Vink en Sassenheim). Dit enkele feit staat niet in de weg aan een toetsing van de verkrijging en verwerking van de PGP-data in de zaak van verdachte. Toetsing kan aan de orde komen bij een onrechtmatige handeling jegens de verdachte begaan in een ander voorbereidend onderzoek, indien dit van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of verdere vervolging van de verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank constateert dat de PGP-data - overigens ook volgens het Openbaar Ministerie zelf - in de onderzoeken Mortel en Zwaluw een prominente rol spelen in de bewijsconstructie voor de verdenkingen tegen verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat eventuele vormverzuimen bij de verkrijging en de verwerking van de PGP-data binnen de onderzoeken De Vink en Sassenheim van bepalende invloed zijn geweest bij het opsporingsonderzoek en de vervolging van verdachte binnen de onderzoeken Mortel en Zwaluw. Dit betekent niet dat de rechtbank de onderzoeken De Vink en Sassenheim ziet als voorbereidende onderzoeken naar verdachte in de onderzoeken Mortel en Zwaluw. Het betekent uitsluitend dat zij reden ziet de rechtmatigheid van de verkrijging en verwerking van de PGP-data te toetsen, naar aanleiding van de door verdediging op dit punt gevoerde verweren.
5.2.
Feitelijke gang van zaken
5.2.1.
Ennetcom-data (onderzoek De Vink)
In het dossier bevindt zich een groot aantal e-mailberichten afkomstig van in Canada bij het Nederlandse bedrijf Ennetcom veiliggestelde data. Ennetcom leverde diensten op het gebied van versleutelde communicatie. Met BlackBerry-telefoons voorzien van specifieke software konden via een PGP-protocol met daaraan gekoppelde e-mailadressen versleutelde tekstberichten en notities worden verzonden. De gebruikers van de telefoons en e-mailadressen konden op die manier anoniem communiceren. De encryptiesleutels waren opgeslagen op de BlackBerry Enterprise-Servers (hierna: BES-servers) van Ennetcom. Deze servers bevonden zich in Toronto, Canada.
Na een rechtshulpverzoek van Nederland aan de Canadese autoriteiten zijn op 19 april 2016 de gegevens op de servers die door Ennetcom werden gebruikt veiliggesteld. Het rechtshulpverzoek zag op vier destijds lopende strafrechtelijke onderzoeken (Koper, Rooibos, Rendlia en De Vink). [1] Het onderzoek Mortel maakte hier dus geen deel van uit.
Op 13 september 2016 besliste het Superior Court of Justice in Canada dat de bij Ennetcom veiliggestelde data aan Nederland mochten worden verstrekt. De Canadese rechter verbond hieraan de voorwaarden dat de Ennetcom-data alleen mogen worden gebruikt voor onderzoek en vervolging van strafbare feiten als deelneming aan een criminele organisatie, moord, doodslag, witwassen, brand/ontploffing, alsmede pogingen en voorbereidingshandelingen daartoe, die direct verband hielden met de eerder genoemde onderzoeken Koper, Rooibos, Rendlia en De Vink, tenzij hiervoor van tevoren een gerechtelijke machtiging door het Koninkrijk der Nederlanden was afgegeven. [2]
In het onderzoek Mortel was op basis van rechercheonderzoek [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) in beeld gekomen als vermoedelijke schutter. Op 24 februari 2016 werd [betrokkene 2] na een achtervolging aangehouden als bestuurder van een gestolen BMW met valse kentekenplaten. Bij [betrokkene 2] werd een BlackBerry toestel in beslag genomen. Uit een bevraging bij BlackBerry bleek dat aan dit toestel het account [account] verbonden was. [3]
Op 26 september 2017 heeft de officier van justitie op grond van artikel 181, gelezen in verbinding met artikel 126ng, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), verzocht aan de rechter-commissaris om te bepalen dat het onderzoek Mortel dringend vordert dat onderzoek wordt verricht aan en in de gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden.
Bij beslissing van 28 september 2017 heeft de rechter-commissaris het verzoek toegewezen en de uitvoering van het onderzoek op grond van artikel 177 Sv door tussenkomst van de officier van justitie verwezen naar het onderzoeksteam in de zaak Mortel conform het door de rechter-commissaris goedgekeurde plan van aanpak. Voorwaarde was dat voor zover relevante gegevens werden aangetroffen, deze bevindingen aan het procesdossier Mortel zouden worden toegevoegd. [4] Op 9 november 2017 en 24 januari 2018 heeft de rechter-commissaris ingestemd met verzoeken tot aanvullingen van het plan van aanpak. [5] [6]
Op 14 augustus 2019 verleende de rechter-commissaris toestemming voor de overdracht van onderzoekresultaten inzake datagegevens uit de Ennetcom-server uit het onderzoek Mortel naar het onderzoek Zwaluw. [7]
5.2.2.
PGPSafe-data (onderzoek Sassenheim)
In het dossier bevindt zich ook een groot aantal berichten dat afkomstig is van in Costa Rica bij het bedrijf Rack Lodge S.A. veiliggestelde data. Het veiligstellen van die data heeft plaatsgevonden in het onderzoek Sassenheim. Binnen Sassenheim werd onderzoek gedaan naar de vermoedelijk faciliterende rol van de aanbieders van PGPSafe bij het afschermen van de activiteiten van personen die zich schuldig maken aan het plegen van ernstige strafbare feiten. Op 24 april 2017 heeft de officier van justitie in het onderzoek Sassenheim een rechtshulpverzoek aan de bevoegde autoriteiten in Costa Rica gedaan tot onder meer het verrichten van een doorzoeking en het veiligstellen en kopiëren van servers die zich bevonden bij het bedrijf Rack Lodge in San Jose, Costa Rica. [8] Op deze servers bevond zich de BES-infrastructuur die ervoor zorgde dat emailberichten van gebruikers van PGPSafe.net-telefoons werden gerouteerd naar de juiste ontvangers en werden versleuteld.
Op 8 mei 2017 heeft de rechter in Costa Rica een machtiging afgegeven en op 9 mei 2017 is binnengetreden in het datacentrum van Rack Lodge voor een doorzoeking ter vastlegging van gegevens. [9]
Op 9, 10 en 11 mei 2017 is in Costa Rica uitvoering gegeven aan het rechtshulpverzoek, waarbij onder andere data zijn veiliggesteld die werden aangetroffen op de (BES-)server(s) van PGPSafe. De BES-infrastructuur bevond zich in twee serverkasten waarvan er één sinds 2012 en één sinds 2016 aan PGPSafe was verhuurd. Het onderzoek is beperkt tot de serverkast die was verhuurd sinds 2012. In verband met de complexe aard van de gevraagde hulp, heeft de officier van justitie technische assistentie van Nederlandse opsporingsambtenaren aangeboden, waarvan gebruik werd gemaakt. Toen de Costa Ricaanse autoriteiten de doorzoeking beëindigden waren nog niet alle bestanden gekopieerd. [10] De in Costa Rica aangetroffen data en overige goederen zijn vervolgens overgedragen aan het onderzoeksteam Sassenheim. [11] De voorwaarde van een rechterlijke toets voor gebruik van de data in andere onderzoeken, zoals in de beslissing van de Canadese rechter bij de Ennetcom-data, is door de Costa Ricaanse rechter niet gesteld.
Met behulp van het door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) ontwikkelde forensische systeem Hansken zijn uit de data e-mailberichten ontsloten. [12] Op dat moment bleek dat bij het veiligstellen van de servers behalve de data van aanbieder PGPSafe, ook data waren gekopieerd van andere aanbieders zoals bijvoorbeeld van aanbieder Luxberry. [13]
Bij het ontsleutelen van de data is informatie naar voren gekomen die mogelijk te relateren was aan onderzoek Mortel. Er werd onder andere communicatie gezien die op 27 mei 2016 had plaatsgevonden tussen de gebruikers van de accounts [account] en [account] die onder andere ging over een voorgenomen liquidatie van iemand die ‘ [naam] ’ of ‘ [naam] ’ heet en die bij het confectiecentrum woont en zijn dikke zwarte Polo GTI altijd daar in de garage parkeert. [14] Vanuit het onderzoek Sassenheim is de informatie na toestemming van de zaaksofficier van justitie op grond van artikel 126dd Sv gedeeld met het onderzoeksteam Mortel. [15] Omdat er aanwijzingen waren dat de dadergroep mogelijk al in april 2016 acties had ondernomen op het beoogde slachtoffer, heeft onderzoekteam Mortel later de beschikking gekregen over de inhoudelijke berichten van nog een aantal e-mailadressen. [16]
5.3.
Oordeel van de rechtbank over de gevoerde verweren
5.3.1.
Toepasselijk Unierecht
5.3.1.1. Verweer
Volgens de verdediging is bij de verwerving en verwerking van de PGP-data gehandeld binnen de werkingssfeer van de Richtlijn 2016/680/EG (hierna: richtlijn 2016/680). Deze richtlijn waarborgt de beveiliging van persoonsgegevens van personen die betrokken zijn bij strafzaken. Omdat er is gehandeld binnen de werkingssfeer van het Unierecht, heeft het Handvest directe werking.
Richtlijn 2016/680 is in Nederland geïmplementeerd in de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) en de daaronder vallende besluiten. De bepalingen daarin dienen normconform de richtlijn en het Handvest en de daaruit voortvloeiende juridische kaders te worden geïnterpreteerd. De juridische kaders volgen voornamelijk uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) over Richtlijn 2002/58/EG (hierna: richtlijn 2002/58). Die richtlijn ziet op de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie. In dat kader wordt een coherente en homogene toepassing van de regels inzake bescherming van de grondrechten van personen in verband met verwerking van persoonsgegevens binnen de gehele Europese Unie te verzekeren beoogd. Dat betekent dat de grondrechten van de artikelen 7 en 8 van het Handvest bij bijna alle vormen van gegevensverwerking dienen te worden gewaarborgd zoals het HvJEU dit heeft geschetst in de rechtspraak. Daarmee is het juridisch kader ook van belang bij vergelijkbare inbreuken op de rechten van de artikelen 7 en 8 van het Handvest, die vallen binnen de werkingssfeer van het Unierecht, zoals in onderhavige zaak het geval is.
Het juridisch kader houdt in dat er duidelijke en nauwkeurige regels moeten zijn voor de reikwijdte en toepassing van de maatregel tot verwerking van gegevens. Deze regels moeten bindend zijn naar intern recht. De regels moeten zien op doelbinding en minimale gegevensverwerking. Ook moet er zijn voorzien in toezicht door een onafhankelijke autoriteit. Een en ander dient er dus in te voorzien dat verwerking tot het strikt noodzakelijke wordt beperkt.
De kaders van het HvJEU omtrent richtlijn 2002/58 zijn aldus analoog van toepassing in de onderhavige situatie. Mocht de rechtbank dat standpunt niet volgen, of deze wel volgen maar geneigd zijn te oordelen dat de Nederlandse wettelijke bepalingen aan die criteria voldoen, dan wordt het voorwaardelijk verzoek gedaan om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU.
5.3.1.2. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat richtlijn 2002/58 niet van toepassing is en daarmee ook niet de kaders die zijn geschetst in de jurisprudentie van het HvJEU.
5.3.1.3. Oordeel van de rechtbank
Dit onderwerp is voor wat betreft de Ennetcom-data al aan de orde gekomen in het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022. [17] Ook in het arrest van 13 juni 2023 waarin de Hoge Raad prejudiciële vragen van de rechtbanken Noord-Nederland en Overijssel beantwoordt, wordt hier aandacht aan besteed. [18] Richtlijn 2002/58 is alleen van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in verband met de levering van openbare elektronische-communicatiediensten over openbare communicatienetwerken in de Gemeenschap. Artikel 1, derde lid, van de richtlijn 2002/58 bepaalt dat de richtlijn niet van toepassing is op de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied.
Uit de vaststellingen van de rechtbank volgt dat in de voorliggende zaak geen onderzoeksresultaten zijn verkregen op grond van aan de bedrijven Ennetcom en PGPSafe opgelegde verwerkingsverplichtingen. De bedrijven Ennetcom en PGPSafe hebben namelijk geen data van gebruikers aan de Nederlandse autoriteiten verstrekt. Het gaat in dit geval om de uitoefening door strafvorderlijke autoriteiten van bevoegdheden waarmee rechtstreeks gegevens in verband met het versleutelde berichtenverkeer zijn verkregen. Bovendien geldt dat Ennetcom en PGPSafe een versleutelde berichtendienst aanboden, waarbij de gebruikers van die diensten in beginsel geen persoonsgegevens kenbaar hoefden te maken en waarbij men alleen met elkaar kon communiceren als men beschikte over een PGP-e-mailadres. Er was dan ook geen sprake van verwerking van persoonsgegevens door Ennetcom en PGPSafe. Om die redenen is richtlijn 2002/58 hier niet van belang. De jurisprudentie van het HvJEU maakt dit niet anders, nu deze jurisprudentie ziet op een door nationale overheden opgestelde nationale regeling en het in de onderhavige zaak gaat om door buitenlandse autoriteiten uitgevoerd strafrechtelijk onderzoek. De arresten van het HvJEU zien dus op een andere situatie dan de onderhavige.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het standpunt van de verdediging dat de kaders van het HvJEU omtrent richtlijn 2002/58 analoog van toepassing zijn in de onderhavige situatie niet volgt. Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de verdediging om hierover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU. Daarover overweegt de rechtbank hieronder als volgt.
Richtlijn 2016/680 ziet op de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten ten behoeve van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten en de tenuitvoerlegging van straffen. De richtlijn beoogt te waarborgen dat gegevens die door rechtshandhavingsautoriteiten worden verzameld op een wettige en eerlijke wijze worden verwerkt, voor bepaalde legitieme doelen worden verzameld en verwerkt, en op passende wijze worden beschermd tegen ongeoorloofde en onrechtmatige verwerking. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wpg en de Wjsg en de daaronder vallende besluiten. Deze regelgeving is dus van belang in een zaak als deze, waarbij (persoons)gegevens die onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten zijn verkregen en vervolgens aan de Nederlandse autoriteiten ter beschikking zijn gesteld, in Nederland worden verwerkt ten behoeve van de opsporing of vervolging.
Uit artikel 51 lid 1 van het Handvest volgt dat de bepalingen uit het Handvest zich richten tot de lidstaten, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Daarvan is sprake wanneer een juridische situatie binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt. Wanneer nationale wetgeving wordt toegepast die is aangenomen ter omzetting van een richtlijn of een kaderbesluit, dan is sprake van het ten uitvoer brengen van Unierecht. Nu het verwerken van de PGP-data in onderhavige zaak valt onder de werkingssfeer van richtlijn 2016/680, zijn daarmee het Handvest en het Unierecht van toepassing.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het voorwaardelijke verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen af. De rechtbank acht zich na de inhoudelijke behandeling en bestudering van alle stukken voldoende voorgelicht over de uitleg en geldigheid van het Unierecht en in staat om een beslissing te nemen.
5.3.2.
Verwerving van de PGP-data
5.3.2.1. Toepassing artikel 125la Sv
5.3.2.1.1. Verweer
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie ten onrechte artikel 125i Sv aan de rechtshulpverzoeken - en daarmee aan de verkrijging van de PGP-data - ten grondslag heeft gelegd. Artikel 125la Sv, met daarbij een machtiging van de rechter-commissaris, had als basis moeten dienen. Er zou dan een rechterlijke toets hebben plaatsgevonden, wat een noodzakelijke waarborg is in het licht van de artikelen 7 en 8 van het Handvest en artikel 8 EVRM. Deze machtigingen zouden niet door de rechter-commissaris zijn verleend indien deze waren gevorderd.
5.3.2.1.2. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet zonder meer duidelijk is dat artikel 125la Sv als basis had moeten dienen voor de rechtshulpverzoeken aan Canada en Costa Rica.
5.3.2.1.3. Oordeel van de rechtbank
Uitgangspunt voor de rechtbank is dat de doorzoekingen in de serverruimtes in respectievelijk Canada en Costa Rica hebben te gelden als doorzoekingen bij Ennetcom en PGPSafe. Bij de beoordeling van de vraag of het Openbaar Ministerie de rechtshulpverzoeken waarin om deze doorzoekingen werd gevraagd (mede) had moeten baseren op artikel 125la Sv dient eerst de vraag beantwoord te worden of aanbieders van diensten als Ennetcom en PGPSafe beschouwd moeten worden als ‘aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst’ als bedoeld in dat artikel. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Het begrip ‘aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst’ in artikel 125la Sv legt de rechtbank hier uit aan de hand van het begrip ‘aanbieder van een communicatiedienst’ als bedoeld in artikel 138g Sv. De e-mailberichten op de servers van Ennetcom en PGPSafe komen hiermee dezelfde bescherming toe als het ‘briefgeheim’.
In het geval dat de aanbieder van een communicatiedienst tevens verdachte is – zoals het geval is bij Ennetcom en PGPSafe – kunnen de opsporingsdiensten in het kader van een doorzoeking gegevens die in een bij die verdachte aanwezige gegevensdrager zijn opgeslagen, vastleggen op de voet van artikel 125i Sv. Artikel 125la Sv komt als lex specialis van artikel 125i Sv in beginsel pas in beeld als er communicatie tussen derden op deze gegevensdrager wordt aangetroffen en de officier van justitie daar kennis van wil nemen. Uit het dossier blijkt dat zowel in het geval van Ennetcom als PGPSafe verwacht werd dat men communicatie tussen gebruikers van de dienst zou aantreffen en dat deze wellicht ook te ontsleutelen was. Dat maakt dat het Openbaar Ministerie naar het oordeel van de rechtbank artikel 125la Sv mede aan beide rechtshulpverzoeken ten grondslag had moeten leggen en dat deze dus vergezeld hadden moeten gaan van een machtiging van de rechter-commissaris.
Het ontbreken van de voorafgaande machtigingen door de rechter-commissaris levert onherstelbare vormverzuimen op. Deze vormverzuimen hebben zich weliswaar niet in de voorbereidende onderzoeken jegens verdachte in de onderzoeken Mortel en Zwaluw voorgedaan, maar zoals hiervoor overwogen zal wel moeten worden beoordeeld of deze vormverzuimen tot consequenties moeten leiden in deze strafzaak. Bij die beoordeling houdt de rechtbank rekening met het belang dat het voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het belang van het geschonden voorschrift is groot. Het betreft het ontbreken van een voorafgaande rechterlijk toets, die is ingegeven door de ernst van de inbreuk die wordt gemaakt door toepassing van het dwangmiddel. Door het ontbreken van de rechterlijk toets, heeft in Nederland geen voorafgaande rechterlijke beoordeling van de rechtmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit (voorafgaand aan het indienen van de rechtshulpverzoeken) plaatsgevonden. Echter, in casu is die beoordeling wel gemaakt door de rechters in Canada en Costa Rica. Zo blijkt uit de beslissing van 13 september 2016 dat de Canadese rechter zich realiseerde dat de data die aan Nederland verstrekt zouden worden mogelijk een grote hoeveelheid privégegevens van nog onbekend gebleven personen bevatten, wat ertoe heeft geleid dat hij aan het gebruik van de data een aantal voorwaarden heeft verbonden. Uit het bevel van 8 mei 2017 van de Costa Ricaanse rechter blijkt dat zowel aan nationaal (grond)wettelijke bepalingen als aan internationaal recht (IVBPR en de Universele verklaring) is getoetst. Dit relativeert de ernst van het ontbreken van de voorafgaande rechterlijke toets in Nederland.
Voor wat betreft de ernst van het verzuim is van belang dat niet gebleken is van een bewust onjuist handelen van de officier van justitie. De rechtbank is bovendien van oordeel dat, als de officier van justitie om een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris zou hebben gevraagd, hij deze naar alle waarschijnlijkheid gekregen zou hebben, gezien de ernst van de verdenkingen en wat op dat moment bekend was over Ennetcom en PGPSafe, namelijk dat de diensten van deze aanbieders (bij uitstek) werden gebruikt om communicatie over ernstige strafbare feiten geheim te kunnen houden, zoals ook uitvoerig uiteen is gezet in de rechtshulpverzoeken.
Het nadeel dat door het vormverzuim zou zijn geleden, kan volgens vaste jurisprudentie niet gelegen zijn in de ontdekking van een strafbaar feit. In het onderhavige geval kan hoogstens in algemene zin worden gezegd dat bij het kopiëren van een dergelijke grote hoeveelheid versleutelde communicatie altijd in enige mate sprake is van privacyschending. Verdachte betwist overigens dat hij degene is die aan de veiliggestelde en overgedragen communicatie heeft deelgenomen.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat met constatering van de vormverzuimen kan worden volstaan.
5.3.2.2. Data van andere aanbieders dan PGPSafe
5.3.2.2.1. Verweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet alle data die in Costa Rica in beslag zijn genomen verder verwerkt hadden mogen worden. De data van aanbieder PGPSafe hadden moeten worden gescheiden van data van andere aanbieders (waaronder Luxberry) voordat deze nader werden geanalyseerd. De gegevens van de andere aanbieders hadden niet mogen worden bewaard, laat staan onderzocht. Reden voor verdere analyse zou zijn gelegen in de omstandigheid dat men wist dat gebruikers van Ennetcom-accounts en PGPSafe-accounts berichten konden sturen en ontvangen van andere aanbieders, waardoor de data van die aanbieders potentieel ook interessant konden zijn voor het onderzoek Sassenheim. Niet kan worden onderbouwd dat het voor het onderzoek Sassenheim strikt noodzakelijk was om de Luxberry-data verder te verwerken. Dat de inhoud van de Luxberry-data na analyse reden gaf voor verdere verwerking, doet niet af aan het feit dat men niet had mogen analyseren. Daar komt bij dat er ook geen onafhankelijke autoriteit heeft geoordeeld dat er voldoende legitieme redenen waren om de data van andere aanbieders, waaronder Luxberry, te bewaren en verder te verwerken. Een dergelijk onafhankelijk oordeel zou ook niet zijn gegeven.
5.3.2.2.2. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het rechtshulpverzoek aan Costa Rica niet beperkt was tot het bedrijf PGPSafe of de berichten van gebruikers van PGPSafe, maar ook zag op andere onderzoeken naar ernstige misdrijven.
5.3.2.2.3. Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt het volgende. Ten tijde van het opsporingsonderzoek Sassenheim waren er verschillende PGP-aanbieders actief. De Nederlandse onderneming PGPSafe maakte gebruik van de dienstverlening zoals aangeboden door een Canadese ondernemer, die, onder andere, gebruik maakte van een onderneming met de handelsnaam ‘Unlimited Wireless’. Door Unlimited Wireless werd de noodzakelijke (digitale) infrastructuur onderhouden en werden de noodzakelijke telefoonabonnementen beheerd. Unlimited Wireless bood haar dienstverlening ook aan diverse andere aanbieders aan. Al voordat het rechtshulpverzoek in Costa Rica werd uitgevoerd was uit digitaal onderzoek bekend dat deze aanbieders gebruik maakten van dezelfde infrastructuur van Unlimited Wireless. Voorafgaand aan de doorzoeking in Costa Rica was ook al bekend dat het voor PGPSafe-gebruikers mogelijk was om te communiceren met gebruikers van andere aanbieders. [19]
Gelet op het voorgaande was het Openbaar Ministerie van oordeel dat ook data van andere aanbieders dan PGPSafe relevant kon zijn voor de waarheidsvinding in het onderzoek Sassenheim en ook in andere strafrechtelijke onderzoeken. Het was van belang om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de correspondentie die werd gevoerd door klanten van PGPSafe, alsmede van subjecten die in onderzoeken naar georganiseerde criminaliteit voorkwamen. [20]
In het rechtshulpverzoek aan Costa Rica van 4 april 2017 is verzocht om kopieën te mogen maken van de infrastructuur van Unlimited Wireless, die het mogelijk maakte om versleuteld te communiceren. In het rechtshulpverzoek staat beschreven dat er werd verwacht dat daarbij bewijsinformatie zou vrijkomen die van groot belang kon zijn voor het onderzoek Sassenheim, alsook voor vele andere nationale en internationale onderzoeken met betrekking tot onder andere liquidaties en drugshandel. De infrastructuur kon bestaan uit enkele servers met daarop tientallen virtuele servers, maar ook uit tientallen fysieke servers. [21]
De Costa Ricaanse rechter heeft toestemming gegeven tot doorzoeking van het pand waar de servers zich bevonden, bij het datacentrum van de onderneming Rack Lodge. Daarbij mochten ‘alle elementen die daar aangetroffen worden’ in beslag worden genomen die als bewijs konden dienen, waarbij werd opgemerkt dat het één of meerdere servers konden zijn. [22]
Nu reeds in het rechtshulpverzoek is vermeld dat het verzoek zag op de gehele infrastructuur van Unlimited Wireless en men ermee bekend was dat ook andere aanbieders daarvan gebruik maakten, is de rechtbank van oordeel dat de inbeslaggenomen data van andere aanbieders dan PGPSafe vielen onder de reikwijdte van het rechtshulpverzoek en de daar op volgende beslissing van de Costa Ricaanse rechter. Overigens is in het rechtshulpverzoek ook aangegeven dat de data die men wilde kopiëren niet alleen van belang konden zijn voor het onderzoek Sassenheim, maar ook voor andere onderzoeken naar georganiseerde criminaliteit. Het rechtshulpverzoek was daarmee niet beperkt tot het bedrijf PGPSafe of berichten van PGPSafe-gebruikers. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank op basis van het rechtshulpverzoek door de autoriteiten van Costa Rica alle op de virtuele servers aangetroffen data rechtmatig verkregen en overgedragen aan Nederland.
Voor de begrijpelijkheid zal de rechtbank in het vervolg alle PGP-data die in Costa Rica in beslag zijn genomen aanduiden als ‘de PGPSafe-data’.
5.3.3.
Verwerking van de PGP-data
5.3.3.1. Algemeen
Het is duidelijk dat er sprake is geweest van het bewaren en verwerken van een grote hoeveelheid privacygevoelige data. Van een algemene en ongedifferentieerde verzameling data, waar doorgaans bulkdata mee bedoeld wordt, kan echter niet worden gesproken. Het gaat hier immers om de data van een afgebakende groep, namelijk de gebruikers van respectievelijk Ennetcom en PGPSafe en een aantal andere aanbieders. Bovendien gaat het om een concrete verdenking dat deze diensten gebruikt werden door criminelen die zich (in georganiseerd verband) met zeer ernstige strafbare feiten bezig hielden. De door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) vastgestelde kaders voor bulkinterceptie zijn daarom niet zonder meer toepasbaar op de doorzoekingen bij Ennetcom en PGPSafe. Dat neemt niet weg dat een grote hoeveelheid data van vooraf onbekende gebruikers is onderschept, wat een inbreuk op de privacy oplevert. Er is aldus sprake van beperkingen op de grondrechten als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van het Handvest, alsmede artikel 8 EVRM.
De onderzoeken De Vink en Sassenheim waren, gelet op de aard van de verdenkingen toen, niet gericht op identificatie van de gebruikers van de diensten, maar op het vaststellen van de overwegend criminele context van hun communicatie. De verwachting was ook niet dat berichten direct te herleiden zouden zijn naar individuele gebruikers. De gebruikers hoefden namelijk niet hun identiteit of andere persoonsgegevens kenbaar te maken aan de aanbieders van deze dienst en dus was het onwaarschijnlijk dat (meta)data die rechtstreeks zouden kunnen leiden naar de gebruikers, terug zijn te vinden op de servers van Ennetcom en PGPSafe. De kennisname van de communicatie binnen deze onderzoeken vormde daarom naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan een beperkte inbreuk op de privacy van iedere individuele gebruiker. De omstandigheid dat het veel gebruikers betreft maakt dat niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat juist in de fase van het verwerken van de data binnen de onderzoeken Mortel en Zwaluw de mate van inbreuk op de privacy het grootst is geweest, nu de opsporingsdiensten de PGP-data daar hebben geanalyseerd en zich bezig hebben gehouden met de identificatie van de anonieme gebruikers. Juist in die fase werden aldus privégegevens van verdachte(n) geanalyseerd, wat een inbreuk op de artikelen 7 en 8 van het Handvest en artikel 8 EVRM kan opleveren. Beoordeeld moet worden of deze inbreuk toegestaan is: voldeden de beperkingen die werden gemaakt op de grondrechten aan de eisen die artikel 52 lid 1 van het Handvest en artikel 8 lid 2 EVRM daaraan stellen?
Nu de toetsing van de grondrechten uit het Handvest conform het EVRM moeten worden uitgelegd, zal de rechtbank bij haar toetsing uitgaan van het in artikel 8 EVRM bepaalde. Zoals eerder al aangegeven vloeit uit artikel 8 lid 2 EVRM voort dat inmenging van het openbaar gezag in ieders recht op privéleven en correspondentie alleen is toegestaan voor zover dat bij de wet is voorzien, een legitiem doel heeft en noodzakelijk is in een democratische samenleving, waarbij dient te worden voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.3.3.2. Verwerking van de Ennetcom-data
5.3.3.2.1. Toepassing Wpg binnen onderzoek DeVink
5.3.3.2.1.1. Verweer
De verdediging stelt dat de verwerking van de Ennetcom-data binnen onderzoek De Vink onrechtmatig heeft plaatsgevonden. De verwerking werd beheerst door de Wpg, en de bepalingen daarin zijn onvoldoende duidelijk en nauwkeurig. Daardoor is onvoldoende gewaarborgd dat men beschermd wordt tegen onrechtmatige inbreuken op de privacy.
5.3.3.2.1.2. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat onder andere de rechter kan toetsen of is voldaan aan de beginselen die zijn geïmplementeerd in de Wpg. Dit kan ook gedaan worden door de personen die verantwoordelijk zijn voor de verwerking van de data. Bovendien zijn de systemen van de politie ingesteld op de toegestane bewaartermijnen.
5.3.3.2.1.3. Oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor al beschreven is richtlijn 2016/680 in Nederland geïmplementeerd in de Wpg en de Wjsg en de daaronder vallende besluiten.
In artikel 1 van voornoemde richtlijn is het doel van de richtlijn opgenomen:
Bij deze richtlijn worden de regels vastgesteld betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid.
Volgens het Openbaar Ministerie heeft de verwerking van de PGP-data binnen het onderzoek De Vink plaatsgevonden conform artikel 9 van de Wpg. Artikel 9 van de Wpg beschrijft - kort gezegd - in welke gevallen politiegegevens kunnen worden verwerkt en wanneer zij moeten worden vernietigd. De bepaling voldoet daarmee in die zin aan het in artikel 1 van de richtlijn bepaalde en vormt de wettelijke grondslag voor de bevoegdheid om de PGP-data te verwerken. Uit de Wpg blijkt verder niet dat er een specifieke procedure is beschreven voor de verwerking van de PGP-data.
Uit het dossier blijkt verder ook niet hoe de verwerking van de data in onderzoek De Vink georganiseerd was en wat de wettelijke basis daarvoor was. Op verzoek van de verdediging heeft de politie een toelichting gegeven over de toepassing van de Wpg in het onderzoek Sassenheim. De rechtbank gaat ervan uit dat wat in die toelichting is beschreven ook geldt voor het onderzoek De Vink. Deze toelichting komt er enkel op neer dat er aan de verwerking condities waren verbonden, die geïncorporeerd waren in de systemen van de politie als verwerkingsverantwoordelijke van de gegevens. [23] [24]
De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is wat de relevantie van voorgaande is in het licht van het door de verdediging gevoerde verweer. De verdediging stelt dat door toepassing van de Wpg onvoldoende is gegarandeerd dat men beschermd wordt tegen onrechtmatige inbreuken op de privacy.
De rechtbank volgt die stelling niet. Ten aanzien van het bewaren en verwerken van de data in onderzoek De Vink kan, zoals hiervoor ook in paragraaf 5.3.3.1. beschreven, hoogstens in algemene zin worden gezegd dat in enige mate sprake is geweest van privacyschending. De inbreuk op de privacy wordt het grootst geacht in de fase van het analyseren van de data ter identificatie, dat in dit geval heeft plaatsvonden in de onderzoeken Mortel en Zwaluw.
De Ennetcom-data is pas aan onderzoeksteam Mortel verstrekt nadat de rechter-commissaris daar een machtiging voor had afgegeven. De rechter-commissaris heeft, zoals in de volgende paragraaf zal worden beschreven, uitgebreid uiteengezet op basis waarvan is overgegaan tot het verlenen van de machtiging, waarbij hij de in het Unierecht opgenomen waarborgen in acht heeft genomen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de gang van zaken, binnen onderzoek De Vink voldoende is gewaarborgd dat men werd beschermd tegen onrechtmatige inbreuken op de privacy. Er is zoverre geen sprake is van schending van het Unierecht en de rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
5.3.3.2.2. Verwerking Ennetcom-data binnen onderzoeken Mortel en Zwaluw
5.3.3.2.2.1. Verweer
De rechtbank leidt uit het verweer van de verdediging af dat zij stelt dat er geen wettelijke grondslag bestond voor de verwerking van de Ennetcom-data in de onderzoeken Mortel en Zwaluw, zoals artikel van het 52 Handvest en artikel 8 EVRM wel vereisen. Het is niet juist om, zoals de rechter-commissaris heeft gedaan, aansluiting te zoeken bij artikel 126ng Sv, omdat dat artikel op een andere bron van data ziet. Als er al een wettelijke grondslag zou kunnen worden gevonden in de machtigingen van de rechter-commissaris, dan wordt gesteld dat daarbij geen normconforme interpretatie is toegepast. De beperking van de toegang tot de data, zoals de rechter-commissaris in de machtiging heeft gedaan, is geen echte waarborg. In onderzoek De Vink zijn de berichten immers zo ruim mogelijk ontsleuteld. Ook is er geen simultaan en achteraf toezicht geweest op het daadwerkelijke gebruik van de data en of de data werden bewaard voor zover dit strikt noodzakelijk was.
5.3.3.2.2.2. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verwerking van de Ennetcom-data binnen de onderzoeken Mortel en Zwaluw rechtmatig heeft plaatsgevonden.
5.3.3.2.2.3. Oordeel van de rechtbank
Bij wet voorzien
Zoals hiervoor onder paragraaf 5.2.1 beschreven heeft de Canadese rechter de overdracht van de Ennetcom-data gelast onder de voorwaarde dat deze in eerste instantie alleen in vier onderzoeken zouden worden gebruikt en dat gebruik in andere onderzoeken altijd vooraf zou moeten gaan door toestemming van een Nederlandse rechter (“court”). Het onderzoek Mortel was niet één van de vier genoemde onderzoeken.
In paragraaf 5.2.1 is ook uiteengezet op welke wijze de Ennetcom-data in deze zaak alsnog zijn gevoegd. Deze werkwijze kwam in het kort op het volgende neer. In een eerste vordering aan de rechter-commissaris heeft het Openbaar Ministerie (ter uitvoering van de door de Canadese rechter gestelde voorwaarde) voorgesteld om conform een plan van aanpak onderzoek te doen naar de Ennetcom-data. De officier van justitie heeft een vordering als bedoeld in art. 181 lid 1 Sv gedaan en daarbij voorgesteld om de criteria van art. 126ng Sv analoog toe te passen. Op twee latere momenten heeft de officier van justitie de rechter-commissaris gevraagd om in te stemmen met verzoeken tot aanvullingen van het plan van aanpak.
Duidelijk is dat art. 126ng Sv niet is geschreven voor situaties als de onderhavige. Het artikel ziet namelijk op verschillende bijzondere opsporingsbevoegdheden van Nederlandse opsporingsambtenaren. In dit geval was daar nou juist geen sprake van. Het artikel biedt daarom in strikte zin geen wettelijke grondslag voor gebruik van data die zijn verkregen in het kader van een buitenlands opsporingsonderzoek. Het artikel dient enkel als ‘kapstok’ voor het normeren van de beslissing om met inzet van buitenlandse strafvorderlijke bevoegdheden door buitenlandse opsporingsdiensten verkregen gegevens in Nederlandse onderzoeken te gebruiken. Met andere woorden, de strafvorderlijke grondslag van de machtigingen van de rechter-commissaris in onderzoek Mortel dienen enkel om een rechterlijke beoordeling van de rechtmatigheid van het gebruik van in het buitenland verkregen (cryptocommunicatie)gegevens in Nederlandse onderzoeken mogelijk te maken. Deze constructie, die is gekozen om aan de voorwaarden van de Canadese rechter te voldoen, is volgens de Hoge Raad toelaatbaar. [25]
Hierbij overweegt de rechtbank nog het volgende. Het Nederlandse Wetboek van Strafvordering voorziet niet expliciet in wetgeving voor de hier aan de orde zijnde bijzondere gevallen, waarbij dergelijke gegevens zijn verkregen door inzet van buitenlandse opsporingsbevoegdheden. Het Wetboek van Strafvordering vereist in een dergelijk geval dus geen (voorafgaande) machtiging van een rechter-commissaris. Dat staat er evenwel niet aan in de weg dat een officier van justitie een machtiging vordert van de rechter-commissaris voor het gebruik van dergelijke gegevens in een strafrechtelijk onderzoek en dat die rechter-commissaris op die vordering beslist. [26] Zo’n machtiging vormt een waarborg voor het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer
.
Overigens had de tussenkomst van de rechter-commissaris ook rechtstreeks gebaseerd kunnen worden op de toezichthoudende bevoegdheid van de rechter-commissaris ex. art. 170 Sv (jo art. 181 Sv). Volgens de in art. 170 Sv verwoorde algemene taakomschrijving is de rechter-commissaris belast met toezichthoudende bevoegdheden met betrekking tot het opsporingsonderzoek. Algemeen wordt hieruit de opdracht afgeleid te waken over de rechtmatigheid en volledigheid van het opsporingsonderzoek. Deze opdracht komt tot uitdrukking in diverse opsporingsbevoegdheden waarvoor betrokkenheid van de rechter-commissaris een wettelijk vereiste is, maar ook buiten het wettelijk kader kan deze betrokkenheid een noodzakelijke voorwaarde zijn om een bepaalde opsporingsmethode rechtmatig te doen zijn. Zo zijn er situaties waarin de wet bepaalde opsporingsbevoegdheden zowel aan de officier van justitie als aan de rechter-commissaris toekent. Indien de officier van justitie er dan voor kiest om zich tot de rechter-commissaris te wenden terwijl de wet dit niet eist, kan de rol van de rechter-commissaris worden beschouwd als een aanvullende waarborg voor de evenwichtigheid en volledigheid van het onderzoek. In dat verband kan ook gewezen worden op het verrichten van onderzoek aan inbeslaggenomen smartphones. In voorkomende gevallen kan een betrokkenheid van de rechter-commissaris vereist zijn voor de rechtmatigheid van dergelijk onderzoek, ondanks dat de wet dit niet met zoveel woorden voorschrijft. Zo bezien vloeit de mogelijkheid om toestemming van de rechter-commissaris te vorderen buiten situaties waarin de wet dit eist voort uit het systeem van de wet.
Het bewaren en verwerken van de data wordt daarnaast gereguleerd door de artikelen 9 en 10 van de Wpg.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verwerking van de Ennetcom-data bij de wet is voorzien.
Legitiem doel en noodzakelijkheid
Er was sprake van onderzoek naar zeer ernstige strafbare feiten zoals (pogingen tot) liquidatie(s), die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. De privacy inbreuk diende daarmee een legitiem doel.
De rechter-commissaris heeft in de beschikking ex art. 126ng Sv uitgebreid uiteengezet op basis waarvan is overgegaan tot het verlenen van de machtiging. Het op enige wijze kennisnemen van de betreffende communicatie acht de rechter-commissaris dienstbaar aan en noodzakelijk voor het onderzoek naar ernstige te plegen of gepleegde strafbare feiten. Verder is overwogen dat de informatie niet op een andere, effectieve en minder ingrijpende wijze kon worden verkregen en gebruikt. Verder zijn daarbij voorwaarden geformuleerd om privacy schendingen zoveel mogelijk te beperken. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Conclusie
Het verwerken van de Ennetcom-data binnen de onderzoeken Mortel en Zwaluw was, gelet op de eisen van artikel 8 lid 2 EVRM, gerechtvaardigd.
5.3.3.3. Verwerking van de PGPSafe-data
5.3.3.3.1. Verwerking binnen onderzoek Sassenheim en de onderzoeken Mortel en Zwaluw
5.3.3.3.1.1. Verweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat - net zoals bij de verwerking van de Ennetcom-data - moet worden vastgesteld dat de verwerking van de PGPSafe-data zowel in het onderzoek Sassenheim als in de onderzoeken Mortel en Zwaluw niet voldoen aan de eisen van een rechtmatige verwerking, zoals dit voortvloeit uit de jurisprudentie van het HvJEU. De regelgeving omtrent de verwerking en de praktijk voorzien geenszins in de waarborgen die vanwege de artikelen 7 en 8 en 52 Handvest dienen te worden gesteld
.
5.3.3.3.1.2. Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verwerking van de PGPSafe-data binnen de onderzoeken Sassenheim, Mortel en Zwaluw rechtmatig heeft plaatsgevonden.
5.3.3.3.1.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst ten aanzien van de verwerking binnen het onderzoek Sassenheim naar wat zij hierover in paragraaf 5.3.3.2.1.3. in het kader van de Ennetcom-data heeft overwogen.
Ten aanzien van de verwerking van de PGPSafe-data binnen de onderzoeken Mortel en Zwaluw overweegt de rechtbank het volgende. Anders dan bij de Ennetcom-data heeft verwerking van de PGPSafe-data niet plaatsgevonden op grond van een machtiging van de rechter-commissaris. Voor de verwerking van de PGPSafe-data is de wettelijke procedure van artikel 126dd Sv gevolgd. De regeling van 126dd Sv kent geen voorziening van een rechterlijke toetsing voor zover de verstrekte data elektronisch berichtenverkeer betreffen waarvan de inhoud in het eerdere strafrechtelijke onderzoek nog niet bekend was. Dat maakt dat de rechtbank nu alsnog zal moeten toetsen of voldoende is gewaarborgd dat men werd beschermd tegen onrechtmatige inbreuken op de privacy. De rechtbank komt hierna tot de conclusie dat dit het geval is.
Bij wet voorzien
Voor de verstrekking van de PGPSafe-data vanuit het onderzoek Sassenheim naar de onderzoeken Mortel en Zwaluw is de wettelijke procedure van artikel 126dd Sv gevolgd. Volgens de Hoge Raad kan hierin de wettelijke grondslag worden gevonden voor het bewaren en/of gebruiken van gegevens die onder verantwoordelijkheid van buitenlandse autoriteiten zijn verkregen in andere strafvorderlijke onderzoeken. [27]
Noodzakelijkheid
Daarnaast diende de inbreuk een legitiem doel. De grondrechten zijn ingeperkt met als doel bestrijding van zware, gewelddadige criminaliteit, die naar zijn aard en/of door het georganiseerd verband waarin zij wordt gepleegd, de rechtsorde ernstig ontwricht.
Vervolgens is de vraag of ook is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit..
In deze zaak kan worden vastgesteld dat bij nader onderzoek aan de data informatie naar voren kwam die gerelateerd werd aan onderzoek Mortel. De zaaksofficier van justitie van het onderzoek Sassenheim heeft toestemming gegeven voor het delen van de informatie met het onderzoeksteam Mortel. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat de officier van justitie daarbij kenbaar heeft getoetst aan de eisen die artikel 8 EVRM lid 2 stelt.
De criteria op basis waarvan de officier van justitie de PGPSafe-data heeft verstrekt - het gaat om op dat moment nog niet opgehelderde zware strafbare feiten en om specifieke e-mailadressen die te koppelen zijn aan de gebruikers van de e-mailadressen die hierover spreken - zijn echter zodanig dat een rechter zonder meer een machtiging zou hebben afgegeven. Bovendien was die informatie niet op andere wijze te verkrijgen. De verstrekking voldoet daarmee naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Conclusie
Het verwerken van de PGPSafe-data binnen de onderzoeken Mortel en Zwaluw was, gelet op de eisen van artikel 8 lid 2 EVRM, gerechtvaardigd.
Wat de raadsman heeft aangevoerd met betrekking tot de feitelijke gang van zaken bij de verwerking van de PGPSafe-data zal de rechtbank beoordelen in het kader van de tactische en technische verwerking van de PGP-data in de volgende paragraaf.
5.3.3.4. Tactische en technische verwerking van de PGP-data
5.3.3.4.1. Verweer
De verweren van de verdediging over de tactische en technische verwerking van de PGP-data zien op de stelling dat geen sprake zou zijn van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. De verdediging meent dat zij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om het verkregen bewijsmateriaal te kunnen controleren en betwisten omdat zij geen toegang heeft gekregen tot de volledige datasets van de onderzoeken De Vink en Sassenheim. Er is in dat kader ook geen compensatie geboden in de vorm van adequate procedurele waarborgen, omdat is gebleken dat het onderzoek naar de PGP-data ongestructureerd en ongecontroleerd heeft plaatsgevonden en ook achteraf niet controleerbaar is. De PGP-data zouden daarom van het bewijs moeten worden uitgesloten.
5.3.3.4.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
5.3.3.4.3. Oordeel van de rechtbank
Kort gezegd heeft een ieder wiens zaak binnen het toepassingsgebied van artikel 6 EVRM valt recht op een eerlijk proces (‘fair trial’). Dit houdt onder andere in dat de zaak in het openbaar, door een onafhankelijke en onpartijdige rechter binnen een redelijke termijn moet worden behandeld. Uiteindelijk is het de vraag of het proces als geheel eerlijk is verlopen (‘overall fairness of the trial’).
Het beginsel van ‘equality of arms’ (gelijkwaardige positie van procespartijen) ligt besloten in het in artikel 6 EVRM verankerde recht op een eerlijk proces en maakt daar een essentieel onderdeel van uit. Dit beginsel heeft tot doel ervoor te zorgen dat de partijen in strafzaken gelijke procedurele kansen krijgen om de zaak voor te bereiden, om hun argumenten voor te leggen aan de rechter en om proactief deel te nemen aan de gehele procedure. Een ongelijke positie van de verdediging vanwege, zoals hier van belang, een informatieachterstand kan worden gecompenseerd door andere procedurele waarborgen, waardoor de procedure in zijn geheel toch als eerlijk kan worden beschouwd.
In deze zaak geldt het volgende.
De verdediging heeft gewezen op de onmogelijkheid om te controleren of er ontlastend materiaal in de datasets uit de onderzoeken De Vink en Sassenheim is te vinden en heeft gesteld dat zij daarom de beschikking had moeten krijgen over die volledige datasets, althans de gelegenheid had moeten krijgen die in te zien. In dit proces heeft de verdediging meerdere malen verzoeken daartoe gedaan, die steeds door de rechtbank zijn afgewezen.
De rechtbank stelt voorop dat - ook gelet op andere te respecteren belangen - uit het beginsel van equality of arms niet voortvloeit dat de verdachte aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen of als aanleiding voor de opsporing heeft gediend. Een opsporingsinstantie heeft een andere positie dan de verdediging. Het criterium is niet dat de verdediging dezelfde mogelijkheden moet hebben als de opsporingsinstantie, maar dat de verdediging de mogelijkheid heeft om de resultaten van het onderzoek te onderzoeken, te betwisten en tot op zekere hoogte te controleren. Het gaat om effectieve controlemogelijkheden. Zou de verdediging, zoals zij stelt, ongebreideld en ongecontroleerd toegang hebben tot alle informatie waarover ook de politie kan beschikken, dan zou dat naar het oordeel van de rechtbank een onaanvaardbare inbreuk opleveren op het recht op privacy van alle andere personen dan de verdachte, van wie het gegevens betreft. Ten aanzien van de toegang tot de Ennetcom-data komt daar nog bij dat een verdergaande toegang in strijd zou zijn met de door de Canadese rechter gestelde voorwaarden.
Hiervoor is uiteengezet dat uit het dossier blijkt hoe de datasets in de onderzoeken Mortel en Zwaluw tot stand zijn gekomen. Behalve de PGP-data die zich in het dossier bevinden (en dus zijn verstrekt aan rechtbank en verdediging), heeft de verdediging afzonderlijk nog de beschikking gekregen over de data van de PGP-accounts die aan verdachte zelf worden toegeschreven. Daarnaast heeft de verdediging de mogelijkheid gekregen om de volledige datasets van de onderzoeken Mortel en Zwaluw in te zien met gebruikmaking van Hansken. De officier van justitie in de zaken Mortel en Zwaluw heeft niet meer data ter beschikking gehad.
De verdediging heeft daarnaast verbalisant T-079, die verantwoordelijk was voor de selectie van PGPSafe-data die mogelijk in aanmerking kwamen voor toevoeging aan de datasets, tijdens een verhoor nadere vragen kunnen stellen. Hierdoor is meer inzicht verkregen in de werkwijze bij het analyseren en selecteren van de data. De verdediging heeft hierdoor op dit punt gericht verweer kunnen voeren.
De rechtbank stelt vast dat uit de verhoren van verbalisant T-079 blijkt dat het onderzoek aan de data niet volgens een vaste procedure heeft plaatsgevonden. Dit is mede het gevolg geweest van het feit dat aan het gebruik van de data door de Costa Ricaanse rechter geen voorwaarden waren verbonden. Zo werd de data niet – net zoals bij de Ennetcom-data – doorzocht naar aanleiding van vooraf goedgekeurde plannen van aanpak met daarin opgenomen zoektermen. Dat maakt dat de werkwijze achteraf ook niet controleerbaar is. Of dit gevolgen moet hebben voor de bruikbaarheid van de PGP-berichten als bewijs, zal de rechtbank beoordelen bij de inhoudelijke beoordeling van de PGP-berichten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, hoewel de verdediging niet de volledige datasets onder ogen heeft gekregen, zij voldoende gelegenheid heeft gehad om (de selectie van) de bewijsmiddelen te controleren en haar zienswijze daarop toe te lichten. De verdediging heeft bovendien steeds de mogelijkheid gehad zich te wenden tot de rechter-commissaris met een onderbouwd verzoek, bijvoorbeeld met opgave van relevante zoektermen, om binnen de brondata te (laten) zoeken naar specifieke berichten waarvan de verdediging meende dat de datasets daarmee zouden moeten worden uitgebreid. Dit heeft de verdediging niet gedaan. De verdediging heeft vooral gesteld dat zich in data mogelijk ontlastende PGP-berichten bevinden, maar deze enkele algemene stelling is onvoldoende voor het oordeel dat inzage in alle brondata noodzakelijk is voor de voorbereiding van de verdediging en met het oog op het doen van een verzoek tot voeging van die data.
De rechtbank ziet ook anderszins geen aanleiding voor de conclusie dat de procedure op dit punt niet eerlijk of in strijd met de regels van een behoorlijk proces is geweest. Van schending van het gestelde in artikel 6 van het EVRM is dan ook naar het oordeel van de rechtbank op deze gronden geen sprake.
De rechtbank oordeelt dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’.
5.4.
Conclusie
De verdediging heeft uitvoerig betoogd dat de PGP-datavergaring en -verwerking in strijd is met het recht op eerbiediging van het persoonlijke leven zoals gewaarborgd in het Unierecht. De rechtbank heeft in een enkel geval geoordeeld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, maar volstaan met de constatering daarvan. Voor het overige heeft de rechtbank de verweren van de verdediging verworpen.
Ook is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van zodanige onvolkomenheden in de vergaring, verwerking en controleerbaarheid van het bewijs dat hiermee niet langer sprake zou zijn van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Alles samengenomen betekent dit dat voor bewijsuitsluiting geen reden bestaat. De rechtbank zal de PGP-berichten dan ook voor het bewijs gebruiken.

6.Identificatie PGP-accounts en bruikbaarheid berichten

6.1.
Identificatie PGP-accounts overige gebruikers
Het dossier bevat een aantal processen-verbaal van identificatie met betrekking tot PGP-accounts die door het Openbaar Ministerie aan andere personen, niet zijnde verdachte, worden toegeschreven. In sommige gevallen is de identificatie van de gebruiker(s) van die accounts van belang voor de beoordeling en duiding van conversaties en/of voor de koppeling van accounts aan verdachte. Om die reden is de rechtbank nagegaan of de identificatie op basis van de in die processen-verbaal van identificatie genoemde feiten en omstandigheden gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op de identificaties die door de rechtbank en het gerechtshof zijn gedaan in de (reeds allemaal onherroepelijke) vonnissen en arresten ten aanzien van medeverdachten in de zaken Mortel en Zwaluw. Nu daarnaast de identificatie van de medeverdachten geen onderwerp van discussie is geweest in onderhavige zaak, zal de rechtbank uitgaan van de juistheid.
6.2.
Identificatie PGP-accounts verdachte
6.2.1.
Standpunten van partijen
Het Openbaar Ministerie stelt dat aan verdachte de hierna te noemen PGP-accounts kunnen worden toegeschreven:
  • [account] (hierna: [account] );
  • [account] (hierna: [account] );
  • [account] (hierna: [account] );
  • [account] (hierna: [account] );
  • [account] (hierna: [account] );
  • [account] (hierna: [account] ).
De raadsman heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat deze accounts bij verdachte in gebruik waren en verwijt het Openbaar Ministerie dat het onderzoek naar verdachte is ingegeven door tunnelvisie.
6.2.2.
TCI-informatie en genoemde bijnamen
De rechtbank stelt vast dat op 13 maart 2019 door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) informatie is verstrekt over verdachte. Zo was informatie binnengekomen inhoudende:
“De man afgebeeld op de door u getoonde foto (verdachte) heeft de bijnamen ‘ [naam] ’ en ‘ [naam] ’.” [28]
en
“De man afgebeeld op de foto ( [betrokkene 3] ) is een zakelijk contact van ‘ [naam] ’. Zij zijn actief in de cocaïnehandel.” [29]
Informatie uit een TCI-melding kan als startinformatie dienen voor een strafrechtelijk onderzoek. Uit een proces-verbaal van 22 mei 2020 blijkt echter dat bedoelde TCI-informatie niet de aanleiding is geweest voor het nader onderzoek naar de (bij)naam ‘ [naam] ’. In het proces-verbaal is namelijk beschreven:
“Uit verschillende opgemaakte processen-verbaal met betrekking tot PGP-Safe data is naar voren gekomen dat de gebruiker van het e-mailadres [account] een belangrijke rol lijkt te spelen binnen het criminele samenwerkingsverband van de verdachten in 13Mortel. Deze gebruiker wordt door zijn contacten voornamelijk opgeslagen onder de (bij)naam ' [naam] '. Verder is gebleken dat ‘ [naam] ’ waarschijnlijk ook de beschikking had over (een) Ennetcom account(s). [30]
Hieruit leidt de rechtbank af dat de politie niet de naam ‘ [naam] ’, maar de betrokkenheid van het account [account] interessant vond. Uit het vervolg van het proces-verbaal blijkt dat in de Ennetcom-data en PGPSafe-data verder onderzoek is gedaan naar de veelal aan het account [account] gegeven (bij)naam ‘ [naam] ’, waaruit negen andere accounts naar voren kwamen.
Uit het voorgaande kan volgens de rechtbank worden afgeleid dat er niet is gehandeld vanuit de wens om de TCI-informatie bevestigd te krijgen. De rechtbank kan de verdediging daarom niet volgen in haar stelling dat het onderzoek is ingegeven door tunnelvisie.
Wel is de rechtbank van oordeel dat de conclusie die aan het einde van het proces-verbaal van 22 mei 2020 wordt getrokken, dat ‘ [naam] ’ verdachte betreft, niet getrokken kan worden op basis van de bevindingen in dat betreffende proces-verbaal. Daarvoor zal bevestiging moeten worden gevonden in objectieve onderzoeksbevindingen.
6.2.3.
Identificatie PGP-accounts [account] en [account]
Met betrekking tot de door het Openbaar Ministerie aan verdachte toegeschreven PGP-accounts [account] en [account] stelt de rechtbank, op grond van de wettige bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de voetnoten, [31] het volgende vast.
6.2.3.1. Account [account]
Contact met en over vrouw
De gebruiker van het account [account] stuurde op 11 november 2015 aan de gebruiker van het account [account] :
“regel is auto om me kids te halen en 2 fietsen voor ze te kopen nor weet waar”. Uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat verdachte op dat moment twee kinderen (drie en zeven jaar oud) had met [betrokkene 4] . [32]
Op 17 oktober 2015 stuurde de gebruiker van het account [account] aan de gebruiker van het account [account] (opgeslagen als ‘ [naam] ’):
“Geef 500 aan [betrokkene 5] bro en zeg 250 voor zijn zus”en
“geld moet ie daar laten voor nor”. Uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat [betrokkene 4] een jongere broer heeft, genaamd [betrokkene 5] . [33]
Reservering Van der Valk hotel
Op 18 oktober 2015 stuurde de gebruiker van het account [account] aan het account [account] (opgeslagen als ‘ [naam] ’):
“Joo bro alles cool kan je kamer voor me gaan pakken bij van dervalk en betallen op jou naam”en
“kan je een kleine reistas regelen en meenemen”. Op de vraag van het account [account]
“waar zie ik je”antwoordde de gebruiker van het account [account]
“Vander valk gewoon”. Uit gegevens van Van der Valk Hotels B.V. is gebleken dat [betrokkene 6] , een neefje van verdachte, een kamer heeft geboekt bij Van der Valk Hotel Schiphol voor 18 en 19 oktober 2015. [34] [betrokkene 6] heeft dit bevestigd. [35]
Vader in Duitsland
Vanaf 12 april 2016 heeft de gebruiker van het account [account] contact met het account [account] . De gebruiker van het account [account] stuurde onder andere:
“Joo alles goed kijk even met hoes hij moet je 10kop geven want moeten [betrokkene 8] enzobetallen en hotel dan regel ik dat hij het krijgt van me”en
“10 kop is alleen voor pa bro want die vitamine duurt 3dagen en is in een andere hotel kost 1300 3dagen voor suite zit jij en pa +4800 voor [betrokkene 8] en dan nog kamer voor daarna”. Vervolgens stuurde de gebruiker een bericht door met de tekst:
“Adres van hotel [adres] hij is er zelf als zaterdagavond.”Op 17 april 2016 stuurde de gebruiker van het account [account] :
“Zijn jullie goed aangekomen en is die hotel goed”en
“Ok en wat zegt pa haha hoes had zeker comentaar”en
“die kuur duurt 3dagen”.Op de vraag van de gebruiker van het account [account]
“Morgen is die kuur met [betrokkene 8] ”antwoordde de gebruiker van het account [account]
: “ja hij is vandaag al begonnen en morgen ook.” [36]
Uit onderzoek van de Duitse politie is gebleken dat in de periode van 16 april 2016 tot en met 20 april 2016 en in de periode van 28 april 2026 tot en met 29 april 2016 een persoon met de naam ‘ [betrokkene 7] ’ en ‘ [betrokkene 7] ’ samen met twee begeleiders heeft verbleven in hotel ‘Jungbrunnen’ aan de Kurstraβe 9 in Nidda Bad Salzhausen. Op hetzelfde adres was ook een ‘MedizinZentrum’ gevestigd. Bij beide boekingen zijn door de gasten geen officiële legitimatiebewijzen getoond en is door hen met contant geld betaald. Bij de hotelboeking van ‘ [betrokkene 7] ’ stond als aantekening ‘pat. [betrokkene 8] ’. Uit de hotelgegevens blijkt dat er in de periode van 16 tot en met 29 april een kamer was geregistreerd op naam van dokter [betrokkene 8] . [37]
6.2.3.2. Account [account]
Contact met vrouw
In de contactenlijst van de gebruiker van het account [account] staat het account [account] (hierna: [account] ) opgeslagen als ‘vr’, waarmee vermoedelijk ‘vrouw’ bedoeld wordt. De gebruiker van het account [account] had op 4 november 2015 contact met de gebruiker van het account [account] en stuurde:
“Wollah op mijn kids [betrokkene 4] ”. [38] Zoals hiervoor in paragraaf 6.2.3.1. al aangeven was verdachte op dat moment getrouwd met [betrokkene 4] en had hij twee kinderen met haar.
6.2.3.3. Beoordeling en conclusie
Gelet op de hiervoor beschreven berichten en onderzoeksbevindingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte de gebruiker is geweest van de accounts [account] en [account] . Voornoemde bevindingen zijn, in onderling verband en in samenhang bezien, sterk identificerend en kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte de gebruiker is geweest van voornoemde accounts. Niet is gebleken dat de accounts door een ander dan door verdachte zijn gebruikt.
6.2.4.
Identificatie overige accounts
De accounts [account] en [account] kunnen aan de hand van objectieve onderzoeksbevindingen worden gekoppeld aan verdachte. Dat geldt niet voor de overige accounts die het Openbaar Ministerie aan verdachte toeschrijft. De rechtbank is echter van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte ook de gebruiker is geweest van deze accounts, gelet op de overeenkomsten die er zijn met de accounts [account] en [account] of tussen de accounts onderling.
Met betrekking tot de door het Openbaar Ministerie overige aan verdachte toegeschreven PGP-accounts stelt de rechtbank, op grond van de wettige bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de voetnoten, het volgende vast.
6.2.4.1. ‘ [naam] ’
De gebruiker van de accounts [account] en [account] is door zijn contacten veelal opgeslagen onder de (bij)naam ‘ [naam] ’ of een variant daarop. [39] [40] Ook de gebruikers van de accounts [account] en [account] werden door hun contacten (veelal) opgeslagen onder de (bij)naam ‘ [naam] ’ of een variant daarop. De gebruiker van het account [account] noemt zichzelf ‘ [naam] ’en de gebruiker van het account [account] noemt zichzelf ‘ [naam] ’. De gebruiker van het account [account] noemt zichzelf ‘ [naam] ’ en is door een andere gebruiker opgeslagen als ‘ [naam] ’ of noemt zichzelf zo. [41]
6.2.4.2. Afwijkende schrijfwijze
De gebruiker van de accounts [account] en [account] schrijft de worden ‘contact’ en ‘actie’ op een afwijkende wijze, namelijk als ‘contackt’ en acktie’. Hetzelfde geldt voor de gebruikers van de accounts [account] , [account] en [account] . [42]
De gebruiker van het account [account] communiceert met de gebruiker van het account ( [account] (hierna: [account] )), die is geïdentificeerd als [betrokkene 9] [43] (hierna: [betrokkene 9] ) over een klus op een verrader, waarbij hij het woord verrader als ‘verader’ schrijft. In mei 2016 communiceren ook de gebruikers van de accounts [account] en [account] met [betrokkene 9] ( [account] (hierna: [account] )) [44] over ‘die verader’, waarbij dezelfde afwijkende schrijfwijze wordt gebruikt. [45]
6.2.4.3. Loonbetaler
De gebruiker van het account [account] schrijft op 31 augustus 2015 in een bericht aan [betrokkene 9] ( [account] (hierna: [account] )) [46] [47] :
“Loon van jullie vind je daar”en
“5kop geeft bril je voor sikje en hun loon kop de man en jou loon”.
De gebruiker van het account [account] zegt halverwege mei 2016 ook tegen [betrokkene 9] ( [account] ) dat hij hem elke maand loon geeft (
“die je elke maand loon geeft”).
Ook de gebruiker van het account [account] stelt zichzelf eind mei 2016 voor aan [betrokkene 9] ( [account] ) als zijn loonbetaler:
“Ai ben ik weer je kan me hierop bereiken ok die je loon geeft elke maand.” [48]
6.2.4.4. Beoordeling en conclusie
Op grond van objectieve onderzoeksbevindingen komt de rechtbank tot een identificatie van verdachte als de gebruiker van de accounts [account] en [account] . Een aantal andere accounts vertoont overeenkomsten met deze accounts.
Net als de [account] en de [account] worden de accounts [account] , [account] , [account] en [account] ook veelal opgeslagen onder de (bij)naam ‘ [naam] ’ of een variant daarop of noemt de gebruiker zichzelf zo. Ook gebruikt een aantal van deze accounts een afwijkende schrijfwijze voor bepaalde woorden, op dezelfde manier als de gebruiker van de accounts [account] en/of [account] . Daar komt bij dat de gebruikers van de accounts [account] , [account] en [account] , die zichzelf respectievelijk ‘ [naam] ’, ‘Her’ en ‘Herm’ noemen, zichzelf tegenover [betrokkene 9] identificeren als degene die hem loont betaalt. Hieruit leidt de rechtbank af dat de gebruiker van de accounts [account] , [account] en [account] in elk geval dezelfde persoon is.
Voornoemde bevindingen kunnen, in onderling verband en in samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte, naast de accounts [account] en [account] , ook de gebruiker is geweest van de accounts:
  • [account] ;
  • [account] ;
  • [account] ;
  • [account] .
6.2.5.
Tijdsverloop en wisseling accounts
Uit de inhoud van de berichten kan worden afgeleid dat verdachte het account [account] in gebruik heeft gehad tot en met 15 mei 2016. [49] Uit de inhoud van de berichten kan ook worden afgeleid dat verdachte daarna eerst het account [account] in gebruik heeft gehad (vanaf 13 mei 2016) voordat hij het account [account] in gebruik nam (vanaf 28 mei 2016). [50] Het verweer van de verdediging dat verdachte niet de gebruiker van de accounts [account] en [account] zou kunnen zijn omdat in april 2016 tussen deze twee accounts contact zou hebben plaatsgevonden, wordt hiermee weerlegd.
6.3.
Interpretatie en gebruik van de PGP-berichten
De rechtbank is zich ervan bewust dat het bij de duiding van de PGP-berichten aankomt op de context en dat berichten niet zelden op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd. Bij de interpretatie dient behoedzaamheid te worden betracht.
De raadsman heeft inzage gekregen in de datasets en daarnaast is verdachte, tijdens zijn politieverhoren én tijdens de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting, geconfronteerd met de voor hem (meest) relevante PGP-berichten en de mogelijke interpretatie daarvan. De verdediging heeft de gelegenheid gehad om – zo nodig – uitleg te geven over die berichten en de interpretatie daarvan en/of aan te geven dat een bepaalde interpretatie niet juist is. Met dit in het achterhoofd heeft de rechtbank de PGP-berichten slechts voor het bewijs gebruikt, indien de rechtbank overtuigd is van haar lezing van die berichten en wanneer die lezing voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak, voor wat betreft de bewijsvoering, in belangrijke mate aankomt op de betekenis die kan worden toegekend aan de inhoud van de PGP-berichten. De gebruikers van de PGP-accounts waanden zich kennelijk onbespied, wat blijkt uit de inhoud van de PGP-berichten in het dossier. Er is namelijk geen sprake van versluierde taal in de gesprekken. De rechtbank komt daarom in veel gevallen tot de conclusie dat de berichten zoals die in het dossier naar voren komen, in onderlinge samenhang bezien, niet vatbaar zijn voor een andere interpretatie dan de interpretatie die op basis van de tekst voor de hand ligt.

7.Waardering van het bewijs

7.1.
Feit 3 ((uitlokking van) voorbereiding liquidatie van [slachtoffer 4] )
7.1.1.
Beschuldiging en standpunten partijen
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zich in de periode van 11 augustus 2015 tot en met 9 september 2015 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereiding van moord op [slachtoffer 4] , dan wel het medeplegen van de uitlokking van dit feit.
Volgens de officier van justitie moet verdachte veroordeeld worden voor het primair tenlastegelegde. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit.
7.1.2.
Juridisch kader medeplegen
Volgens vaste jurisprudentie is voor de kwalificatie van medeplegen vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn. In geval van medeplegen kan de verdachte ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor de uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door een medeverdachte zijn toegepast. Niet vereist voor het aannemen van medeplegen is dat de verdachte bijvoorbeeld zelf het geweld tegen het slachtoffer heeft uitgeoefend. Wie binnen het samenwerkingsverband precies welke feitelijke handeling heeft verricht, is niet van wezenlijke betekenis. De variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen is betrekkelijk groot. Dat maakt dat de vraag wanneer sprake is van ‘medeplegen’ zich niet in algemene zin laat beantwoorden. Bij de beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval kunnen van belang zijn de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Ook geldt voor medeplegen het vereiste van dubbel opzet. Zo moet er in de eerste plaats opzet zijn op de onderlinge samenwerking. Een nauwe en bewuste samenwerking veronderstelt immers bewustzijn van samenwerking. Dat hoeft niet altijd te betekenen dat er vooraf expliciet afspraken of plannen zijn gemaakt, dan wel tijdens de uitvoering ervan (kort) overleg is geweest. Onder omstandigheden kan de samenwerking voor een deel ook stilzwijgend plaatsvinden, bijvoorbeeld omdat men ter plekke van elkaar begrijpt wat de verdere bedoeling is of door het maken van een instemmende hoofdknik. Medeplegen impliceert bewuste samenwerking van een ieder van de medeplegers met het oog op het verrichten van een strafbare gedraging. Dat betekent dat voor medeplegen niet alleen bewustheid wordt verlangd in het verband van de samenwerking, maar het opzet in de tweede plaats ook gericht moet zijn op het begaan van de grondfeiten zoals ten laste gelegd.
Met name in gevallen waarin het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), dient de rechter in het geval hij toch tot een bewezenverklaring van medeplegen komt, in de bewijsvoering dat medeplegen nauwkeurig te motiveren.
In de regel zal de bijdrage van de medepleger worden geleverd tijdens het begaan van het feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar noodzakelijk is dat niet. De bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Vooral in dergelijke andere, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Niet wordt verlangd dat de medepleger zelf de gehele delictsomschrijving vervult; het accent ligt zoals gezegd op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling(en) heeft verricht. De verdachte kan ook in strafrechtelijke zin aansprakelijk worden gehouden voor uitvoeringshandelingen die (uitsluitend) door de medeverdachten zijn verricht. De omstandigheid dat de verdachte zelf geen uitvoeringshandeling(en) heeft verricht, behoeft aan het bewijs van medeplegen niet in de weg te staan. Het achterwege blijven van een fysieke uitvoeringshandeling op de plaats van het delict kan worden gecompenseerd door andere factoren, zoals de rol van de verdachte in het kader van het beramen en voorbereiden van het feit. Uit de meest recente rechtspraak van de Hoge Raad over medeplegen lijkt te kunnen worden afgeleid dat het bestaan van een voor alle deelnemers duidelijk plan een relevant aandachtspunt kan zijn voor de beoordeling of sprake is van medeplegen. Het gezamenlijk optrekken met het oog op het realiseren van een gezamenlijk plan kan medeplegen opleveren, ook al zouden de gedragingen van de verdachte op zichzelf beschouwd niet als een bijdrage van voldoende gewicht aan het ten laste gelegde feit kunnen worden aangemerkt.
7.1.3.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond op grond van de wettige bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de voetnoten, van de volgende feiten en omstandigheden uit.
7.1.3.1. Uitspraken in het onderzoek Zwaluw
In het onderzoek Zwaluw zijn vijf verdachten inmiddels onherroepelijk veroordeeld voor het medeplegen van voorbereiding van de moord op [slachtoffer 4] die in 2015 in Berlijn had moeten plaatsvinden. Vier verdachten zijn vrijgesproken. [51]
Het gerechtshof heeft, voor zover relevant voor de zaak van verdachte, vastgesteld: [52]
  • dat het plan was om [slachtoffer 4] in Berlijn te liquideren met vuurwapens;
  • dat [betrokkene 10] (hierna: [betrokkene 10] ) en [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) spraken over vuurwapens (AK’s en Glocks) die naar Berlijn moesten worden vervoerd en dat die wapens in de ‘stash’ van [betrokkene 10] lagen;
  • dat [betrokkene 10] en [betrokkene 3] spraken over meerdere personen (waaronder een ‘hitter’) die naar Berlijn moesten worden gestuurd;
  • dat [betrokkene 2] en [betrokkene 9] met dat doel op 20 augustus 2015 naar Berlijn zijn gereisd;
  • dat er meerdere wapens aanwezig waren in de woning aan de [adres] (het ‘safehouse’) en dat deze wapens bestemd waren tot het begaan van de liquidatie;
  • dat [betrokkene 11] ook op 22 augustus 2015 in Berlijn was;
  • dat [betrokkene 9] en [betrokkene 2] tussen 22 en 24 augustus 2015 op en neer zijn gereisd om [betrokkene 12] (hierna: [betrokkene 12] ) op te halen omdat [betrokkene 9] een extra man nodig had in Berlijn;
  • dat [betrokkene 9] op 31 augustus 2015 met de gebruiker van het account [account] onder andere sprak over de (rolverdeling bij de) uitvoering van de voorgenomen liquidatie;
  • dat [betrokkene 9] op 31 augustus 2015 naar Nederland is gereisd en op 5 september weer terug was in Berlijn.
7.1.3.2. Feiten en omstandigheden in deze zaak
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, en zo ja, hoe dat handelen dan zou moeten worden gekwalificeerd.
De betrokkenheid van verdachte zou blijken uit een berichtenwisseling op 31 augustus 2015 tussen [betrokkene 9] ( [account] ) en de gebruiker van het account [account] . Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte is geïdentificeerd als de gebruiker van het account [account] .
Uit de berichtenwisseling maakt de rechtbank op dat verdachte kennis had van de voorbereidingen die getroffen werden voor de moord op [slachtoffer 4] . Zo zegt hij onder andere:
“Bro der is werk kan elke moment gebeuren gaan we niet wachten tot je terug bent”

Gaat niet om ompraten maar om acktie die man is daar gezien”
“deze man is belangrijk”
“tot je terug komt kan iemand van hun gaan acktie kan elke moment gebeuren”
“bro die hond wou ons doen en had ons ook bijna daarom is dit belangrijk”
“Bro we hebben geen mannen daar alleen jullie nu en nog een chauffeur”
Ook blijkt dat verdachte met [betrokkene 9] spreekt over de uitvoering van en rolverdeling bij de uitvoering van de voorgenomen liquidatie. Zo zegt hij onder andere:

Ja [betrokkene 2] doet het werk stapt achterop sikje rijden naar eerlijke auto die op ze wacht.”
Uit de berichten blijkt verder dat verdachte probeert te voorkomen dat [betrokkene 9] , [betrokkene 2] en [betrokkene 12] Berlijn verlaten. Als [betrokkene 9] aangeeft dat hij even naar Nederland wil om dingen te regelen, zegt verdachte dat hij dingen voor [betrokkene 9] kan regelen. Hij kan geld
(“buit”) of een telefoon
(“enet”)naar zijn vrouw brengen. Verdachte zal een telefoon regelen zodat [betrokkene 9] , [betrokkene 2] en [betrokkene 12] met het thuisfront kunnen communiceren. Uiteindelijk mag [betrokkene 9] van verdachte kort naar Nederland, maar moeten [betrokkene 2] en [betrokkene 12] in Berlijn blijven:
“Ok dan ga jij en laat die jongens daar”
“Bro ik wil hun 2 daar hebben ga jij snel je dingen regelen en voor hun”
Daarnaast blijkt ook dat verdachte hen geld (
“loon”) geeft of zorgt dat ze het krijgen:
“Loon van jullie vind je daar”
“5kop geeft bril je voor sikje en hun loon kop de man en jou loon”
Hij houdt [betrokkene 9] ook steeds voor dat hij en de anderen veel geld kunnen verdienen:
“Bro dit is belangrijk en gaat je veel geld opleveren”
“Ok bro hoelang blijf je weg je gaat veel geld mislopen heel veel”
7.1.4.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde onderzoeksbevindingen onvoldoende zijn om op grond daarvan vast te kunnen stellen dat verdachte samen met anderen bewust heeft samengewerkt aan de voorbereiding van de op handen zijnde moord op [slachtoffer 4] , dan wel de uitlokking daarvan.
Uit de inhoud van de berichten blijkt dat verdachte op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 4] te liquideren. Ook kan worden vastgesteld dat hij probeerde om de beoogde uitvoerders in de buurt van het doelwit in Berlijn te houden en dat hij met hen sprak over een geldelijke beloning en ‘loon’.
Uit de feiten en omstandigheden, zoals die ook zijn vastgesteld in andere onherroepelijke vonnissen en arresten van de medeverdachten in de zaak Zwaluw, blijkt echter dat de uitlokking van de voorgenomen moord op [slachtoffer 4] in een eerder stadium al door anderen heeft plaatsgevonden. Ook blijkt dat de voorbereiding al in volle gang was. Verdachte komt in het dossier pas in beeld op het moment dat de beoogde uitvoerders zich al in Berlijn bevonden en de beschikking hadden over wapens.
Dit maakt, naar het oordeel van de rechtbank, dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd bij het voorbereiden van de voorgenomen moord op [slachtoffer 4] , dan wel bij de uitlokking daarvan, om van medeplegen te spreken.
Gelet op het voorgaande wordt verdachte van het onder 3 ten laste gelegde feit vrijgesproken.
7.2.
Feiten 1 en 2 (moord op [slachtoffer 1] en de poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] )
7.2.1.
Beschuldiging en standpunten partijen
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij zich op 8 oktober 2016 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord op [slachtoffer 1] en de poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Indien dat niet bewezen kan worden, dan zou verdachte zich in de periode van 17 april 2016 tot en met 8 oktober 2016 samen met anderen schuldig hebben gemaakt aan de uitlokking van deze feiten, dan wel aan de medeplichtigheid daaraan.
Volgens de officier van justitie moet verdachte veroordeeld worden voor het subsidiair tenlastegelegde. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van deze feiten.
7.2.2.
Juridische kaders
7.2.2.1. Medeplegen
Voor het juridisch kader van medeplegen wordt verwezen naar wat daarover in rubriek 7.1.2. is opgenomen.
7.2.2.2. Uitlokking
Uitlokking is in het Wetboek van Strafrecht (Sr) geregeld in artikel 47 lid 1 sub 2:
1.
Als daders van een strafbaar feit worden gestraft:
(..)
2. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken.
2.
Ten aanzien van de laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hun gevolgen.
Strafbare uitlokking veronderstelt de vervulling van vijf voorwaarden, waarvan enkele in de wettekst zijn vermeld:
opzet van de uitlokker;
het aanzetten van een ander (de uitgelokte);
gebruik van één of meer uitlokkingsmiddelen;
het uitgelokte delict moet zijn gevolgd;
de uitgelokte moet strafbaar zijn.
Ad 1
. Opzet van de uitlokker
De uitlokking moet opzettelijk zijn gedaan. Het opzet van de uitlokker moet zijn gericht op zowel het aanzetten van een ander een delict te begaan als op de bestanddelen van dat delict. Voor het bewijs van ‘opzet’ is voldoende als de uitlokker het zogenoemde ‘voorwaardelijk opzet’ had. Het ‘voorwaardelijk opzet’ op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte ‘bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard’ dat dit gevolg zal intreden.
De uitlokker laat het feit door een ander plegen en zal doorgaans geen invloed meer (willen) hebben op de feitelijke uitvoering. Daardoor kan de vraag aan de orde komen hoe ver het opzet van de uitlokker reikt als het gaat om het grondfeit; is de uitlokker ook aansprakelijk voor de strafbare gedraging als de uitgelokte het strafbare feit op een andere manier uitvoert dan de uitlokker wilde?
Het feit dat opzet op het grondfeit ook voorwaardelijk opzet omvat brengt met zich mee dat niet al te grote verschillen tussen wat de uitlokker voor ogen stond en de uitvoering van het grondfeit door de uitgelokte niet bezwaarlijk worden geacht. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat in bepaalde gevallen is aangenomen dat een wat andere afloop en invulling van het grondfeit in de rol van de deelnemer en dus in zijn opzet zitten ingebakken, al was het maar omdat de uitlokker niet als feitelijk pleger de gang van zaken in de hand heeft.
Zo heeft de Hoge Raad in de zaak van de zogenaamde ‘Venlose vergismoord’ bepaald dat er sprake was van een uitlokking van moord, terwijl niet het beoogde slachtoffer maar zijn vrouw werd gedood door de uitgelokte. Volgens de Hoge Raad heeft verdachte, door de uitvoering van zijn opdracht over te laten aan anderen en daarbij geen voorzorgsmaatregelen te nemen om het risico op andere slachtoffers dan het beoogde slachtoffer te voorkomen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een ander dan het beoogde slachtoffer zou worden gedood. [53] De Hoge Raad oordeelde eerder al dat het opzet van de uitlokker zich uitstrekte tot moord op de getuige van een door hem uitgelokte aanslag: blijkens de door hem geuite dreigementen aanvaardde de uitlokker bewust de aanmerkelijke kans dat de moordenaars ook de getuige - van wie hij wist dat deze aanwezig zou zijn - zouden ombrengen. [54] Het gerechtshof Amsterdam heeft eerder aangenomen dat het feit dat moorden in het criminele milieu regelmatig plaatsvinden door gebruik te maken van een motor en een automatisch wapen met zich meebrengt dat de kans dat een ander wordt geraakt met een dodelijke afloop, aanmerkelijk te noemen is.” [55]
Ad 2.
Het aanzetten van een ander
De uitlokker moet een ander op het idee hebben gebracht - doen besluiten - het delict te begaan. Dit hoeft niet uit te sluiten dat andere omstandigheden dan (het gebruik van) een uitlokkingsmiddel meewerken tot dat besluit, maar het uitlokkingsmiddel moet wel de doorslag geven. Voor uitlokking van medeplegen is voldoende dat de uitlokker één van de medeplegers heeft overgehaald.
Ad 3.
Het gebruik van één of meer uitlokkingsmiddelen
Het overhalen van de ander moet zijn gebeurd door gebruikmaking van een of meer van de in art. 47 Sr genoemde uitlokkingsmiddelen, zoals het verschaffen van inlichtingen. Onder inlichtingen als hiervoor bedoeld zijn begrepen mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat deze geschikt zijn om in de omstandigheden van het geval te bewerkstelligen dat het delict wordt gepleegd.
Ad 4.
Het uitgelokte delict moet zijn gevolgd
Uit het ‘accessoriteitsvereiste’ vloeit de voorwaarde voort dat het uitgelokte delict heeft plaatsgevonden, daartoe een strafbare poging is ondernomen of het strafbaar voorbereid is.
Ad 5.
Het uitgelokte delict moet strafbaar zijn
De uitgelokte moet zelf strafbaar zijn, dit ter onderscheiding van de deelnemingsvorm doen plegen. De uitgelokte die het delict pleegt, moet daarom alle bestanddelen van de delictsomschrijving vervullen en mag bovendien niet wegens een schulduitsluitingsgrond vrijuit gaan.
7.2.3.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de voetnoten, van de volgende feiten en omstandigheden uit.
7.2.3.1. Uitspraken in het onderzoek Mortel
In het onderzoek Mortel zijn inmiddels zeven verdachten onherroepelijk veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 1] en de pogingen daartoe op zijn partner en dochter. [56]
Het gerechtshof heeft, voor zover relevant voor de zaak van verdachte, vastgesteld [57] :
  • dat op 8 oktober 2016 de auto van [slachtoffer 1] en zijn gezin in parkeergarage het [adres] in Amsterdam door twee schutters onder vuur is genomen. [slachtoffer 1] is hierbij overleden en zijn partner [slachtoffer 2] is zwaargewond geraakt. Hun dochter is ongedeerd gebleven;
  • dat volgens TCI-informatie uit oktober 2016 sprake was van een persoonsverwisseling: ene ‘ [betrokkene 13] ’ zou het beoogde doelwit zijn geweest en niet [slachtoffer 1] . [betrokkene 13] parkeerde zijn zwarte auto in de parkeergarage het [adres] , onder het appartement waar hij woonde;
  • dat vanaf 18 april 2016 PGP berichten over het ‘pakken’ van
  • dat er in de periode voor 8 oktober 2016 sprake was van een reeds bestaand samenwerkingsverband tussen [betrokkene 9] , [betrokkene 12] en [betrokkene 2] met de daarbij betrokken opdrachtgevers;
  • dat de auto’s die bij de moordaanslag zijn gebruikt zijn gestolen in juni 2016;
  • dat degenen die zijn veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de moordaanslag ontmoetingen met elkaar hadden vanaf begin september 2016;
  • dat [betrokkene 9] , [betrokkene 12] en [betrokkene 2] worden aangemerkt als medeplegers bij de moordaanslag. [betrokkene 9] wordt beschouwd als organisator en [betrokkene 12] en [betrokkene 2] waren de schutters op 8 oktober 2016. [betrokkene 2] en [betrokkene 12] hebben met semi automatische wapens een groot aantal kogels afgevuurd op het gezin [slachtoffer 1] .
7.2.3.2. Feiten en omstandigheden in deze zaak
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, en zo ja of dat medeplegen van (poging) moord oplevert, of dat verdachte moet worden beschouwd als uitlokker of medeplichtige.
De betrokkenheid van verdachte zou blijken uit berichten die zijn verstuurd door de gebruiker van de accounts [account] en [account] . Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte is geïdentificeerd als de gebruiker van deze accounts.
Gesprek tussen verdachte ( [account] ) en [betrokkene 9] ( [account] ) in de periode 17 mei 2016 tot en met 25 mei 2016 [58]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
17 mei 2016
[account]
[account]
OK ik ga 1deze dagen iemand van ons sturen met wat info oke word niet meer door tel gepraat
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
23 mei 2016
[account]
[account]
Morgen gaat iemand komen ok die ook met je in berl was maar nog niks doen ok alles aanhoren en kijken wat je nodig hebt ok
[account]
[account]
Laat je weten ok spreken jullie ergens goed af
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
25 mei 2016
[account]
[account]
Ai hoelaat kan je en waar bro
[account]
[account]
Ai ben je der
Gesprekken van [betrokkene 9] ( [account] ) met [betrokkene 14] ( [account] ) [59] en [betrokkene 12] ( [account] ) [60] op 26 mei 2016 [61]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
26 mei 2016
[account]
[account]
21.00 precies bro bij mc. Ok die van noord
[account]
[account]
Afspraak is precies om 9uur bij macdonald noord neem kanu mee doorgeladen
Uit deze gesprekken leidt de rechtbank af dat verdachte een ontmoeting regelt tussen [betrokkene 9] en een derde, die hem informatie gaat geven. Deze ontmoeting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2026 bij de McDonalds in Amsterdam Noord. [betrokkene 12] zal ook bij deze afspraak aanwezig zijn en [betrokkene 9] vraagt hem een doorgeladen wapen mee te nemen.
Gesprekken van [account] met [betrokkene 9] ( [account] ) en [account] op 27 mei 2016 [62]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
27 mei 2016
21:58 uur
[account]
[account]
Wnnr heb je tyd voor wat je zei. Of zit er geen haast bij. Anders kan ik je wel tegemoet rijden straks
[account]
[account]
Nee niet echt haast. Rij straks richting west
[account]
[account]
Ai fa. Ben nu onderweg naar adam. Waar zie ik je?
[account]
[account]
Zeg mr. Ik ben west. Omgeving westerpark
[account]
[account]
Doen we bij die praxis?
[account]
[account]
Ja is goed. Hoelang ongeveer ben je r. Ik 15 a 20 zo
[account]
[account]
15 is goed
[account]
[account]
Ben er
27 mei 2016
00:17 uur
[account]
[account]
Fafi, die gast die gedaan moet worden is een getinte man. Zuid amerikaans ofzo maar niet zeker. Naam [naam] of [naam] . Hy haat die nog exact krijgen. Hy woont bij cobfectiecentrum daar ergens en zet zn wag altyd daar in de parkeergarage, hy gaat veel uit en heeft een dikke zwarte polo gti. Hy moet zsm loesoe (v slang waarschijnlijk) [naam] heeft gevr om foto dat er geen misverstanden gebeuren. En een motor of wag. Geen bmw heef ie gezegd. Daarna zei die ik heb een witte(waarschijnlijk golf maar [naam] wist niet zeker meer)
Uit onderzoek is gebleken dat ‘ [betrokkene 9] ’ de bijnaam is van [betrokkene 9] . [63] Duidelijk is dat [betrokkene 9] en de gebruiker van het account [account] op de avond van 27 mei 2016 afspreken bij de Praxis in Amsterdam West. Kort daarna bericht de gebruiker van het account [account] aan de gebruiker van het account [account] . Uit dit bericht maakt de rechtbank op dat [betrokkene 9] zojuist aan de gebruiker van het account [account] heeft verteld dat er een getinte man met de naam ‘ [naam] of ‘ [naam] ’ dood moet (“gedaan”, “loesoe”). Deze man woont bij het confectiecentrum en parkeert zijn zwarte Polo GTI altijd daar in de parkeergarage. [betrokkene 9] heeft gevraagd om een foto van de man zodat er geen misverstanden ontstaan. Ook zou hij hebben gevraagd om een motor of een auto.
Gesprekken tussen verdachte ( [account] ) en [betrokkene 9] ( [account] ) in de periode van 28 tot en met 31 mei 2016 [64]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
28 mei 2016
[account]
[account]
Ai ben ik weer je kan me hier op bereiken ok die je loon geeft elke maand
[account]
[account]
En kwa info je hebt de ok van ons
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
29 mei 2016
[account]
[account]
Ai bro had je gisteren gemailt je hebt de ok
[account]
[account]
OK is goed. Maar komt nog foto ging hij achteraan.
[account]
[account]
OK is goed je hebt alle info niks meer via tel ok en 1deze dagen krijg je loon ok even geduld
[account]
[account]
Is goed. Gooi alleen voor [betrokkene 2] 635eu erbij. Ze hebben nu die bon van ziekenauto gestuurt. En om te huren motor of auto. Spreek je snel.
[account]
[account]
Je bent dus nu alleen op pica aan het wachten wanneer zou ie brengen
[account]
[account]
Want iedereen kan die auto rijden. Dus foto is wel nodig
[account]
[account]
Hij zou kijken. Ik wacht tot ik een auto heb want kan daar gewoon gaan kijken als ik wagie zie. Wt ik hierna ga doen is deze mail aanhouden maar wel andere tel pakken als we klaar zijn.
30 mei 2016
[account]
[account]
Wou wel ef praten met jouw en [betrokkene 2] , kijken hoe of wt
31 mei 2016
[account]
[account]
Ait bro die foto gaat niet lukken maar die info is 1000%
[account]
[account]
Wil geen details hier over praten die man heefd je uitgelegt
[account]
[account]
Ok jammer. Was wel lekkerder geweest. En hoe zit het met vervoer? Stuur met loon meteen dan 1500 eu mee. Onkosten. Daarmee bedoel ik huren en borg. Kijk ook voor motorscooter.
[account]
[account]
Doe je dingen wat je moet doen voorbereidingen enzo ik zord dat je morgenavond je loon hebt en wa je nodig hebt voor huur
[account]
[account]
Ai wanneer ga je kijken en wat had je nodig
[account]
[account]
Ik wil een motorscooter huren en een auto. Om te kunnen bewegen. En een genakte motorscooter.
[account]
[account]
Zodra die dingen er zijn gaan we bewegen. Maar een goeie motorscooter sikje is niet de kleinste
[account]
[account]
Dus hoeveel gaat dat kosten
[account]
[account]
Weet niet. Auto is simpel motor daar d eborg van is altijd anders. Stuur voor zekerheid 2k. Misschien is die borg van motor 750eu, en dan nog de huur ervan.
[account]
[account]
En genakte scooter waar ga je die halen
[account]
[account]
Maar is een goeie motorscooter sikje is niet de kleinste
[account]
Regelen jullie hem zelf of niet
[account]
[account]
Ik dacht die gasten van jou hebben die. We hebben 1 maar zonder kappen en hij is klein. Bro naar dit gesprek haal ik die andere tellie. Ik ga deze weggooien. Kan ik die samsung halen? Dus geen blackberry meer.
[account]
[account]
Ik ga ef kijken als ik hem kan regelen. Maar dt kan ik pas morgen vragen. (antwoord op “Regelen jullie hem zelf of niet”)
[account]
[account]
Kan jij hem regelen en tel kan je beter na deze klus halen
[account]
[account]
Ok doe ik dan hierna. Ik ga morgen de buurt in om te vragen.
[account]
[account]
Wat kost zo 1 en we moeten niet veel praten
[account]
[account]
Weet ik pas morgen maar denk tussen de 1k en 1500eu
[account]
[account]
Ok ik stuur je 1500+2000 voor huur enzo
[account]
[account]
Ok als ik hem niet kan regelen?
[account]
[account]
Dan kijk ik maar die gasten zijn heet je hebt gezien met [betrokkene 2]
[account]
[account]
Ok doe me best om het te regelen.
[account]
[account]
Ja zo dacht ik ook. Lukt het niet moet die wel. Ok ga er morgen achetraan. Doe die doekoe morgen maar. Zit nu met kids. (antwoord op bericht van rocket235: Ok anders die je al hebt haal je kappen en spuiten)
[account]
[account]
Wat moest [betrokkene 2] betallen en wat moest voor die stashplek en 1500 voor huurwaggie?
[account]
Lion425 ( [betrokkene 2] )
Wt en hoeveel moest je ook alweer hebben voor ziekenwagen enzo?
[account] ( [betrokkene 2] )
[account]
Ambu was 485 en die ander is 230
[account]
[account]
[betrokkene 2] 485 en 230, stash 750, huur 2000
[account]
[account]
Waarom 230 was 600 toch
[account]
[account]
Was 6 plus dit is wt hij net doorgeeft
[account]
[account]
Bro hoedan waar komen die dingen vandaan
[account]
[account]
Je gaat gemailt worden 10500 krijg je
[account]
[account]
Dt is het. Hij nakt niet was 6plus
[account]
[account]
Ja weet ik hij nakt niet was gewoon een vraag
[betrokkene 2] is geïdentificeerd als gebruiker van het account [account] . [65]
Uit onderzoek is gebleken dat [betrokkene 2] op 24 februari 2016 is aangehouden na een achtervolging. [betrokkene 2] is daarbij tegen een boom gereden en met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Op die dag werd verdachte (op het account [account] ) bericht:
“Bro die gast van bolle is gebost brooo”. [betrokkene 2] heeft in totaal € 1.920,- aan boetes gekregen voor zijn verkeersovertredingen op 24 februari 2016, waaronder twee boetes van € 230,- (dit bedrag is genoemd in gesprekken tussen [account] en [account] ). De rekening van de ziekenwagen betreft het eigen risico van de zorgverzekering (€ 385,-).
Uit de inhoud van deze berichten maakt de rechtbank op dat [betrokkene 9] toestemming van verdachte krijgt om de liquidatie uit te voeren en voorbereidingen moet gaan treffen. Verdachte is degene die zorgt voor vergoeding van de onkosten hiervan, alsook de onkosten die [betrokkene 2] eerder heeft gehad na zijn arrestatie.
7.2.4.
Beoordeling
7.2.4.1. Doelwit en intentie
De inhoud van voornoemde berichten levert naar het oordeel van de rechtbank niet alleen het bewijs, maar overtuigen de rechtbank er ook van, dat [betrokkene 9] in mei 2016 de opdracht om iemand te liquideren heeft aangenomen van verdachte. De gevoerde gesprekken sluiten in tijd en qua inhoud op elkaar aan. Daarnaast laat de inhoud van de berichten met betrekking tot de intentie ook weinig aan de verbeelding over.
Binnen een tijdsbestek van twee weken heeft het volgende plaatsgevonden:
Verdachte heeft iemand naar [betrokkene 9] gestuurd om meer informatie te geven, waarna er een ontmoeting tussen [betrokkene 9] , [betrokkene 12] en een ander plaatsvindt. [betrokkene 9] vertelt daarna tegen een derde over een voorgenomen liquidatie en het beoogde doelwit: deze woonde in het confectiecentrum en parkeerde zijn zwarte auto daar altijd in de parkeergarage. Tegen deze derde persoon vertelt [betrokkene 9] ook dat hij graag een foto van het doelwit wil en dat hij een auto of motor nodig heeft. Over een foto, auto en motor heeft [betrokkene 9] het een aantal dagen later ook met verdachte, nadat verdachte hem “de ok” gegeven heeft. [betrokkene 9] moet van verdachte voorbereidingen treffen, in welk kader ook de namen van [betrokkene 12] en [betrokkene 2] worden genoemd. Verdachte zou een voorschot verschaffen om de huur en borg voor de vervoersmiddelen te betalen die gebruikt zouden worden en de kosten die [betrokkene 2] eerder had gemaakt vergoeden. Ook zou [betrokkene 9] ‘loon’ krijgen.
De inhoud van de berichten sluit aan bij de omstandigheden rondom de schietpartij op 8 oktober 2016. In de berichten wordt gesproken over dat het beoogde doelwit woonde in het confectiecentrum en zijn zwarte auto daar altijd in de parkeergarage parkeerde. Op 8 oktober 2016 is de zwarte auto van de slachtoffers gericht, van korte afstand en veelvuldig beschoten met (semi)automatische vuurwapens, kort nadat zij hadden geparkeerd in de parkeergarage bij het World Fashion Centre. Ook blijkt uit de berichten dat [betrokkene 9] de door hem gewenste foto van het doelwit uiteindelijk niet verstrekt heeft gekregen, terwijl er aanwijzingen zijn dat [slachtoffer 1] niet het beoogde doelwit was. Daar komt bij dat (onder andere) [betrokkene 9] , [betrokkene 12] en [betrokkene 2] zijn veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de moordaanslag op 8 oktober 2016.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de berichten zoals die in het dossier naar voren komen, in onderlinge samenhang bezien, zien op de verstrekking van de opdracht tot het plegen van een liquidatie, aan welke opdracht uitvoering is gegeven op 8 oktober 2016. De berichten zijn niet vatbaar voor een andere interpretatie.
7.2.4.2. Deelnemingsvorm
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag hoe het bovenbeschreven feitencomplex gekwalificeerd dient te worden in het licht van het tenlastegelegde.
Medeplegen
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van medeplegen van de (pogingen tot) moord. Niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de uitvoerders van de schietpartij op 8 oktober 2016. Verdachte was niet fysiek aanwezig bij de aanslag in de parkeergarage en van een gezamenlijke uitvoering was dus geen sprake. Uit de bewijsmiddelen blijkt onvoldoende over de inhoud van de contacten in de weken voorafgaand aan de feiten tussen verdachte en de uitvoerders, in het bijzonder [betrokkene 9] , om te kunnen concluderen tot bewezenverklaring van medeplegen.
Uitlokking
Opzet
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aan [betrokkene 9] de opdracht heeft gegeven om een moord te plegen. [betrokkene 9] heeft de opdracht aangenomen en op zijn beurt weer onder andere [betrokkene 12] en [betrokkene 2] ingeschakeld voor de uitvoering daarvan. Hieruit blijkt dat het opzet van verdachte gericht is geweest op het delict, te weten moord, en dat zijn opzet tevens gericht is geweest op het overhalen van [betrokkene 9] om deze moord te plegen.
Uit het dossier volgt dat waarschijnlijk sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Uit niets is gebleken dat [slachtoffer 1] het oorspronkelijk beoogde doelwit was en er zijn aanwijzingen dat een andere persoon ook in de beschrijving van het beoogde doelwit paste. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit aan het opzet van verdachte ten aanzien van de gepleegde feiten afdoet.
Uit de berichten blijkt dat de informatie die verdachte aan [betrokkene 9] over het beoogde doelwit heeft verschaft zeer algemeen was. Deze persoon zou ‘ [naam] ’ of ‘ [naam] ’ heten, in het confectiecentrum wonen en zijn zwarte auto daar altijd in de parkeergarage parkeren. Uit de berichten blijkt niet dat verdachte zich er op enige manier om heeft bekommerd of het voor [betrokkene 9] duidelijk was wie het beoogde doelwit was. Integendeel: ondanks dat [betrokkene 9] graag een foto van het doelwit wilde om misverstanden te voorkomen, is deze uiteindelijk niet door verdachte aan hem verstrekt. Ook blijkt niet dat verdachte andere voorzorgsmaatregelen heeft genomen die een vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte zich verder met de planning en de uitvoering heeft bemoeid.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er een reële en niet onwaarschijnlijke mogelijkheid was dat er door de uitvoerders een vergissing kon worden gemaakt ten aanzien van de persoon van het slachtoffer en dat verdachte bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Verdachte had daarmee voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
Ook de pogingen tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vallen onder het opzet van verdachte. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte er, gelet op de door hem verstrekte informatie over het beoogde doelwit, van uit had kunnen gaan dat de opdracht tot uitvoering zou worden gebracht bij de woning van het beoogde doelwit of in een parkeergarage. Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte er rekening mee had moeten houden dat mogelijk gebruik zou worden gemaakt van semi automatische wapens. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat omstanders of andere inzittenden van de auto zouden worden geraakt.
Het aanzetten van een ander
Verdachte heeft door [betrokkene 9] te benaderen hem op het idee gebracht om de moord uit te voeren. Immers blijkt uit niets dat [betrokkene 9] al voor het contact met verdachte het idee had om de moordaanslag te organiseren. Dit heeft hij ook niet verklaard. Voor het uitlokken van het medeplegen van de moord is voldoende dat verdachte één van de medeplegers heeft overgehaald.
Gebruik van één of meer uitlokkingsmiddelen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte uitlokkingsmiddelen heeft gebruikt. Hij heeft [betrokkene 9] immers informatie verschaft over wie het beoogde slachtoffer was, een geldelijke beloning (‘loon’) in het vooruitzicht gesteld en financiële middelen ter beschikking gesteld voor de voorbereiding van de moord, zoals de huur- en borgkosten voor de te gebruiken voertuigen. Deze middelen en inlichtingen zijn cruciaal geweest om ervoor te zorgen dat het delict werd gepleegd.
Het uitgelokte delict is gevolgd.
De moord op [slachtoffer 1] en de pogingen tot moord op [slachtoffer 2] en hun dochter zijn op 8 oktober 2016 uitgevoerd.
De uitgelokte moet strafbaar zijn.
De uitvoerders van de moord zijn strafbaar en ook bestraft door de rechtbank en/of het gerechtshof.
7.2.4.3. Voorbedachte raad
Dat verdachte schuldig is aan uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer 1] en de pogingen tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , volgt ook hier uit wat hiervoor is overwogen omtrent het voorwaardelijk opzet van verdachte. In dat geval strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot de slachtoffers waar het plan niet op was gericht. De aanmerkelijke kans op de dood van een ander was immers bij het plan inbegrepen.
7.2.5.
Conclusie
Resumerend acht de rechtbank, op grond van het voorgaande en de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiaire ten laste gelegde uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] , en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde uitlokking van het medeplegen van de pogingen tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
7.3.
Feit 4 (Deelname aan een criminele organisatie)
7.3.1
Beschuldiging en standpunten partijen
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 11 augustus 2015 tot en met 1 januari 2017 als oprichter/leider/bestuurder heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven ((voorbereiding van) moord, vuurwapenbezit en (zware) mishandeling).
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte heeft deelgenomen en leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van geweldsmisdrijven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit.
7.3.2.
Juridisch kader
Het deelnemen aan een criminele organisatie, zoals aan verdachte is ten laste gelegd onder feit 4, is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij een criminele organisatie. [66]
Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, dient de rechtbank daarom in de eerste plaats te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie en zo ja, of bewezen kan worden dat verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen.
Criminele organisatie
Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. [67]
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven. [68] Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. [69]
Deelname
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
In het bestanddeel deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor “deelneming” voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. [70]
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. [71]
Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard.
7.3.3.
Feiten en omstandigheden in deze zaak
De rechtbank gaat, naast de hiervoor in dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, op grond van de volgende wettige bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de voetnoten, van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Gesprek van verdachte ( [account] ) met [account] op 29 oktober 2015 [72]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
29 oktober 2015
[account]
[account]
Bro zaten bij die spullen geen raketwerpers
[account]
[account]
In die kist bro
[account]
[account]
Alleen bazoka
[account]
[account]
Is dat dan niet wat je bedoeld, ik ken het verschil niet bro
[account]
[account]
Der zat toch iets bij met een kop aan vast
Gesprek tussen verdachte ( [account] ) en [betrokkene 9] ( [account] ) op 4 november 2015 [73]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
4 november 2015
[account]
[account]
Ai bro. Was ef gister bezig met me broer
[account]
[account]
Ok man had je alles getest
[account]
[account]
Ja die raketwerper was gruwlijk om te gebruiken maar ik miste die auto. En 1granaat maar die ging niet af. Ik ga zo die sniper testen die heeft ook infrarood
Gesprek tussen verdachte ( [account] ) en de gebruiker van het account [account] op 4 november 2015 [74]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
4 november 2015
[account]
[account]
Stuurt bericht door van [account] :
Ja die raketwerper was gruwlijk om te gebruiken maar ik miste die auto. En 1granaat maar die ging niet af. Ik ga zo die sniper testen die heeft ook infrarood
Haha lees onder ben generaal in oorlogsveld
[account]
[account]
Hahahahaa waar is dat op playstation
[account]
[account]
Jaja ik speel geen spelletje was een auto die we zouden gebruiken bij een acktie maar ging niet door en ik moest al die dingen nog testen dus dan daar maar op
Gesprek tussen verdachte ( [account] ) en [betrokkene 9] ( [account] ) op 9 en 10 november 2015 [75]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
9 november 2015
[account]
[account]
Plan bro is iemand daar staan en als ie vertrekt jullie dan op de plaatsen gaan staan tot ie aankomt
[account]
[account]
Ja zo had ik gezegt toch. 1kijkt als ie weggaat. Komt ie terug word ie gepakt
[account]
[account]
Ok had je geen foto van hem of kunnen regelen
10 november 2015
[account]
[account]
Bro die auto gaat wel even tijd in zitten hij krijgt die gast niet te pakken kan je niet met die moter gaan morgen gewoon
Gesprek tussen [betrokkene 12] ( [account] ) [76] en [betrokkene 9] ( [account] ) op 12 november 2015 [77]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
12 november 2015
[account]
[account]
Ja klopt. Luister dan staat een bmw 535i in noord. Daar moet de sleutel van opgehaald worden. Of moet ik bril vragen. Ik wou eigenlijk meteen morgenochtend gaan kijken bij die man als we hem kunnen pakken
[account]
[account]
Pakken was met scooter vlucht is met auto
[account]
[account]
Ok kijk als je [betrokkene 2] kan bereiken. Dan zie ik jullie straks
[account]
[account]
Hij zegt met [betrokkene 2] langsgaan vanavond om die scooterop te halen maare waar gaan wij hem laten
[account]
[account]
Yo. Zet die bmw ff weg van daar woonwijk in ofzo. En breng die pgp morgen voor djur met je vrouwtje z’n auto
[account]
[account]
Okok. En die gans torie kan ik die ophalen morgen?
De rechtbank heeft verdachte geïdentificeerd als gebruiker van het account [account] . Uit bovenstaande berichten van eind oktober en begin november 2015 maakt de rechtbank op dat verdachte met [betrokkene 9] en een ander onbekend gebleven persoon spreekt over (het testen van) verschillende wapens: een raketwerper, een granaat en een sniper.
Een aantal dagen later bespreekt verdachte met [betrokkene 9] een plan over het ‘pakken’ van een man, welk plan [betrokkene 9] met anderen gaat uitvoeren. [betrokkene 9] spreekt vervolgens met [betrokkene 12] over het ophalen van een auto en over het ‘pakken’ met een scooter en het vluchten met een auto. [betrokkene 2] (‘ [betrokkene 2] ’) zal met [betrokkene 12] mee gaan bij het ophalen van de scooter.
Gesprek tussen verdachte ( [account] ) en [betrokkene 9] ( [account] ) op 13 april 2016 [78]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
13 april 2016
[account]
[account]
Ai wat hebben ze gedaan nu met die job
[account]
[account]
Ai bro. Ik heb ze vanaf maandg niet meer gesproken. Heb die auto gehuurt voor een week. Hij ging meteen stanga halen en ze zouden meteen gaan timeren. Ga hem zo vragen. Die gozer rijd vespa, moet niet zo moeilijk zijn dan
[account]
[account]
Ok bro nee moeilijk is ie zeker niet daarom laat ze vaart erop zetten is een makkelijke doelwit
[account]
[account]
Ja ze zouden de hele week timeren. Heb 1met getinte ruiten dus timeren kunnen ze makkelijk. Volgens mij ook knuppel gehaald. Zoniet koevoet
[account]
[account]
Ok is goed bro. Ze moeten ze breken die benen anders krijgen ze niks
Gesprekken van verdachte ( [account] ) met [betrokkene 12] ( [account] ) en [account] op 14 en 16 april 2016 [79]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
14 april 2016
[account]
[account]
We zijn nog steeds bezig op die man maar hij laat zich niet zien
[account]
[account]
Voorgaande bericht van [account] doorgestuurd
[account]
[account]
Ja staan een paar scoots daar maar die gast nog niet gezien. En die andere man zag een gozer [naam] die daar mag ons niet zien hij woont portiek ernaast
[account]
[account]
Hoezo niet zien dan
[account]
[account]
Voorgaande bericht van [account] doorgestuurd
[account]
[account]
Die man moet we’ll tevoorscheinn komen want dit gaat allemaal geld kosten huurauto 2 man die dar elke dag timeren
[account]
[account]
Ja bro ik weet niet wat met die man is anders skip t hebben ze geen zender?
[account]
[account]
Hoebedoel je skippen bro en wie is [naam]
[account]
[account]
Weet ik veel man
[account]
[account]
Wie is [naam] daar bij [naam]
[account]
[account]
Hij kent geen [naam]
[account]
[account]
Dat sowieso we zijn nog steeds erop alleen nog steeds niet gezien
[account]
[account]
Hij moet er zijn
16 april 2016
[account]
[account]
Ai bro. Nog geen duidelijkheid
[account]
[account]
Broer hoe kan dat jullie hem niet zien hij woont daar
Gesprek tussen verdachte ( [account] ) en [account] op 15 april 2016 [80]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
15 april 2016
Gold117
[account]
Yo bro het is een kleine opstakkel maar we gaan gewoon door maar het moest gewoon door gegeven worden geen stress
Gesprek tussen verdachte ( [account] ) en [account] op 17 april 2016 [81]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
17 april 2016
[account]
[account]
Ja hij is dr maar die kk flikker ik weet niet vanwaar hij druit komt zijn shi 4 ingangen daaro,
als antwoord op bericht: “Bro is die man van jou der we’ll ze timeren elke dag maar walou”
[account]
[account]
Deze week zou t afgehandelt zijn toch
[account]
[account]
4uitgangen maar toch hij moet zijn vespa pakken of iets anders
[account]
[account]
Ja maar ik begin nu zelf te twijfelen aan of hij er wel is. Of dat zn broertje daar chillde kan ook. Ik heb hem zelf niet 1 keer gezien toen ik daar was en hun ook niet. Moet ik toch zn nr proberen te krijgen via die chick?
[account]
[account]
Ja naar binnen bro dat gaa niet wildie mannen niet kwijt natuurlijk
[account]
[account]
Ja vespa heeft maar die man weet ik t net een spook asahbi
[account]
[account]
Niet dat ze het niet doen maar dan zullen ze iederen in dat huis slopen ga met ze bespreken anders moet he hem naar beneden lokken
[account]
[account]
Oe moe ik m lokken hahahaha als dat kon had ik allang gedaan beste is zon pak van tnt post met petje op en dan aanbellen
[account]
[account]
Ja dat is om emand af te maken niet om te slopen
Gesprek tussen [account] en [account] op 18 en 23 april 2016 [82]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
18 april 2016
[account]
[account]
Ga dan vandaag observeren
23 april 2016
[account]
[account]
En dan?
Als antwoord op opmerking dat ‘broertje van [naam] gaat trouwen vandaag’ en ‘heb zin om gewoon onuitgenodigd op de bruiloft te verschijnen’.
Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat verdachte in april 2016 [betrokkene 9] opdracht geeft om de benen van een man, die op een Vespa rijdt, te breken. [betrokkene 9] heeft deze klus vervolgens weer uitgezet bij [betrokkene 12] en anderen, die het beoogde slachtoffer proberen te lokaliseren. Verdachte onderhoudt contact over het feit dat het beoogde doelwit nog niet is gezien met de gebruiker van het account [account] , die op zijn beurt weer met een ander ( [account] ) spreekt over het lokaliseren van het beoogde doelwit.
Gesprekken over een verrader in de periode november 2015 tot en met mei 2016 [83]
Datum
Verzender
Ontvanger
Bericht
7 november 2015
[account]
[account]
Jo bro ik wacht op jou nieuws over die verader
7 november 2015
[account]
[account]
Maar wt ga je doen ander team erop zetten?
7 november 2015
[account]
[account]
Die adres heb ik ee geen andere team miss een zender plaasen maar ik wacht op jou bro wat er gaat gebeuren je hebt alles van hem doe gewoon je werk waar je goed in bent
12 april 2016
[account]
[account]
Hahaha tja echt he. Laten we maar snel bewegen want dan kan ik beter ontspannen
12 april 16
[account]
[account]
Ja we moeten kijken naar die verrader
12 april 2016
[account]
[account]
Kom morgen ff bij me langs in de late ochtend of vroege middag
13 april 2016
[account]
[account]
Ik kom nu naar je toe. Bij mamma
14 april 2016
[account]
[account]
Yo zal ik nu kijken met die waggie die je hebt staan?
13 april 2016
[account]
[account]
En die verader nog niks van gehoord?
15 mei 2016
[account]
[account]
Ja rustig is mijn nieuwe mail ok nog wat gehoord van die verader
31 mei 2016
[account]
[account]
Die verader nog niks
Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat verdachte ( [account] , [account] en [account] ) meerdere keren informeert bij [betrokkene 9] ( [account] , [account] ) naar de stand van zaken met betrekking tot een verrader. Volgens verdachte moest [betrokkene 9] gewoon zijn werk doen, waar hij goed in was. Uit het berichtenverkeer tussen [betrokkene 12] ( [account] ) en [betrokkene 2] ( [account] ) in april 2016 blijkt dat ze moeten kijken naar een verrader, dat zij vermoedelijk een ontmoeting en/of bespreking over deze klus hebben gehad en dat [betrokkene 2] op eigen initiatief mogelijk een voorverkenning heeft gedaan.
7.3.4.
Beoordeling en conclusie
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de paragraaf 7.2.3. alsmede op grond van de aanvullende bewijsmiddelen in voorgaande paragraaf acht de rechtbank bewezen dat in de periode van 11 augustus 2015 tot en met 1 januari 2017 sprake is geweest van een criminele organisatie. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren.
Zoals hiervoor in paragraaf 7.2.4. beschreven acht de rechtbank bewezen dat verdachte [betrokkene 9] heeft uitgelokt om de moordaanslag te plegen die op 8 oktober 2016 heeft plaatsgevonden. Verdachte was degene die [betrokkene 9] informatie verstrekte over de uit te voeren moordopdracht en het beoogde doelwit en die hem toestemming gaf voor het uitvoeren van de opdracht. [betrokkene 9] , [betrokkene 12] en [betrokkene 2] zijn inmiddels in het kader van het onderzoek Mortel veroordeeld als medeplegers.
Uit de PGP-berichten blijkt daarnaast dat door verdachte in de tenlastegelegde periode ook andere geweldsklussen, waaronder het plegen van een zware mishandeling, werden uitgezet bij [betrokkene 9] . [betrokkene 9] zette deze geweldsklussen op zijn beurt vervolgens weer uit bij anderen, onder wie [betrokkene 12] en [betrokkene 2] . Ook heeft verdachte onder andere met [betrokkene 9] contact gehad over wapens. Verdachte betaalde aan [betrokkene 9] structureel loon uit voor zijn werkzaamheden.
Steeds is dus dezelfde organisatiestructuur terug te zien: [betrokkene 9] voert uit (al dan niet samen met anderen) en verdachte stuurt aan. Hoewel een aantal van de gebeurtenissen waarover in de berichten wordt gesproken (nog) geen concrete verdenkingen heeft opgeleverd, volgt hieruit naar het oordeel van de rechtbank wel dat de organisatie ook toen actief was en dat de leden van de organisatie volop bezig waren met onder andere het testen van vuurwapens en het volgen van beoogde doelwitten.
[betrokkene 9] , [betrokkene 12] en [betrokkene 2] zijn samen met anderen ook veroordeeld voor hun betrokkenheid bij de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 4] . Hoewel verdachte voor dit feit wordt vrijgesproken, ziet de rechtbank wel dat hij ook van het voorgenomen plan op de hoogte was en de uitvoerders probeerde te motiveren om het plan door te zetten. Verdachte wist dus ook ten aanzien van die geweldsklus wat er speelde in de organisatie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een organisatie met een zekere duurzaamheid en structuur en met het oogmerk op het plegen van geweldsmisdrijven, waaronder moord.
Verdachte heeft een coördinerende en leidende rol vervuld binnen de criminele organisatie. Verdachte heeft met andere deelnemers van de organisatie contact onderhouden via PGP-telefoons. Naast het uitzetten van verschillende geweldsklussen vroeg hij om updates, zorgde hij voor loonbetalingen en voor een vergoeding van onkosten en motiveerde en instrueerde hij [betrokkene 9] om de geweldsklussen uit te voeren. [betrokkene 9] wordt in dit kader beschouwd als tussenpersoon, die op zijn beurt [betrokkene 12] en [betrokkene 2] inschakelde als uitvoerders.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in gedragingen, dan wel deze heeft ondersteund, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
7.4.
Feit 5 (voorhanden hebben valse identiteitsdocumenten)
7.4.1.
Beschuldiging en standpunten partijen
Verdachte wordt verweten dat hij op 23 mei 2021 valse/vervalste reisdocumenten/identiteitsbewijzen voorhanden heeft gehad.
Volgens de officier van justitie kan het tenlastegelegde feit worden bewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit.
7.4.2.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de voetnoten, van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte is op 23 mei 2021 aangehouden in Marbella (Spanje). Hierbij werden een Oostenrijks rijbewijs en identiteitskaart aangetroffen op de naam [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1980, met daarop een foto van verdachte. [84] Uit onderzoek is gebleken dat deze documenten vals waren. [85]
7.4.3.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte tijdens zijn aanhouding valse identiteitsdocumenten voorhanden heeft gehad.

8.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 7 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
1.
[betrokkene 9] en [betrokkene 12] en [betrokkene 2] en [betrokkene 15] en [betrokkene 16] op 8 oktober 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven hebben beroofd, immers hebben [betrokkene 9] en [betrokkene 12] en [betrokkene 2] en [betrokkene 15] en [betrokkene 16] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met vuurwapens meerdere schoten afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan hij is overleden,
welk feit hij, verdachte, in de periode van 17 april 2016 tot en met 8 oktober 2016, in Nederland en/of in Spanje, door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt, door:
  • als contactpersoon of opdrachtgever te fungeren van [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) en
  • afspraken te organiseren tussen derde(n) en [betrokkene 9] en [betrokkene 12] voor het geven van informatie over het beoogde slachtoffer van de moord en
  • aan [betrokkene 9] informatie te geven over het uiterlijk van het beoogde slachtoffer en de auto van het beoogde slachtoffer en de woonomgeving en de plek waar het beoogde slachtoffer gewoonlijk zijn auto parkeerde en
  • aan [betrokkene 9] instructie(s) en opdracht(en) voor de moord te geven en
  • aan [betrokkene 9] groen licht te geven door hem te mailen ‘je hebt de ok’ en
  • aan die [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) geld in het vooruitzicht te stellen en/of te betalen en
  • aan [betrokkene 9] geld te geven en/of in het vooruitzicht te stellen voor het kopen of huren van een motor en/of een auto die bij de uitvoering van de moordopdracht nodig was of kon zijn en
  • onkosten te vergoeden voor het uitvoeren van de moord.
2.
[betrokkene 9] en [betrokkene 12] en [betrokkene 2] en [betrokkene 15] en [betrokkene 16] op 8 oktober 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging ter uitvoering van het door hen voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met meer vuurwapens meerdere schoten hebben afgevuurd op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ,
welk feit hij, verdachte, in de periode van 17 april 2016 tot en met 8 oktober 2016, in Nederland en/of in Spanje door giften en/of beloften, en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt, door:
  • als contactpersoon of opdrachtgever te fungeren van [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) en
  • afspraken te organiseren tussen derde(n) en [betrokkene 9] en [betrokkene 12] voor het geven van informatie over het beoogde slachtoffer van de moord en
  • aan [betrokkene 9] informatie te geven over het uiterlijk van het beoogde slachtoffer en de auto van het beoogde slachtoffer en de woonomgeving en de plek waar het beoogde slachtoffer gewoonlijk zijn auto parkeerde en
  • aan [betrokkene 9] instructie(s) en opdracht(en) voor de moord te geven en
  • aan [betrokkene 9] groen licht te geven door hem te mailen ‘je hebt de ok’ en
  • aan die [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) geld in het vooruitzicht te stellen en/of te betalen en
  • aan [betrokkene 9] geld te geven en/of in het vooruitzicht te stellen voor het kopen of huren van een motor en/of een auto die bij de uitvoering van de moordopdracht nodig was of kon zijn en
  • onkosten te vergoeden voor het uitvoeren van de moord.
4.
hij in de periode van 11 augustus 2015 tot en met 1 januari 2017 te Amsterdam en of te Spanje, als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit hem, verdachte, en (onder andere)
  • [betrokkene 3] en
  • [betrokkene 9] en
  • [betrokkene 12] en
  • [betrokkene 2] en
  • [betrokkene 17] en
  • [betrokkene 18] en/of
  • één of meer andere perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • moord en/of de voorbereiding daarvan (als bedoeld in artikel 46 jo 289 Wetboek van Strafrecht) en
  • het bezit van vuurwapens en munitie zoals strafbaar gesteld in de Wet wapens en munitie en
  • het plegen van (zware) mishandeling (als bedoeld in artikel 300 jo 302 Wetboek van Strafrecht).
5.
hij op 23 mei 2021 te Marbella voorhanden heeft gehad, identiteitsbewijzen als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten
  • een Oostenrijkse nationale identiteitskaart (nummer [nummer] ), op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1980, en
  • een Oostenrijks rijbewijs (nummer [nummer] ), op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1980,
waarvan verdachte wist dat het vals of vervalst was, nu immers is gebleken dat de identiteitsbewijzen onder andere voorzien waren van een pasfoto van verdachte terwijl is gebleken dat de persoon zoals afgebeeld op voornoemde foto niet één en dezelfde persoon is als voornoemde persoonsgegevens.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

9.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

10.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

11.Motivering van de straf

11.1.
De eis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 jaar en negen maanden, met aftrek van voorarrest.
11.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen straf op te leggen, gelet op de door hem bepleitte vrijspraak.
Mocht de rechtbank toch tot een veroordeling komen, dan is verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de recent in werking getreden Wet Straffen en Beschermen, waarbij de regeling omtrent de voorlopige invrijheidsstelling (hierna: V.I.-regeling) werd gewijzigd. Als gevolg van deze wijziging wordt de totale duur van de detentie, bij straffen vanaf zes jaar, hoger. De ten laste gelegde feiten zijn voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet gepleegd.
11.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft gedurende bijna anderhalf jaar deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van zware misdrijven, waaronder moord. Het deelnemen aan een criminele organisatie heeft een ontwrichtend effect op de rechtsorde van de samenleving. Deelnemers van een criminele organisatie stellen zich buiten de wet en nemen het heft in eigen handen.
Door (leden van) de criminele organisatie waar verdachte aan deelnam, zijn een moord en pogingen daartoe gepleegd. Ook zijn er voorbereidingen getroffen om beoogde doelwitten te liquideren of te mishandelen. De reden hiervoor was meestal het nemen van wraak op personen die zich eerder gekeerd hadden tegen de leden van de organisatie.
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer als professioneel te kenschetsen. Binnen de organisatie werden opdrachten gegeven om geweldsklussen uit te voeren. Deze opdrachten werden verder uitgezet onder de andere leden van de organisatie. Voor deze werkzaamheden werden (gestolen) voertuigen en vuurwapens geregeld. Door de leden van de organisatie werd gebruik gemaakt van PGP-telefoons, waarvan algemeen bekend is dat deze worden gebruikt om heimelijk te kunnen communiceren in verband met criminele activiteiten. Uit de aangetroffen communicatie doemt een verontrustend beeld op van een organisatie die zich genadeloos met het plegen van zware misdrijven bezighield.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte, in het kader van de criminele organisatie, anderen heeft uitgelokt om een moord en twee pogingen daartoe te plegen. Verdachte heeft er voor gezorgd dat op 8 oktober 2016 een jonge man, [slachtoffer 1] , op zeer gewelddadige wijze om het leven is gekomen en een jonge vrouw, [slachtoffer 2] , ernstig gewond is geraakt. [slachtoffer 2] heeft ook nu nog ernstig letsel aan haar hand en kan die slechts beperkt gebruiken. Er is ook immens en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden, familie en vrienden van [slachtoffer 1] , dat zij voor de rest van hun leven zullen dragen. Het leven van een vitale, vol in het leven staande man is ontnomen en een gelukkig jong gezin is kapot gemaakt. [slachtoffer 2] moet verder leven zonder haar partner en hun dochter zonder haar vader. Dat dit leed nog niet minder is ruim zeveneneenhalf jaar later, blijkt wel uit de slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer 1] , die tijdens de zitting door haar is voorgelezen.
Het enkele feit dat [slachtoffer 1] is doodgeschoten is voor de nabestaanden al ondraaglijk, maar wat het des te meer ondraaglijk maakt is dat er sprake lijkt te zijn geweest van een persoonsverwisseling. Uit het dossier blijkt dat aanvankelijk om een foto van het beoogde doelwit is gevraagd maar dat men uiteindelijk zonder foto (en dus zonder kennis van het uiterlijk van het beoogde doelwit) met zeer grof geweld een jong gezin onder vuur heeft genomen, dat kennelijk op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats was.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van valse identiteitsbewijzen. Door het bezit en gebruik van dergelijke valse bewijzen wordt identiteitsfraude gefaciliteerd.
De bijdrage van verdachte
Verdachte heeft binnen de organisatie een coördinerende en leidende rol vervuld. Steeds was verdachte degene die opdrachten tot geweldsklussen uitgaf aan [betrokkene 9] , waarna [betrokkene 9] (al dan niet samen met anderen) de gegeven opdracht uitvoerde. Verdachte was degene die [betrokkene 9] betaalde voor zijn werkzaamheden en de kosten vergoedde die gemaakt waren of zouden worden met betrekking tot geweldsklussen. Ook is duidelijk dat verdachte op meerdere momenten degene was die instructies gaf en om updates vroeg.
Ten aanzien van de (pogingen tot) moord op 8 oktober 2016 is vastgesteld dat verdachte daarbij een belangrijke rol heeft gespeeld. Hij was ook hier degene die [betrokkene 9] informatie verstrekte over de uit te voeren moordopdracht en het beoogde doelwit en die hem toestemming gaf voor het uitvoeren van de opdracht. Verdachte heeft, door geen gehoor te geven aan de wens van de uitvoerders om een foto van het beoogde doelwit en de moordopdracht toch door te zetten, tot uitdrukking gebracht dat hij het risico op de koop toenam dat een of meer willekeurige personen zouden worden vermoord. Helaas is dat ook gebeurd. De verdachte was de organisator en aanstichter en zonder hem waren de moord en de pogingen tot moord niet gepleegd.
Hoewel de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte als medepleger of uitlokker betrokken was bij de voorbereiding om [slachtoffer 4] van het leven te beroven, ziet de rechtbank wel dat de criminele organisatie ook tot doel had om de liquidatie op [slachtoffer 4] voor te bereiden. Daarbij was verdachte op de hoogte van de voorgenomen liquidatie en sprak hij met [betrokkene 9] over de uitvoering van en rolverdeling bij de uitvoering van de voorgenomen liquidatie. Ook probeerde hij de beoogde uitvoerders te motiveren om het voorgenomen plan doorgang te laten vinden. Verdachte wist dus ook ten aanzien van die geweldsklus wat er speelde in de organisatie.
Verdachte heeft de beschuldigingen van meet af aan ontkend. Hij heeft daarmee blijk gegeven geen verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn handelen.
Strafmodaliteit
De bewezenverklaarde feiten zijn afzonderlijk, maar zeker ook in het licht van het gehele dossier, zó ernstig dat alleen het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur passend is. Bewezen is dat verdachte een moord en twee pogingen daartoe heeft uitgelokt. Verder komt daar voor verdachte de deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van valse identiteitsbewijzen bij.
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de hoogte van de gevangenisstraffen die de rechtbank en het gerechtshof aan de medeverdachten in de zaak Mortel hebben opgelegd. Bij de twee schutters werd een gevangenisstraf van 30 jaar tot uitgangspunt genomen. Aan [betrokkene 9] , die als verbindende schakel werd gezien tussen verschillende mededaders, is een gevangenisstraf van 26 jaar opgelegd. Gelet op de rol van verdachte, die net als [betrokkene 9] niet zelf de trekker heeft overgehaald, neemt de rechtbank de straf van [betrokkene 9] als uitgangspunt.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor dergelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, geen reden voor strafvermindering.
Gewijzigde V.I.-regeling
De nieuwe V.I.-regeling heeft naar het oordeel van de rechtbank betrekking op de executie van een opgelegde gevangenisstraf. De invoering van deze regeling kan dus niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging die door de rechter wordt toegepast. Dit wordt ingegeven door het feit dat met de nieuwe V.I.-regeling de duur van de oorspronkelijke vrijheidsstraf niet ten nadele van de verdachte wordt verlengd, maar het mogelijk maakt dat strengere voorwaarden worden verbonden aan (onder meer de ingangsdatum van) de invrijheidstelling van de verdachte. Het (verdragsrechtelijke) legaliteitsbeginsel staat hieraan niet in de weg. [86] De rechtbank beziet de nieuwe V.I.-regeling wel als een factor waarmee rekening zou kunnen worden gehouden bij de strafoplegging. In onderhavige zaak ziet de rechtbank echter geen omstandigheden om tot een lagere strafoplegging te komen.
Redelijke termijn
Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. Wanneer sprake is van een gedetineerde verdachte dient de zaak binnen 16 maanden afgedaan te zijn. Deze termijn kan echter langer zijn als sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In deze zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte in verzekering is gesteld als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten op 9 juni 2021. Op dat moment is jegens verdachte een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Tussen die datum en de datum van het vonnis - 24 juni 2024 - ligt een periode die de redelijke termijn met ruim anderhalf jaar overschrijdt. Daarmee is de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM ruimschoots overschreden, terwijl dit niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak of de invloed van de verdediging. Het strafproces heeft onder andere vertraging opgelopen vanwege het feit dat de rechtbank op enig moment succesvol is gewraakt en omdat het Openbaar Ministerie vlak voor de eerder geplande inhoudelijke behandeling nieuwe stukken aan het dossier toevoegde. Het overschrijden van de redelijke termijn komt voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.
Blijkens jurisprudentie wordt bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden, zoals in deze zaak, naar bevind van zaken gehandeld. [87] Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met 20 maanden, vindt de rechtbank een compensatie in de vorm van strafvermindering van zes maanden gevangenisstraf passend.
De rechtbank zal voormelde overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat en de beoogde op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 26 jaren, met aftrek van voorarrest, daarom bekorten tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

12.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • rijbewijs ( [nummer] );
  • identiteitsbewijs ( [nummer] ).
Nu met behulp van deze voorwerpen het onder 5 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

13.De benadeelde partijen

Als benadeelde partijen hebben in dit strafproces schadevergoeding gevorderd:
  • het slachtoffer [slachtoffer 2]
  • de ouders van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te weten [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] .
De benadeelde partijen worden bijgestaan door mr. R.A. Korver. Hun vorderingen tot schadevergoeding hebben betrekking op verschillende soorten schade, waaronder ook zogenoemde schockschade.
13.1.
De vorderingen
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 2.000,- aan vergoeding van materiële schade. Dit bedrag heeft betrekking op mogelijke toekomstige medische kosten en reis- en parkeerkosten. Ten aanzien van dit gedeelte van de vordering is door mr. Korver naar voren gebracht dat de schade nog niet is geleden en derhalve niet is onderbouwd en dat de benadeelde partij ervan uitgaat dat zij ten aanzien van deze post niet ontvankelijk zal worden verklaard.
Daarnaast vordert [slachtoffer 2] € 50.000,- aan vergoeding van immateriële schade, nu sprake is van ernstig blijvend letsel. Het eerder in de zaken van een aantal medeverdachten aan haar toegekende bedrag van € 20.200,- is niet passend bij het letsel dat zij nog steeds heeft en alle pijn die zij heeft gehad. Er is sprake van een medische eindsituatie. Nu de benadeelde partij heeft aangegeven ervan uit te gaan dat er geen verrekening plaatsvindt met het eerder in de zaken van een aantal medeverdachten aan haar toegekende bedrag van € 20.200,-, begrijpt de rechtbank de vordering zo dat deze in totaal ziet op een bedrag van € 20.200,- + € 50.000,- = € 70.200,-.
[vader slachtoffer]
De benadeelde partij [vader slachtoffer] vordert € 2.000,- aan vergoeding van materiële schade. Dit bedrag heeft betrekking op mogelijke toekomstige medische kosten en reis- en parkeerkosten. Ten aanzien van dit gedeelte van de vordering is door mr. Korver naar voren gebracht dat de schade nog niet is geleden en derhalve niet is onderbouwd en dat de benadeelde partij ervan uitgaat dat hij ten aanzien van deze post niet ontvankelijk zal worden verklaard.
Daarnaast vordert [vader slachtoffer] € 25.000,- aan vergoeding van immateriële schade, nu sprake is van zogenoemde schockschade c.q. een aantasting van de persoon op andere wijze.
[moeder slachtoffer]
De benadeelde partij [moeder slachtoffer] vordert € 2.000,- aan vergoeding van materiële schade. Dit bedrag heeft betrekking op mogelijke toekomstige medische kosten en reis- en parkeerkosten. Ten aanzien van dit gedeelte van de vordering is door mr. Korver naar voren gebracht dat de schade nog niet is geleden en derhalve niet is onderbouwd en dat de benadeelde partij ervan uitgaat dat hij ten aanzien van deze post niet ontvankelijk zal worden verklaard.
Daarnaast vordert [vader slachtoffer] € 25.000,- aan vergoeding van immateriële schade, nu sprake is van zogenoemde schockschade c.q. een aantasting van de persoon op andere wijze.
13.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen op de onderdelen die zien op immateriële schade toe te wijzen, met dien verstande dat in het geval van [slachtoffer 2] verrekening dient plaats te vinden met het eerder aan haar toegekende bedrag van €20.200,-.
De benadeelde partijen moeten niet ontvankelijk verklaard worden ten aanzien van de gedeeltes van de vorderingen die zien op de toekomstige kosten.
Zij heeft voorts gevorderd dat de totale schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte wordt opgelegd.
Bij de toekenning van de vordering van [slachtoffer 2] zou ook moeten worden bepaald dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is.
13.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vorderingen niet ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman van verdachte verzocht de vorderingen niet ontvankelijk te verklaren voor de gedeeltes die zien op de materiële schade, nu dit ziet op toekomstige schade.
De gedeeltes van de vorderingen van [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] die zien op de schockschade zouden ten hoogste tot een bedrag van € 10.000,- moeten worden toegewezen.
Het gedeelte van de vordering van [slachtoffer 2] dat ziet op de immateriële schade moet niet ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is onderbouwd waarom de schade nu meer bedraagt dan ten tijde van de veroordelingen van de medeverdachten door het gerechtshof.
13.4.
Het oordeel van de rechtbank
13.4.1.
De materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partijen, in lijn met wat namens de benadeelde partijen daarover zelf naar voren is gebracht, niet ontvankelijk in hun vorderingen voor wat betreft de materiële schade. Toekomstige schade is - gelet op de aard ervan - niet eenvoudig vast te stellen, ook omdat in dit geval enige (deskundige) onderbouwing ontbreekt. Dit deel van de vorderingen vereist dan ook nader onderzoek en leent zich daarom niet voor behandeling in het strafproces.
13.4.2.
De immateriële schade
[slachtoffer 2]
Aan de benadeelde partij is door het gerechtshof in 2022 in de zaken van drie medeverdachten een bedrag van € 20.200,- toegewezen. Daarbij werd overwogen dat op 8 december 2021 was vastgesteld dat op dat moment sprake was van een medische eindtoestand. Enige (deskundige) onderbouwing ontbreekt waarom nu tot toewijzing van een hoger bedrag gekomen zou moeten worden dan in 2022. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 20.200,- en voor het overige afwijzen.
[vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer]
Recht op vergoeding van immateriële schade zoals bedoeld onder artikel 6:106 onder b sub (iii) van het Burgerlijk Wetboek bestaat als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, wat zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond (zogenoemde ‘schokschade’).
De Hoge Raad heeft op 28 juni 2022 [88] een lijn uitgezet voor de beoordeling van verzoeken tot vergoeding van schokschade. De Hoge Raad heeft in dit arrest overwogen dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt - afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
  • de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
  • de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was. Bij het aan dit gezichtspunt toe te kennen gewicht kan meewegen of het secundaire slachtoffer beroepsmatig of anderszins bedacht moest zijn op een dergelijke schokkende gebeurtenis;
  • de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
De feitenrechter moet aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
In deze zaak geldt het volgende. [slachtoffer 1] is op zeer gewelddadige wijze om het leven gekomen. Hij is door twee personen met semi automatische vuurwapens zwaar onder vuur genomen. Vastgesteld is dat er ten minste 16 keer is geschoten, waarbij [slachtoffer 1] onder meer vier keer in zijn hoofd is geraakt. [vader slachtoffer] en [moeder slachtoffer] stonden als ouders van [slachtoffer 1] in een nauwe affectieve relatie tot hem en zijn geconfronteerd met de gewelddadige dood van hun meest naaste en dierbare betrekking: hun zoon. Zij hebben het levenloze lichaam van hun zoon in het mortuarium geïdentificeerd en verzorgd en zijn daarbij geconfronteerd met de vele met verband afgeplakte schotwonden en sectielittekens op zijn lichaam. Ook door de zittingen, het dossier en de media zijn zij geconfronteerd met akelige details over wat er precies is gebeurd met hun zoon.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang en tegen de achtergrond van de door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten en criteria bezien, leiden ertoe dat de rechtbank tot het oordeel komt dat vergoeding van schokschade in dit geval op zijn plaats is. Dat de benadeelde partijen pas op een later moment met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit zijn geconfronteerd en dat die confrontatie niet onverhoeds en ook niet onvermijdbaar was, doen daaraan - gelet op de vaststellingen rond de toedracht van het bewezenverklaarde, het op het [slachtoffer 1] toegepaste geweld en de directe familieband tussen het [slachtoffer 1] en de benadeelde partijen - niet af.
Beide ouders zijn gediagnosticeerd met PTSS als gevolg van die schokkende ervaring.
De volgende vraag is in welke omvang dit gedeelte van de vorderingen kan worden toegewezen. Alle omstandigheden in aanmerking genomen en gelet op het feit dat de verdediging zich niet heeft verzet tegen toekenning van een bedrag van € 10.000,-, zal de rechtbank de schokschade vaststellen op € 10.000,- en dit bedrag toewijzen aan zowel [vader slachtoffer] als [moeder slachtoffer] . Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In zoverre kunnen de benadeelde partijen daarom thans in hun vordering niet worden ontvangen en kunnen zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
13.4.3.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Over alle toegewezen schadevergoedingen moet verdachte ook de wettelijke rente betalen vanaf 8 oktober 2016 tot aan de dag van algehele voldoening.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk vindt dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de aan [slachtoffer 2] toegekende schadevergoeding van €20.200,- geldt dat de betalingsverplichting hoofdelijk wordt opgelegd aan verdachte, omdat ook anderen aansprakelijk zijn voor het ontstaan van de schade. Verdachte en medeverdachten zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een van de anderen het hele bedrag al heeft betaald.

14.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 55, 57, 140, 289 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.

15.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 8 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen verklaarde:
de eendaadse samenloop van
uitlokking van het medeplegen van moord
en
uitlokking van het medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder feit 4 bewezen verklaarde:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Ten aanzien van het onder feit 5 bewezen verklaarde:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals is, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
25 jaren en zes maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer:
o rijbewijs ( [nummer] );
o identiteitsbewijs ( [nummer] ).

Wijst toede vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]tot een bedrag van
€ 20.200,- (zegge: twintigduizend tweehonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 oktober 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Wijst de vordering voor zover die ziet op immateriële schade voor het overige af.
Verklaart [slachtoffer 2] niet ontvankelijk in haar vordering voor zover die ziet op materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt opverdachte de verplichting ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 20.200,- (zegge: twintigduizend tweehonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 oktober 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 139 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Wijst toede vordering van de
benadeelde partij [vader slachtoffer]tot een bedrag van
€ 10.000,- (zegge: tienduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 oktober 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart [vader slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [vader slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt opverdachte de verplichting ten behoeve van [vader slachtoffer] aan de Staat
€ 10.000,- (zegge: tienduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 oktober 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Wijst toede vordering van de
benadeelde partij [moeder slachtoffer]tot een bedrag van
€ 10.000,- (zegge: tienduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 oktober 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verklaart [moeder slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [moeder slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
nihil.
Legt opverdachte de verplichting ten behoeve van [moeder slachtoffer] aan de Staat
€ 10.000,- (zegge: tienduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 oktober 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.K. Oosterling - van der Maarel en D. Bode, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2024.
Bijlage - Tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan hij is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16] op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met één of meer vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan hij is overleden,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2016 tot en met 8 oktober 2016, te Amsterdam en/of Alkmaar en/of Aalsmeer en/of Beverwijk en/of Hoofddorp en/of Den Haag en/of Rotterdam en/of Leiden en/of elders in Nederland, en/of te Malaga en/of Marbella en/of elders in Spanje, al dan niet door tussenkomst van een of meer ander(en), door giften en/of beloften, en/of door misbruik van gezag en/of door geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen en/of gelegenheid, opzettelijk heeft uitgelokt, door:
  • als contactpersoon of opdrachtgever te fungeren van [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) en/of
  • afspraken te organiseren en/of afspraken te maken tussen derde(n) en [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] voor het geven van informatie over het beoogde slachtoffer van de moord en/of
  • aan [betrokkene 9] informatie te geven over het uiterlijk van het beoogde slachtoffer en/of de auto van het beoogde slachtoffer en/of de woonomgeving en de plek waar het beoogde slachtoffer gewoonlijk zijn auto parkeerde en/of
  • aan [betrokkene 9] instructie(s) en/of opdracht(en) voor de moord te geven en/of
  • door aan [betrokkene 9] groen licht te geven door hem te mailen ‘je hebt de ok’ en/of
  • aan die [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) geld te in het vooruitzicht te stellen en/of te betalen en/of
  • aan [betrokkene 9] geld te geven en/of in het vooruitzicht te stellen voor het kopen of huren van een motor en/of een auto die bij de uitvoering van de moordopdracht nodig was of kon zijn en/of
  • onkosten te vergoeden voor het uitvoeren van de moord;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16] op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven hebben beroofd, immers hebben die [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met één of meer vuurwapen(s)één of meerdere schot(en) afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan hij is overleden,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, tezamen en in verenging met een of meer ander(en), althans alleen, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2016 tot en met 8 oktober 2016 te Amsterdam en/of Alkmaar en/of Aalsmeer en/of Beverwijk en/of Hoofddorp en/of Den Haag en/of Rotterdam en/of Leiden en/of elders in Nederland en/of te Malaga en/of Marbella en/of elders in Spanje, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
  • aan [betrokkene 9] informatie te geven over het uiterlijk van het beoogde slachtoffer en/of de auto van het beoogde slachtoffer en/of de woonomgeving en de plek waar het beoogde slachtoffer gewoonlijk zijn auto parkeerde en/of
  • afspraken te organiseren en/of afspraken te maken tussen derde(n) en [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] voor het geven van informatie die nodig was voor het uitvoeren van de moord en/of
  • aan die [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) geld te betalen of in het vooruitzicht te stellen en/of
  • geld te geven voor het kopen of huren van een motor en/of een auto die bij de uitvoering van de moordopdracht nodig was of kon zijn en/of
  • onkosten te vergoeden voor het uitvoeren van de moord;
2.
hij op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] ) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) hebben afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 1] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16] op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door hem/hen voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (geboren op 04-05-2014) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met één of meer vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) hebben afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 1] ,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2016 tot en met 8 oktober 2016, te Amsterdam en/of Alkmaar en/of Aalsmeer en/of Beverwijk en/of Hoofddorp en/of Den Haag en/of Rotterdam en/of Leiden en/of elders in Nederland, en/of te Malaga en/of Marbella en/of elders in Spanje, al dan niet door tussenkomst van een of meer ander(en), door giften en/of beloften, en/of door misbruik van gezag en/of door geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen en/of gelegenheid, opzettelijk heeft uitgelokt, door:
  • als contactpersoon of opdrachtgever te fungeren van [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) en/of
  • afspraken te organiseren en/of afspraken te maken tussen derde(n) en [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] voor het geven van informatie over het beoogde slachtoffer van de moord en/of
  • aan [betrokkene 9] informatie te geven over het uiterlijk van het beoogde slachtoffer en/of de auto van het beoogde slachtoffer en/of de woonomgeving en de plek waar het beoogde slachtoffer gewoonlijk zijn auto parkeerde en/of
  • aan [betrokkene 9] instructie(s) en/of opdracht(en) voor de moord te geven en/of
  • door aan [betrokkene 9] groen licht te geven door hem te mailen ‘je hebt de ok’ en/of
  • aan die [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) geld te in het vooruitzicht te stellen en/of te betalen en/of
  • aan [betrokkene 9] geld te geven en/of in het vooruitzicht te stellen voor het kopen of huren van een motor en/of een auto die bij de uitvoering van de moordopdracht nodig was of kon zijn en/of
  • onkosten te vergoeden voor het uitvoeren van de moord;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16] op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 15] en/of [betrokkene 16] voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (geboren op 04-05-2014) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met één of meer vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) hebben afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 1] ,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, tezamen en in verenging met een of meer ander(en), althans alleen, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2016 tot en met 8 oktober 2016 te Amsterdam en/of Alkmaar en/of Aalsmeer en/of Beverwijk en/of Rotterdam en/of Leiden en/of Den Haag, en/of elders in Nederland, en/of te Malaga en/of Marbella en/of elders in Spanje, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door:
  • aan [betrokkene 9] informatie te geven over het uiterlijk van het beoogde slachtoffer en/of de auto van het beoogde slachtoffer en/of de woonomgeving en de plek waar het beoogde slachtoffer gewoonlijk zijn auto parkeerde en/of
  • afspraken te organiseren en/of afspraken te maken tussen derde(n) en [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] voor het geven van informatie die nodig was voor het uitvoeren van de moord en/of
  • aan die [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) geld te betalen of in het vooruitzicht te stellen en/of
  • geld te geven voor het kopen of huren van een motor en/of een auto die bij de uitvoering van de moordopdracht nodig was of kon zijn en/of
  • onkosten te vergoeden voor het uitvoeren van de moord;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 11 augustus 2015 tot en met 9 september 2015 te Amsterdam en/of Aalsmeer, in elk geval in Nederland, en/of Berlijn, in elk geval in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, op een persoon ( [slachtoffer 4] ), opzettelijk
  • een woning aan de [adres] en/of
  • één of meerdere ((vol)automatische) vuurwapen(s) (in elk geval (een) Glock(s) en/of AK(‘s)) en/of
  • één of meerdere patro(o)n(en) en/of
  • één of meerdere (gestolen en/of gehuurde) (personen)auto(’s) en/of
  • een motor en/of
  • één of meerdere PGP (zogenaamde Pretty Good Privacy) Blackberry(‘s) en/of
  • een GPS-tracker en/of
  • (grote) geldbedragen en/of
  • één of meerdere fotografische afbeelding(en) van [slachtoffer 4] ,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of uitgevoerd en/of doorgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 17] en/of [betrokkene 19] op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 11 augustus 2015 tot en met 9 september 2015 te Amsterdam en/of Aalsmeer, in elk geval in Nederland, en/of Berlijn, in elk geval in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, op een persoon ( [slachtoffer 4] ), opzettelijk
  • een woning aan de [adres] en/of
  • één of meerdere ((vol)automatische) vuurwapen(s) (in elk geval (een) Glock(s) en/of AK(‘s)) en/of
  • één of meerdere patro(o)n(en) en/of
  • één of meerdere (gestolen en/of gehuurde) (personen)auto(’s) en/of
  • een motor en/of
  • één of meerdere PGP (zogenaamde Pretty Good Privacy) Blackberry(‘s) en/of
  • een GPS-tracker en/of
  • (grote) geldbedragen en/of
  • één of meerdere fotografische afbeelding(en) van [slachtoffer 4] ,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of uitgevoerd en/of doorgevoerd en/of voorhanden heeft gehad,
welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 11 augustus 2015 tot en met 9 september 2015 te Amsterdam en/of Aalsmeer, in elk geval in Nederland, en/of Berlijn, in elk geval in Duitsland, en/of te Malaga en/of Marbella en/of elders in Spanje, al dan niet door tussenkomst van een of meer ander(en), door giften en/of beloften, en/of door misbruik van gezag en/of door geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen en/of gelegenheid, opzettelijk heeft uitgelokt, door:
  • als contactpersoon en/of opdrachtgever te fungeren van [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 17] en/of [betrokkene 19] en/of
  • aan [betrokkene 9] instructie(s) en/of opdracht(en) te geven en/of
  • een taakverdeling voor het uitvoeren van de moord te maken en/of (vervolgens) te bespreken en/of
  • aan [betrokkene 9] en/of [betrokkene 12] en/of [betrokkene 2] en/of een of meer ander(en) geld te betalen of in het vooruitzicht te stellen en/of onkosten te vergoeden voor het uitvoeren van de moord en/of
  • [betrokkene 9] aan te bieden een en ander te organiseren en/of regelen zodat die [betrokkene 9] de moord kon uitvoeren;
4.
hij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2015 tot en met 1 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en/of te Berlijn, in elk geval in Duitsland, en/of te Malaga en/of Marbella, in elk geval in Spanje, als oprichter, leider en/of bestuurder, heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit hem, verdachte, en/of (onder andere)
  • [betrokkene 3] en/of
  • [betrokkene 9] en/of
  • [betrokkene 12] en/of
  • [betrokkene 2] en/of
  • [betrokkene 17] en/of
  • [betrokkene 18] en/of
  • één of meer andere perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • moord en/of de voorbereiding daarvan (als bedoeld in artikel 46 jo 289 Wetboek van Strafrecht) en/of
  • het bezit van vuurwapens en munitie zoals strafbaar gesteld in de Wet wapens en munitie en/of
  • het plegen van (zware) mishandeling (als bedoeld in artikel 300 jo 302 Wetboek van Strafrecht).
5.
hij op of omstreeks 23 mei 2021 te Marbella, in elk geval in Spanje, voorhanden heeft gehad, (een) reisdocument(en) en/of identiteitsbewijs/identiteitsbewijzen als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten
  • een Oostenrijkse nationale identiteitskaart (nummer [nummer] ), op naam van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1980, en/of
  • een Oostenrijks rijbewijs (nummer [nummer] ), op naam van [verdachte] , geboren op [nummer] 1980,
waarvan verdachte (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, nu immers is gebleken dat de/het voornoemd(e) reisdocument(en)en/of de/het voornoemd(e) identiteitsbewijs/identiteitsbewijzen onder andere (telkens) voorzien was/waren van een (pas)foto van verdachte terwijl is gebleken dat de persoon zoals afgebeeld op voornoemde foto niet één en dezelfde persoon is als voornoemde persoonsgegevens.

Voetnoten

1.Dossier Zwaluw, p. ZD1 13.007 t/m 13.018.
2.Dossier Zwaluw, p. ZD1 13.040 t/m 13.043.
3.Dossier Zwaluw, p. ZD1 8.1.001 t/m 8.1.002.
4.Beschikking van de rechter-commissaris van 28 september 2017 inclusief plan van aanpak, ongenummerd.
5.E-mailwisseling tussen officier van justitie mr. C.J. Cnossen en rechter-commissaris mr. R. van de Water van 9 november 2017, ongenummerd.
6.E-mailwisseling tussen officier van justitie mr. C.J. Cnossen en rechter-commissaris mr. R. van de Water van 24 januari 2018 inclusief aanvullend plan van aanpak, ongenummerd.
7.E-mailwisseling tussen officier van justitie mr. C.J. Cnossen en rechter-commissaris mr. R. van de Water op 14 augustus 2019, ongenummerd.
8.Dossier Zwaluw, p. ZD1 13.134 t/m 13.151.
9.Dossier Zwaluw, p. ZD1 13.152 t/m 13.160.
10.Dossier Zwaluw, p. ZD1 13.161 t/m 13.164.
11.Dossier Zwaluw, p. ZD1 13.165 t/m 13.176.
12.Dossier Zwaluw, p. ZD1 13.1177 t/m 13.180.
13.Proces-verbaal met nummer LERDB15008-1959 van verbalisant 636, opgemaakt op 3 februari 2022.
14.Dossier Zwaluw, p. ZD1 7.001 t/m 7.002.
15.Proces-verbaal van mr. M.M. Egberts, opgemaakt op 23 december 2022.
16.Dossier Zwaluw p. ZD1 7.003 t/m 7.005 en ZD1 7.006 t/m 7.008.
19.Proces-verbaal LERDB15008-1965, opgemaakt door verbalisant J.P. de Weerdt op 29 juni 2022, ongenummerd.
20.Geschrift, opgemaakt door mrs. M.M. Egberts en J. Patist op 1 juli 2022, ongenummerd.
21.Dossier Zwaluw, p. ZD1 13.134 t/m 13.151.
22.Dossier Zwaluw, p. ZD1 13.152 t/m 13.160.
23.Proces-verbaal opgesteld door mr. M.M. Egberts op 23 december 2022, ongenummerd.
24.Proces-verbaal opgesteld door verbalisant R228 op 10 maart 2023, ongenummerd.
26.ECLI:NL:HR:2022:900 en de daarbij behorende conclusie ECLI:NL:PHR:2022:219.
28.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 0136/2019 van 13 maart 2019, p. ZD1 9.010.
29.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 0136/2019 van 13 maart 2019, p. ZD1 9.009.
30.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 10962799 van 22 mei 2020, p. ZD1 8.9.002.
31.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier
32.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 13107063 van 5 juni 2020, p. ZD1 8.11.016.
33.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 13514485 van 8 februari 2021, p. ZD1 8.1.113.
34.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 13514485 van 8 februari 2021, p. ZD1 8.1.113 t/m 8.1.115.
35.Een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 6] bij de rechter-commissaris op 15 maart 2022, ongenummerd.
36.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 13138197 van 8 februari 2021, p. ZD1 8.9.017 t/m 8.9.021.
37.Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van relaas bij Europees onderzoeksbevel, p. ZD1 8.11.040 t/m 8.11.045.
38.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 13107063 van 5 juni 2020, p. ZD1 8.11.014.
39.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 14887960 van 7 juni 2021, p. ZD1 8.11.124 en 8.11.125.
40.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 17627690 van 28 februari 2023, p. ZD1 8.9.137 t/m 8.9.139.
41.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 14887960 van 7 juni 2021, p. ZD1 8.11.125 en 8.11.126.
42.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 14887960 van 7 juni 2021, p. ZD1 8.11.134.
43.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 2016218770 van 9 november 2017, p. ZD1 8.3.001 t/m 8.3.004.
44.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 10955502 van 22 mei 2020, p. ZD1 8.3.005 t/m 8.3.008.
45.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 14887960 van 7 juni 2021, p. ZD1 8.11.128 en 8.11.129.
46.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 11914882 van 7 januari 2020, p. ZD1 8.3.011 t/m 8.3.015.
47.Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2021 is [betrokkene 9] geïdentificeerd als de gebruiker van het account [account] .
48.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 14887960 van 7 juni 2021, p. ZD1 8.11.127 en 8.11.128.
49.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 18074644 van 12 juni 2023, p. ZD1 8.9.150.
50.Een proces-verbaal van bevindingen, documentcode 14887960 van 7 juni 2021, p. ZD1 8.9.143 t/m 8.9.150.
51.[betrokkene 2] : ECLI:NL:GHAMS:2022:2840, bevestigd door de Hoge Raad: ECLI:NL:2024:193,
56.[betrokkene 2] : ECLI:NL:GHAMS:2022:317, bevestigd door de Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:982, [betrokkene 9] : ECLI:NL:RBAMS:2018:3222, [betrokkene 12] : ECLI:NL:RBAMS:2018:3223, [betrokkene 16] : ECLI:NL:GHAMS:2022:291, bevstigd door de Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:984, [betrokkene 15] : ECLI:NL:GHAMS:2022:514, bevestigd door de Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:983, [betrokkene 23] : ECLI:NL:RBAMS:2018:3224, [betrokkene 24] : ECLI:NL:RBAMS:2018:3225.
58.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 11498941 van 22 mei 2020, p. ZD1 6.015.
59.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 17959435 van 11 mei 2023, p. ZD1 8.5.024 t/m 8.5.036.
60.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 10955442 van 22 mei 2020, p. ZD1 8.2.007 t/m 8.2.011.
61.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 11498941 van 22 mei 2020, p. ZD1 6.015 en 6.016.
62.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 11498941 van 22 mei 2020, p. ZD1 6.016.
63.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 10955502 van 22 mei 2020, p. ZD1 8.3.007.
64.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 11498941 van 22 mei 2020, p. ZD1 6.020 t/m 6.026.
65.Een proces-verbaal met documentnummer 10934580 van 22 mei 2020, p. ZD1 8.1.003 t/m 8.1.010.
70.Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225.
72.Een proces-verbaal met documentcode 10958579 van 22 mei 2020, p. ZD1 3.003.
73.Een proces-verbaal met documentcode 10958579 van 22 mei 2020, p. ZD1 3.003.
74.Een proces-verbaal met documentcode 10958579 van 22 mei 2020, p. ZD1 3.003 t/m 3.004.
75.Een proces-verbaal met documentcode 10958579 van 22 mei 2020, p. ZD1 3.005.
76.Een proces-verbaal van bevindingen met documentcode 8768541 van 9 november 2017, p. ZD1 8.2.001 t/m 8.2.004.
77.Een proces-verbaal met documentcode 10958579 van 22 mei 2020, p. ZD1 3.005 t/m 3.006.
78.Een proces-verbaal met documentcode 10985494 van 22 mei 2020, p. ZD1 4.006 t/m 4.007.
79.Een proces-verbaal met documentcode 10985494 van 22 mei 2020, p. ZD1 4.008 t/m 4.015.
80.Een proces-verbaal met documentcode 10985494 van 22 mei 2020, p. ZD1 4.014.
81.Een proces-verbaal met documentcode 10985494 van 22 mei 2020, p. ZD1 4.015 t/m 4.018.
82.Een proces-verbaal met documentcode 10985494 van 22 mei 2020, p. ZD1 4.018.
83.Een proces-verbaal met documentcode 10991046 van 22 mei 2020, p. ZD1 5.007 t/m 5.010.
84.Een geschrift betreffende de uitvoering van het Europees Onderzoeksbevel van 27 april 2021, p. ZD1 10.9.408.
85.Een proces-verbaal van bevindingen van 6 augustus 2021, p. ZD1 10.9.225 t/m 10.9.226.