ECLI:NL:GHAMS:2022:317

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
23-001783-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake moord en pogingen tot moord met gebruik van vuurwapens in Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot 22 jaar en 11 maanden gevangenisstraf voor het medeplegen van moord en pogingen tot moord. De zaak betreft een schietpartij op 8 oktober 2016 in een parkeergarage in Amsterdam, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer 1], werd doodgeschoten en zijn partner, [slachtoffer 2], zwaargewond raakte. De verdachte en zijn mededaders hebben zich gedurende een lange periode voorbereid op deze moordaanslag, waarbij zij semi-automatische vuurwapens hebben aangeschaft. Het hof heeft de verklaringen van een anonieme bedreigde getuige als betrouwbaar aangemerkt, die heeft verklaard dat de verdachte de tweede schutter was. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de emotionele en financiële schade die de slachtoffers hebben geleden. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en heeft de verdachte als medepleger van de moord en pogingen tot moord aangemerkt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001783-18
datum uitspraak: 4 februari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-728104-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
thans gedetineerd in [adres detentie] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6, 7, 9, 10, 13, 16 en 17 december 2021 en 21 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal (hierna: advocaat-generaal) en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw, de benadeelde partijen en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 8 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum] 2014) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met één of meer vuurwapen(s) één of meerdere schot(en) heeft afgevuurd op voornoemde [slachtoffer 2] en/of voornoemde [slachtoffer 3] ;
4.hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2017 tot en met 25 oktober 2017 te Amsterdam en/of Oostknollendam en/of Wormerveer , in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, te weten een Volkswagen Jetta voorzien van [kenteken 1] en/of een Suzuki Alto voorzien van [kenteken 2] ) heeft gereden op de weg, onder meer op de Durgerdammergouw en/of op de Rijksweg A10 en/of op de Liergouw en/of op de Durgerdammerdijk en/of op de Slijckershorn en/of op de Meteorenweg en/of op de Bankakade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe die/dat motorrijtuig(en) behoorde(n);
5.hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en met 30 oktober 2017, in elk geval op of omstreeks 30 oktober 2017, te Amsterdam , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een (doorgeladen) wapen van categorie III, te weten een geweer (merk Walther, model G22, kaliber .22 Long Rifle) en/of
- (één of meerdere patroonmagazijn(en) met) munitie van categorie III, te weten één of meerdere patro(o)n(en) (kaliber .22 Long Rifle, merk CCI),
voorhanden heeft gehad;
6.hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en met 30 oktober 2017, in elk geval op of omstreeks 30 oktober 2017, te Amsterdam , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluiddemper (kaliber .22 Long Rifle) voor een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank, onder meer ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafoplegging.

1. Inleiding

Op 8 oktober 2016 is de auto van [slachtoffer 1] en zijn gezin in parkeergarage het Oranjekwartier in Amsterdam door twee schutters onder vuur genomen. [slachtoffer 1] is hierbij overleden en zijn partner [slachtoffer 2] is zwaargewond geraakt. Hun dochter [slachtoffer 3] is ongedeerd gebleven.
Volgens TCI-informatie uit oktober 2016 was sprake van een persoonsverwisseling: ene ‘ [beoogd doelwit] ’ zou het beoogde doelwit zijn geweest en niet [slachtoffer 1] .
Het onderzoek Mortel richt zich op de betrokkenheid van een aantal verdachten bij deze en enkele andere al dan niet aan de vergismoord gelieerde feiten. Deze feiten liggen thans ter beoordeling aan het hof voor.
In hoger beroep zijn stukken gevoegd uit onderzoek Zwaluw. Dit onderzoek ziet op de betrokkenheid van enkele verdachten uit onderzoek Mortel bij onder meer de liquidatiepoging op [doelwit] in Berlijn. De rechtbank achtte bij vonnis van 13 september 2021 bij de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor moord op [doelwit] in Berlijn bewezen. [verdachte] heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis.
In de strafzaak betreffende het onderzoek Zwaluw zal een andere kamer van het hof te zijner tijd ten aanzien van [verdachte] beoordelen of de in die zaak ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Standpunten partijen, vaststaande feiten en oordeel hof

2. De standpunten van partijen

2.1
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de verdachte onder feit 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 3. Daartoe is het volgende aangevoerd.
De verdachte ontkent de zogenaamde blanke schutter te zijn geweest. Tegen hem ligt geen enkel forensisch bewijs, hij heeft een alibi voor 8 oktober 2016: de verdachte was die dag thuis in [plaats 1] en is op geen enkele manier die bewuste dag te plaatsen in de parkeergarage waar de liquidatie heeft plaatsgevonden.
De verdachte kwam pas eind september 2016 in beeld en heeft geen aantoonbare bemoeienis met het stelen en ophalen van de bij de liquidatie gebruikte voertuigen. De ARS-registraties van de Volkswagen Jetta waar de verdachte mee zou hebben gereden, geven niet meer dan een indicatie waar de verdachte tussen 29 september en 10 oktober 2016 is geweest, nu hieruit geen specifieke adressen volgen. De verdachte heeft verklaard dat hij in die periode een aantal malen met [medeverdachte 1] had afgesproken. Voor het scenario van het openbaar ministerie dat deze bewegingen betrekking zouden hebben gehad op de voorgenomen liquidatie is net zo weinig bekend als voor het scenario van de verdachte dat hij met [medeverdachte 1] in de drugshandel zat. Dat de Volkswagen Jetta op 7 oktober 2016 om 23:03 uur is geregistreerd in zuidelijke richting, wegrijdend uit [plaats 1] en om 03:07 uur vanuit [plaats 2] richting [plaats 1] , plaatst de verdachte niet in of bij de Seat in de nacht voorafgaand aan de moord. Van zijn telefoon in de betreffende periode zijn geen registraties en op 8 oktober 2016 zijn geen reisbewegingen van de verdachte geregistreerd.
Dat één van de twee schutters een blanke man zou zijn, valt niet met stelligheid te halen uit de vage camerabeelden van de mannen in de Caddy in de parkeergarage, noch uit het filmpje dat is gemaakt op [straat 1] of uit de onduidelijke beelden die in [plaats 2] zijn opgenomen. Daarbij komt dat een aantal getuigen juist verklaart over een lichtgetinte man, terwijl [getuige 1] die over een blanke man verklaart, zegt dat die man een baardje had en bruin haar van 3 cm lang, in welk beeld de verdachte niet past. Dat de verdachte op basis van zijn looppatroon niet als dader kan worden uitgesloten, zegt niets meer en niets minder dan dat; er is veel ruimte voor andere personen die dezelfde kenmerken vertonen als NN1 en daardoor net zoals de verdachte de blanke dan wel licht getinte schutter zouden kunnen zijn. Daarbij komt dat de verdachte groter is dan [medeverdachte 3] , terwijl op de beelden van [plaats 2] waar de drie verdachten achter elkaar lopen zichtbaar is dat NN1, die achter [medeverdachte 3] loopt, kleiner is dan [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 3] heeft in hoger beroep [medeverdachte 2] als één van de schutters genoemd; de andere schutter werd door hem aangeduid als
meneer X. In dossier Zwaluw is [PGP-account 1] bij diverse personen opgeslagen onder de naam
Mister X, zodat niet valt uit te sluiten dat er een echte
meneer Xin het netwerk van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is die op 8 oktober 2016 op de plaats delict aanwezig is geweest. [medeverdachte 2] heeft in eerste aanleg verklaard dat de verdachte niet de blanke schutter is.
De verklaring van de anonieme bedreigde getuige is in strijd met artikel 6 EVRM tot stand gekomen en dient buiten beschouwing te blijven. Dit met name, nu na het verhoor van deze getuige is gebleken dat weliswaar alle vragen van het openbaar ministerie en de raadslieden zijn gesteld en beantwoord, maar dat slechts 15% het proces-verbaal heeft gehaald. Van sterke procedurele waarborgen om een eerlijke en volledige beoordeling van de betrouwbaarheid van het bewijs tot stand te brengen, is met de wijze waarop in dit geval toepassing is gegeven aan de regeling van de anonieme bedreigde getuige geen sprake. Aangezien van andere (voldoende) compenserende maatregelen evenmin kan worden gesproken, kan de vereiste toetsing van de betrouwbaarheid van de getuige en diens verklaring niet of althans verregaand onvoldoende plaats hebben. Ook indien het hof dit verweer zou verwerpen, zal deze verklaring slechts een zeer beperkte rol kunnen spelen bij de beoordeling van het bewijs, gelet op het uitermate summiere karakter van de informatie van deze getuige, de afwezigheid van de mogelijkheid deze indringend te kunnen toetsen en de niet ondenkbare mogelijkheid dat iemand anders er belang bij kan hebben de verdachte op deze manier te belasten en daarbij een ander te ontlasten of buiten schot te houden. Daarbij betreft het slechts een
de auditu-verklaring.
Wat betreft de informatie uit onderzoek Zwaluw heeft de verdediging betoogd dat het hof voorzichtigheid dient te betrachten met betrekking tot de PGP-berichten en de conclusies die het openbaar ministerie daar uit trekt. Het openbaar ministerie heeft een selectie aan berichten voorgelegd die ten dienste staat aan het aanleveren van het bewijs voor het tenlastegelegde, terwijl van controle van die selectie of van bestudering van het bronmateriaal geen sprake is. Verder liepen de contacten over drugs niet over dezelfde telefoon als de contacten over een ophanden zijnde liquidatie, alleen zijn er nooit berichten achterhaald of onderschept met betrekking tot drugshandel, hetgeen evenwel niet wil zeggen dat deze er niet waren. De resultaten uit onderzoek Zwaluw kunnen bovendien enkel op het punt van de overtuiging verschil maken, maar vormen geen wettig bewijs in onderzoek Mortel. Uit de PGP-berichten in Zwaluw blijkt niet dat daadwekelijk een ontmoeting tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de verdachte heeft plaatsgevonden, noch wat daar zou zijn besproken. Dat de verdachte in februari 2016 is aangehouden in een gestolen BMW, dat de ambulancekosten via [medeverdachte 1] door [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] zijn betaald en dat de van [medeverdachte 1] ontvangen PGP-telefoon van de verdachte op afstand is gewist, is niet relevant voor onderzoek Mortel.
Dat sprake is geweest van drugshandel tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de verdachte is niet onwaarschijnlijk. De verdachte handelde al jaren in softdrugs met grote spelers op het veld die niet blij zijn met onthulling van hun identiteit, reden waarom de verdachte er niets over heeft verklaard. Het is ook niet verbazingwekkend dat de verdachte uit zichzelf niet heeft verklaard dat hij in Berlijn tweemaal een enorme partij softdrugs heeft verkocht.
Wat betreft de ten laste gelegde feiten onder 4, 5 en 6 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3. Het oordeel van het hof
3.1.
Relevante feiten en omstandigheden feit 1 tot en met 3
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang bezien, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1.1
Gegevens van de verdachten in onderzoek Mortel
De verdachten in hoger beroep:
[medeverdachte 3] woonde aan [adres 1] , [vriendin medeverdachte 3] woonde in [adres 2] . Hij gebruikte [telefoonnummer 1] . [medeverdachte 3] had geen eigen auto tot zijn beschikking, maar reed in auto’s van anderen.
[medeverdachte 4] woonde aan [adres 3] met [vriendin medeverdachte 4] en had als [postadres 1] , het adres van [zus medeverdachte 1 en medeverdachte 4] en zijn moeder. [medeverdachte 4] is een oudere broer van [medeverdachte 1] . Hij had [telefoonnummer 2] en reed in een Volkswagen Bora met [kenteken 3] , die op naam stond van na te noemen [medeverdachte 5] (hierna:
de Bora).
[verdachte] woonde tot 6 december 2016 aan [adres 4] met [vriendin verdachte] en hun op [geboortedatum] 2016 geboren tweeling. Hij had de beschikking over een recreatiewoning op [camping] aan [adres 5] .
[verdachte] gebruikte [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] . [verdachte] had geen rijbewijs maar reed in de auto van zijn vrouw, een Volkswagen Jetta met [kenteken 1] , die op naam stond van [schoonvader verdachte] , hierna aan te duiden als de
Jetta. [verdachte] reed ook in de auto die op naam stond van zijn moeder, een Suzuki Alto met [kenteken 2] , hierna te noemen
de Suzuki. [verdachte] had onder meer als bijnamen [bijnaam 1 verdachte] en [bijnaam 2 verdachte] . [moeder verdachte] woonde aan [adres 6] .
De medeverdachten die onherroepelijk zijn veroordeeld:
[medeverdachte 1] woonde aan [adres 7] met [vriendin medeverdachte 1] , gebruikte [telefoonnummer 5] en reed in de volgende huurauto’s: een Mercedes V-klasse met [kenteken 4] , gehuurd van 30 september 2016 tot 6 oktober 2016; een Mercedes Vito met [kenteken 5] , gehuurd van 6 oktober 2016 tot 18 oktober 2016 en een Volkswagen Passat met [kenteken 6] op naam van [zus medeverdachte 1 en medeverdachte 4] , woonachtig aan [adres 8] . Deze auto’s worden hierna aangeduid als
de V-klasse, de Vito en de Passat. Eén van de bijnamen van [medeverdachte 1] is [bijnaam 1 medeverdachte 1] .
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 9 mei 2018 [medeverdachte 1] onder meer voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en de pogingen tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 jaar. De rechtbank was van oordeel dat [medeverdachte 1] heeft gehandeld volgens een gedurende langere tijd beraamd en in stappen uitgevoerd plan. Hij is tijdens de voorbereiding en de uitvoering van de moordaanslag alsmede de hierop gevolgde vlucht zeer actief betrokken geweest bij de uitvoering van het plan. [medeverdachte 1] had aanvankelijk hoger beroep ingesteld maar is hierin (op eigen verzoek) niet-ontvankelijk verklaard. Dit vonnis is dus onherroepelijk.
[medeverdachte 2] woonde aan [adres 9] en gebruikte [telefoonnummer 6] . [medeverdachte 2] reed in de door [medeverdachte 1] gehuurde Vito en V-Klasse.
Eén van de bijnamen van [medeverdachte 2] is [bijnaam medeverdachte 2] .
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 9 mei 2018 [medeverdachte 2] onder meer voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en de pogingen tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 jaar. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [medeverdachte 2] één van de twee schutters is geweest en wel de donkere schutter. [medeverdachte 2] had aanvankelijk hoger beroep ingesteld maar is hierin (op eigen verzoek) niet-ontvankelijk verklaard. Dit vonnis is dus onherroepelijk.
[medeverdachte 5] woonde aan [adres 10] en reed in
de Bora, die op zijn naam stond. [medeverdachte 5] gebruikte [telefoonnummer 7] . [dochter medeverdachte 5] vierde op 8 oktober 2016 haar verjaardag op [adres 11] .
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 9 mei 2018 [medeverdachte 5] voor het medeplegen van schuldheling van de Seat Leon, die is gebruikt bij de moord op [slachtoffer 1] onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 80 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
[medeverdachte 6] woonde aan [adres 12] en gebruikte [telefoonnummer 8] .
Hij had de beschikking over vier garageboxen in [plaats 3] . De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 9 mei 2018 [medeverdachte 6] voor onder meer het medeplegen van schuldheling van de Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten, die is gebruikt bij de moordaanslag op [slachtoffer 1] , onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 weken waarvan 24 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
3.1.2
De moordopdracht op [beoogd doelwit] ; tijdvak april en mei 2016
Uit onderzoek Zwaluw is voor zover hier relevant naar voren gekomen dat vanaf 18 april 2016 met PGP-toestellen (Pretty Good Privacy) berichten zijn gestuurd over ‘
het pakken van [beoogd doelwit] colo, een jonge gast met blauwe ogen’.
In mei 2016 heeft [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] (die voorkwam in onderzoek Zwaluw) in zijn PGP-toestel 12 contacten toegevoegd aan het telefoonboek, waaronder op 15 mei 2016 de adressen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] onder toevoeging van een bericht. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] meldde die dag aan [medeverdachte 1] dat
hij ze moest zeggen dat hij ze heeft gemaild, en met het verzoek mij onder een andere naam op te slaan.
Op 23 mei 2016 liet [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] aan [medeverdachte 1] weten dat hij de volgende dag iemand zou ontmoeten, die ook met [medeverdachte 1] in Berl was, die [medeverdachte 1] moest aanhoren en kijken wat hij nodig heeft.
Op 25 mei 2015 spraken [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] en [medeverdachte 1] af elkaar te ontmoeten. Een dag later liet [medeverdachte 1] aan [verdachte 2 onderzoek Zwaluw] (voorkomend in onderzoek Zwaluw) weten:
die van noord. [verdachte 2 onderzoek Zwaluw]
: 21 precies bro bij mc. Daarop liet [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] (die in [plaats 4] woonde) weten:
afspraak is precies om 9 uur bij macdonald noord. Neem kanu mee doorgeladen. [medeverdachte 2] :
ok maar voor die tijd moet ik jou eerst spreken toch. Op 27 mei 2016 maakte [verdachte 3 onderzoek Zwaluw] (een persoon die voorkomt in onderzoek Zwaluw) een afspraak met [medeverdachte 1] voor een ontmoeting bij de Praxis om 15:00 uur in de omgeving van het Westerpark.
Deze [verdachte 3 onderzoek Zwaluw] berichtte op 28 mei 2016 aan [verdachte 5 onderzoek Zwaluw] (een persoon die voorkomt in onderzoek Zwaluw):
die gast die gedaan moet worden is een getinte man. Zuid Amerikaans ofzo maar niet zeker. [beoogd doelwit] . Hij gaat die nog exact krijgen. Hij woont bij confectiecentrum daar ergens en zet zn wag altijd daar in de parkeergarage. Hij gaat veel uit en heeft een dikke zwarte polo gti. Hij moet zsm loesoe. [bijnaam 2 medeverdachte 1](bijnaam [medeverdachte 1] )
heeft gevraagd om een foto dat er geen misverstanden gebeuren. En een motor of wag geen bmw.
Op 28 mei 2016 stuurde [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] het bericht aan [medeverdachte 1] :
Ben ik weer je kan me hier op bereiken ok. Die je loon geeft elke maand. En kwa info je hebt de ok van ons.
[medeverdachte 1] vroeg aan [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] op 29 mei 2016 of er nog een foto zou komen. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] :
is goed je hebt alle info. Niks meer via tel ok en 1 deze dagen krijg je loon. [medeverdachte 1] :
is goed. Gooi alleen voor [bijnaam 1 verdachte] 635eu erbij. Ze hebben nu die bon van ziekenauto gestuurd. En om te huren motor of auto. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] :
blijft ie maar rekeningen krijgen?[medeverdachte 1] :
dit zal de laatste moeten zijn. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] :
je bent nu alleen op pica aan het wachten wanneer zou die brengen. [medeverdachte 1] :
want iedereen kan die auto rijden dus foto is wel nodig. Ik wacht tot ik een auto heb want kan daar gewoon gaan kijken als ik een waggie zie.
Op 30 mei 2016 liet [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] weten:
wou wel ff praten met jouw en [bijnaam 1 verdachte] kijken hoe of wt, waarop [medeverdachte 2] antwoordde met:
ok.
Op 30 mei 2016 liet [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] aan [medeverdachte 1] weten dat
die foto niet ging lukken maar dat die info 1000% was. [medeverdachte 1] :
ok jammer was wel lekkerder geweest. En hoe zit het met vervoer? Stuur met loon meteen dan 1500 mee onkosten huren en borg. Kijk ook voor motorscooter.
[verdachte 1 onderzoek Zwaluw] :
doe je dingen wat je moet doen voorbereidingen enzo.
[medeverdachte 1] :
ik wil een motorscooter huren en een auto.
Om te kunnen bewegen. En een genakte motorscooter, zodar die dingen er zijn gaan we bewegen. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] wilde weten hoeveel dat ging kosten. [medeverdachte 1] :
weet niet. Auto is simpel motor daar de borg van is altijd anders. Stuur voor zekerheid 2k. maar een goeie motorscooter [bijnaam medeverdachte 2] is niet de kleinste. [medeverdachte 1] zei dat hij een andere telefoon wilde. Hij ging deze weggooien en wilde geen Blackberry meer.
[verdachte 1 onderzoek Zwaluw] :
tel kan je beter na deze klus halen. [medeverdachte 1] :
ok doe ik dan hierna. Ik ga morgen de buurt om te vragen. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] :
dan kijk ik maar die gasten zijn heet je hebt gezien met [bijnaam 1 verdachte] . Wat moest [bijnaam 1 verdachte] betalen en wat moest voor die stashplek en 1500 voor huurwaggie?
Op 31 mei 2016 nam [medeverdachte 1] contact op met [verdachte] met de vraag:
wat en hoeveel moest je ook alweer hebben voor ziekenwagen enzo?[verdachte] :
ambu was 485 en die ander is 230, waarna [medeverdachte 1] aan [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] liet weten:
[bijnaam 1 verdachte] 485 en 230, stash 750, huur 2000. Was 6 plus dit is wt hij net doorgeeft. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] :
10500 krijg je.
Het hof leidt uit deze berichten in onderlinge samenhang bezien af dat [medeverdachte 1] de moordopdracht heeft aangenomen (
hij moet zsm loesoe) op [beoogd doelwit] , die bij het confectiecentrum woonde waar hij zijn auto in de parkeergarage parkeerde; dat [medeverdachte 1] graag een foto van het beoogde slachtoffer wilde om een vergissing te voorkomen (
want iedereen kan die auto rijden dus foto is wel nodig), maar dat een foto uiteindelijk niet aan hem is verstrekt; dat [medeverdachte 1] voorbereidingen moest treffen en voor de klus onder meer een motorscooter voor [medeverdachte 2] ( [bijnaam medeverdachte 2] ) nodig had en dat hij het plan met [medeverdachte 2] en [verdachte] ( [bijnaam 1 verdachte] ) wilde bespreken.
3.1.3
Overige relevante bevindingen uit het onderzoek Zwaluw
Deze in april 2016 besproken moordopdracht op [beoogd doelwit] en de daarop gevolgde uitvoering ervan in de periode van juni 2016 tot en met de dag van de liquidatie op 8 oktober 2016, waarbij niet [beoogd doelwit] maar [slachtoffer 1] en zijn gezin onder vuur zijn genomen, dient volgens het hof te worden bezien tegen de achtergrond van het destijds reeds bestaande samenwerkingsverband van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en de verdachte met de daarbij betrokken opdrachtgevers. Uit PGP berichten in het dossier Zwaluw blijkt dienaangaande het volgende.
3.1.3.1
Voorbereidingshandelingen liquidatie Berlijn
Uit PGP-berichten is naar voren gekomen dat [verdachte 4 onderzoek Zwaluw] en [verdachte 6 onderzoek Zwaluw] opdracht gaven aan [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] voor de moord op [doelwit] in Berlijn. [verdachte 6 onderzoek Zwaluw] heeft op 11 augustus 2015 bericht dat [doelwit] is gezien in Berlijn.
[medeverdachte 1] was contactpersoon van [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] . Medio augustus 2015 werd het plan besproken, dat drie personen in Berlijn zouden
timerenen drie anderen daar als
hitteraanwezig zouden zijn. In de berichten werd ook gesproken over vuurwapens: vier Glocks en twee AK’s, alsmede over een miljoen om de kosten te dekken.
Op 20 augustus 2015 zijn [medeverdachte 1] en [verdachte] (
[bijnaam 1 verdachte]of
[bijnaam 2 verdachte]) met de trein van Amsterdam naar Berlijn gereisd. [medeverdachte 1] besprak dat hij met [bijnaam medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) en [bijnaam 1 verdachte] de klus zou uitvoeren. Ze kwamen een schutter tekort. Van 21 tot 24 augustus 2015 besprak [verdachte 6 onderzoek Zwaluw] het moordplan met [medeverdachte 1] : motor is het beste, jij moet ook schieten, hij moet dood, dood, dood. [medeverdachte 1] moet zijn best doen, ze krijgen zware bonus. [medeverdachte 1] :
Als we hem zien is hij van ons.
[medeverdachte 1] vertrok op 22 augustus 2015 uit Berlijn om in Nederland een vriend te gaan ophalen. Op 24 augustus 2015 kwam [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] aan in Berlijn. Op 29 augustus 2015 heeft [medeverdachte 1] bericht dat die
tatalam was.
[medeverdachte 1] is op 31 augustus 2015 weer van Berlijn naar Nederland gereisd om PGP-toestellen op te halen, zodat [bijnaam 1 verdachte] en [bijnaam medeverdachte 2] contact konden onderhouden met hun vrouwen. [medeverdachte 1] had die dag aan [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] laten weten:
die van [bijnaam 1 verdachte] is zwanger.
[verdachte 1 onderzoek Zwaluw] berichtte die dag dat [bijnaam 1 verdachte] het werk alleen af kon en [bijnaam medeverdachte 2] zou rijden. [medeverdachte 1] :
[bijnaam 1 verdachte] doet het werk stapt achterop [bijnaam medeverdachte 2] gaat rijden naar eerlijke auto die op ze wacht.
Op 2 september 2015 was [medeverdachte 1] terug in Berlijn en op 4 september 2015 had [verdachte] met het PGP-toestel contact met zijn toenmalige vrouw [vriendin verdachte] .
Op 9 september 2015 werd besproken dat het beoogde slachtoffer [doelwit] niet meer in Berlijn verbleef. Op 9 september 2015 zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] met de trein teruggereisd naar Nederland. [medeverdachte 1] heeft aan [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] doorgegeven dat de wapens onder het gasfornuis lagen in de woning aan [straat 2] , waar het drietal in Berlijn had verbleven. Op instructie van [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] heeft hij de autosleutels afgegeven aan een man in het sportcafé.
3.1.3.2 Een klus waarbij een man gepakt moet worden
[medeverdachte 1] had begin november 2015 contact met [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] en [medeverdachte 2] over een man die gepakt moet worden. [medeverdachte 2] vroeg of [medeverdachte 1] de PGP van [bijnaam 2 verdachte] ( [verdachte] ) al had. [medeverdachte 2] en [bijnaam 1 verdachte] zouden een scooter gaan ophalen. [medeverdachte 1] berichtte op 12 november aan [medeverdachte 2] :
pakken was met scooter vlucht is met auto.
Op 12 november 2015 berichtte [medeverdachte 1] aan [verdachte] :
Yo zet die bmw ff weg vandaar woonwijk in ofzo. En breng de PGP voor [medeverdachte 2] met je vrouwtje z’n auto,[verdachte] :
ok ok en die gans torie kan ik die ophalen morgen?[medeverdachte 1] :
nee breng het zondag.
3.1.3.3 Een klus op een verrader
Op 7 november 2015 liet [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] aan [medeverdachte 1] weten:
jo bro ik wacht op jou nieuws over die verader. [medeverdachte 1] vroeg of [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] er een ander team op ging zetten, waarop [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] antwoordde:
geen andere team, miss een zender plaatsen maar ik wacht op jou bro wat er gaat gebeuren je hebt alles van hem, doe gewoon je werk waar je goed in bent.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hadden contact over een verrader in april 2016. [verdachte] berichtte op 12 april 2016 per PGP aan [medeverdachte 2] :
Laten we maar snel bewegen want dan kan ik beter ontspannen. [medeverdachte 2] :
ze moeten kijken naar die verrader. [verdachte] :
top.
Op 14 april 2016 zond [verdachte] het bericht aan [medeverdachte 2] :
Yo ik zal nu kijken met die waggie die je hebt staan?Vervolgens heeft [verdachte] een door [medeverdachte 2] gehuurde Mazda opgehaald. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] en [medeverdachte 1] hadden in april 2016 ook contact over
de verrader. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] vroeg op 13 april 2016 aan [medeverdachte 1] :
en die verrader nog niks van gehoord?Waarop een ontkennend antwoord van [medeverdachte 1] is gevolgd.
3.1.3.4 Aanhouding [verdachte] op 24 februari 2016
Op 24 februari 2016 is [verdachte] aangehouden als bestuurder van een gestolen BMW met valse kentekenplaten. [verdachte] was tijdens de politie-achtervolging met de BMW op de Oostzanerdijk in Amsterdam tegen een boom gereden, gewond geraakt en vervolgens met een ambulance naar het VU-ziekenhuis gebracht. Bij [verdachte] is een Blackberry toestel in beslag genomen met [e-mailadres 1] . Ruim twee uur hierna heeft
een vriend van Poloaan de helpdesk van Ennetcom een wipe-verzoek gedaan om de gegevens van dit emailadres te wissen. Tien minuten later ontving [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] het bericht:
Bro die gast van [bijnaam 1 medeverdachte 1] is gebost brooo.
De berichten op deze PGP waren dus gewist, maar de volgende adressen uit het telefoonboek konden wel veilig worden gesteld:
[e-mailadres 1]opgeslagen op 15 januari 2016 als
eigen/own;
[e-mailadres 2] opgeslagen op 19 februari 2016 als
Amigo(= [medeverdachte 1] ) en
[e-mailadres 3]op 22 februari 2016 opgeslagen als
Nonno(= [medeverdachte 2] ).
Op de PGP van [verdachte] waren uitsluitend deze adressen opgeslagen.
3.1.3.5 Conclusie Zwaluw
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof onder meer dat [medeverdachte 1] de contactpersoon was van [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] en tegen betaling uitvoering gaf aan door anderen beraamde plannen voor het uitvoeren van gewelddadige handelingen.
Het hof acht deze gegevens in de zaak Mortel van belang, omdat hieruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] bij de uitvoering van die plannen de samenwerking zocht met onder meer de verdachte en [medeverdachte 2] , in welk verband zij als een team werden beschouwd en ook als zodanig optraden, alsmede dat de verdachte daarin een substantiële rol vervulde.
Het hof acht tevens relevant dat middenin de periode waarin werd gesproken over deze gewelddadige plannen op 24 februari 2016 [verdachte] is aangehouden met een gestolen BMW; dat hij toen over een PGP- toestel beschikte met als contacten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en dat de inhoud van dit PGP-toestel vrijwel onmiddellijk na de aanhouding is gewist op verzoek van iemand die liet weten te handelen namens genoemde opdrachtgever [verdachte 6 onderzoek Zwaluw] .
[verdachte 1 onderzoek Zwaluw] heeft in mei 2016 het emailadres van [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en anderen in zijn PGP- toestel opgeslagen, onder verzending van een bericht aan die personen, met het verzoek aan eenieder hem via de PGP op zijn bericht te antwoorden. [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] had dus niet alleen direct contact met de aannemer [medeverdachte 1] , maar ook (incidenteel) met [verdachte] . Dat [verdachte] ook rechtstreeks contact had met een andere opdrachtgever, blijkt uit PGP berichten die tijdens de voorgenomen liquidatie van [doelwit] in Berlijn zijn gewisseld.
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte in de ogen van de opdrachtgevers kennelijk een belangrijke rol vervulde in [medeverdachte 1] team: niet alleen diens PGP-toestel werd meteen na de inbeslagneming van hogerhand gewist, [verdachte] en zijn vriendin moesten elk een PGP-toestel krijgen toen [verdachte] in Berlijn was en [medeverdachte 1] is deze zelfs in overleg met de opdrachtgevers in Nederland gaan halen.
Het gewicht dat aan de rol van [verdachte] werd toegekend door personen in het hogere echelon van de organisatie blijkt daarnaast uit de PGP-berichten tussen [medeverdachte 1] en [verdachte 6 onderzoek Zwaluw] : de moeder en vriendin van [bijnaam 1 verdachte] moesten worden ingelicht dat [bijnaam 1 verdachte] langer zou wegblijven tijdens zijn verblijf in Berlijn.
3.1.4
De beschieting van de auto van [slachtoffer 1] op 8 oktober 2016
[slachtoffer 1] woonde met zijn gezin in een appartement aan [adres 13] in Amsterdam West. Hun appartement maakte deel uit van het Oranjekwartier , met een parkeergarage op -1 en -2, waar bewoners en anderen hun auto konden parkeren.
Uit verklaringen van [beoogd doelwit] en [vriendin beoogd doelwit] volgt dat zij tot juli 2016 hebben gewoond aan [adres 14] in Amsterdam en dat zij de zwarte Mini Cooper van [vriendin beoogd doelwit] parkeerden in de parkeergarage van het Oranjekwartier op verdieping -1. Zij hebben hun huis nog enige tijd aangehouden om spullen uit het appartement beetje bij beetje te verhuizen. Om die reden kwamen zij nog af en toe in die parkeergarage.
Het confectiecentrum, waarover in de aangehaalde berichtenwisseling omtrent de moordopdracht op [beoogd doelwit] wordt gesproken en in de buurt waarvan [beoogd doelwit] zou wonen en diens auto zou parkeren, bevindt zich nabij het Oranjekwartier . [slachtoffer 1] heeft net als [beoogd doelwit] een getinte huidskleur en hij parkeerde zijn zwarte Mini Cooper meestal op verdieping -1. Het hof gaat ervan uit dat [beoogd doelwit] het eigenlijke doelwit van de schietpartij is geweest en dat [slachtoffer 1] en zijn gezin als gevolg van het ontbreken van een foto het slachtoffer zijn geworden.
Op 8 oktober 2016 bestuurde [slachtoffer 1] zijn zwarte Mini Cooper met [kenteken 7] de parkeergarage in om deze te parkeren op zijn reguliere parkeerplaats op verdieping -1. Eerder die middag had [medeverdachte 3] de schutters in een Volkswagen Caddy de parkeergarage ingereden. In de parkeergarage beschoten de twee schutters de Mini Cooper. De schutters stonden schuin achter elkaar aan de bestuurderszijde van de auto en schoten een aantal malen met semi automatische wapens. [slachtoffer 1] werd onder meer vier maal in zijn hoofd geraakt en daarnaast in zijn linker bovenarm en de linkerzijde van de borstkas. Als gevolg hiervan is hij ter plaatse overleden. Zijn partner [slachtoffer 2] zat voorin de auto naast hem. Zij is als gevolg van verscheidene schotverwondingen zwaargewond geraakt en is buiten bewustzijn naar het VU-ziekenhuis gebracht. Hun dochtertje [slachtoffer 3] , 2,5 jaar jong, zat op de achterbank. Zij bleef ongedeerd. Een getuige heeft [slachtoffer 3] uit de auto gehaald.
Rondom de Mini Cooper werden 16 hulzen en kogels aangetroffen. Op de garagevloer lag veel glas, afkomstig van de linker voorportierruit van de Mini Cooper. Na aanvullend schootbanenonderzoek zijn in en aan de Mini Cooper de volgende schotbeschadigingen vastgesteld: twee in de motorkap en één boven de voorruit, en daarnaast één onder de motorkap en op de achterbank. Op grond van de bevindingen van het schootbanenonderzoek gaat de politie ervan uit dat de Mini Cooper was beschoten vanaf de voorzijde en het linker voorportier.
Bij het onderzoek naar de gebruikte vuurwapens en munitie is geconcludeerd dat de munitie afkomstig is uit twee verschillende vuurwapens van verschillend kaliber.
Twee hulzen zijn vermoedelijk vanaf de voorzijde van de Mini Cooper verschoten met een semi automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Browning Kort, waarvan het merk niet kon worden vastgesteld. Veertien hulzen zijn vermoedelijk verschoten vanaf het linker voorportier van de Mini Cooper met een semi automatisch werkend machinepistool van het kaliber 9 mm parabellum, merk Heckler &Koch model MP5. De afvuursporen in de vier kogels passen eveneens bij dit vuurwapen.
De schutters zijn in de Volkswagen Caddy de parkeergarage uitgereden en hebben hun weg vervolgd via [straat 3] en het fietspad naar de dichtstbijzijnde parkeerplaats aan [straat 1] . Zij hebben daar de Caddy in brand gestoken en zijn te voet verder gegaan. Verderop in [straat 1] zijn ze opgepikt door de bestuurder van een Seat Leon, de verdachte [medeverdachte 3] , die hen naar [plaats 2] heeft gebracht. Daar is de Seat met autopech gestrand en zijn de drie inzittenden lopend verder gegaan. Eén van de mannen was blank. Zij zijn vervolgens opgepikt door [medeverdachte 1] in een Mercedes Vito.
Het hof zal hierna ten behoeve van de leesbaarheid de parkeergarage in het Oranjekwartier in Amsterdam West ook aanduiden als de PD1 (Plaats Delict 1); de parkeerplaats aan [straat 1] als de PD2 (Plaats Delict 2) en de locatie waar de Seat is aangetroffen als de PD3 (Plaats Delict 3).
3.1.5
De gestolen auto’s die bij de liquidatie zijn gebruikt
Voor de liquidatie op 8 oktober 2016 zijn twee gestolen auto’s gebruikt: een Volkswagen Caddy (hierna ook:
de Caddy) en een Seat Leon (hierna ook:
de Seat).
a. De Volkswagen Caddy
Op 14 juni 2016 is aangifte gedaan van diefstal in Leiden van een lichtgekleurde Volkswagen Caddy, met [kenteken 8] . In de aangifte werd melding gemaakt van reclameteksten op de auto. Achterop stond de tekst:
Eens anders geflitst wordenen op de achterruit was een grote letter M aangebracht. Tussen 14 en 15 juni 2016 zijn in Rotterdam [kentekenplaten 1] gestolen van een Volkswagen Caddy.
De gestolen Caddy is op 14/15 juni 2016 in Rotterdam opgehaald en voorzien van de gestolen kentekenplaten naar [plaats 3] gebracht. Hierbij waren betrokken: [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 4] had het initiatief daartoe genomen. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 5] opgehaald in de uitsluitend door hen bestuurde Bora en samen hebben zij [medeverdachte 3] in zijn woonplaats [plaats 6] opgehaald. In Rotterdam is [medeverdachte 3] in de gestolen Caddy gestapt en hij heeft deze naar [plaats 3] gereden, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] reden in de Bora voor [medeverdachte 3] uit naar [plaats 3] . [medeverdachte 4] kende de route naar [plaats 3] en heeft daar gesproken met [medeverdachte 6] . Het drietal heeft de Caddy in [plaats 3] achtergelaten. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] hebben met de Bora [medeverdachte 3] naar [plaats 6] gebracht en zijn via [plaats 7] naar [plaats 2] gereden. [medeverdachte 5] was die dag de bestuurder van de Bora.
Op 20 juni 2016 is de Caddy van [plaats 3] verplaatst naar [plaats 7] , de telefoon van [medeverdachte 6] bewoog tijdens deze rit mee en vervolgens is de Caddy van [plaats 7] naar [plaats 4] gebracht. De telefoon van [medeverdachte 2] peilde rond 22:58 uur uit in [plaats 7] , waar de Caddy tien minuten later vertrok. De telefoon van [medeverdachte 2] peilde rond 23:24 uur uit in [plaats 4] .
Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 6] de Caddy van [plaats 3] naar [plaats 7] heeft gereden en dat [medeverdachte 2] de Caddy van daaruit naar [plaats 4] heeft gereden.
Op 27 juni 2016 is de Bora rond 21:00 uur naar [plaats 6] gereden, daar is [medeverdachte 3] opgehaald en de Bora is vervolgens in de richting van de A4 gereden. Van 27 op 28 juni 2016 rond middernacht is de Caddy geregistreerd, rijdend vanuit [plaats 4] naar Amsterdam West; alsmede op 28 juni 2016 rond 00:26 uur en opnieuw rond 01:19 uur is de Caddy vlakbij de parkeergarage van het Oranjekwartier geregistreerd. De Bora was die nacht rond 02:00 uur in [plaats 7] .
De Caddy is daarna op 28 juni 2016 voor het eerst weer in [plaats 4] geregistreerd rond 21:30 uur.
b. De Seat Leon
Op 21 juni 2016 is in Rotterdam aangifte gedaan van diefstal in de periode van 20-21 juni 2016 van een zwarte Seat Leon met [kenteken 9] . Op de auto zijn nadien duplicaat kentekenplaten aangebracht: [kentekenplaten 2] .
De gestolen Seat is op 28 juni 2016 in Rotterdam opgehaald door [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] . Het initiatief daartoe kwam wederom van [medeverdachte 4] . [medeverdachte 3] bestuurde de Seat en reed daarbij enkele minuten achter de Bora naar Amsterdam Noord . Volgens [medeverdachte 5] wist [medeverdachte 3] niet hoe hij moest rijden en reed [medeverdachte 5] met [medeverdachte 4] in de Bora vóór hem uit om de weg te wijzen. Daarna reed de Bora door naar [plaats 7] .
De Seat is in de nacht van 12 op 13 juli 2016 van Amsterdam Noord verplaatst naar [plaats 3] .
De Seat is op de avond van 6 oktober 2016 rond 23:30 uur vanuit [plaats 3] vertrokken, evenals de Bora en de door [medeverdachte 1] vanaf die dag gehuurde Vito.
[verdachte] vertrok met de Jetta rond 23:02 uur uit [plaats 1] in zuidelijke richting.
Daaraan voorafgaand had [medeverdachte 4] met de Bora [medeverdachte 3] opgehaald van station Zoetermeer ; zij zijn naar de woonplaats van [medeverdachte 4] in [plaats 5] gereden en de Bora is vervolgens rond 22:41 uur naar [plaats 3] gereden.
[medeverdachte 1] was met de Vito vanaf 20:59 uur in [plaats 3] . Hij heeft verklaard dat hij bij [medeverdachte 6] was en dat hij zijn broer [medeverdachte 4] die avond in [plaats 3] had gezien.
Het hof gaat er (net als de rechtbank) vanuit dat [medeverdachte 4] die avond de Bora heeft bestuurd.
De Bora en de Seat reden na het verlaten van [plaats 3] direct door naar [plaats 2] . De Vito reed via de woning van [medeverdachte 2] eveneens door naar [plaats 2] en kwam bij [straat 4] aan rond 00:30 uur. Rond 00:45 uur reed de Vito, enkele minuten vóór de Seat, van [plaats 2] naar Amsterdam . De Seat werd die nacht voor het laatst geregistreerd rond 01:02 uur op de N200 ter hoogte van de afslag Klimopweg.
De Vito heeft die nacht rond 01:50 uur korte tijd stilgestaan in de omgeving van de woning van [medeverdachte 2] in [plaats 4] , is teruggereden naar [plaats 2] , waar de Vito aankwam rond 02:44 uur en tenslotte rond 03:04 uur is vertrokken naar [plaats 7] .
De Jetta, waar [verdachte] in reed, was op 6 oktober 2016 rond 23:02 uur uit [plaats 1] vertrokken en reed weg uit [plaats 2] op 7 oktober rond 03:07 uur.
De Bora is rond 03:11 uur vanuit [plaats 2] vertrokken in de richting van [plaats 5] . [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zijn die nacht rond 03:45 uur in [plaats 5] door de politie staande gehouden met de Bora.
De Seat stond vanaf 7 oktober 2016 08:00 uur geparkeerd op een parkeerplaats op [straat 1]
waar hij op 8 oktober 2016 ‘s middags nog stond.
Het hof interpreteert deze reisbewegingen conform de verklaring van [medeverdachte 3] omtrent het koudzetten van de Seat. In de nacht van 7 oktober 2016 heeft [medeverdachte 3] de Seat met [medeverdachte 1] als bestuurder en [medeverdachte 2] in de Vito naar een parkeerplaats aan [straat 1] in Amsterdam West gebracht. De Seat is daar achtergebleven en [medeverdachte 3] is daarna in de Vito met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] teruggereden naar [plaats 2] . [medeverdachte 4] was daar toen en [medeverdachte 3] is met [medeverdachte 4] vanaf [plaats 2] in de Bora meegereden naar diens huis in [plaats 5] , waar hij heeft overnacht, wat hij wel vaker deed.
3.1.6.
De verklaring van medeverdachte en getuige [medeverdachte 3] ter terechtzitting in hoger beroep over 8
oktober 2016
Op 8 oktober 2016 ’s middags heeft [medeverdachte 4] in de Bora [medeverdachte 3] afgezet in Amsterdam Noord ;
[medeverdachte 3] kreeg onderweg van [medeverdachte 4] een Nokia 105 prepaid telefoon (PP1) met diens mededeling dat hij deze moest aanzetten en dat hij daarop
gecontactzou worden; de prepaid is onderweg geactiveerd. [medeverdachte 3] heeft de telefoon aangezet. [medeverdachte 3] heeft toen van [medeverdachte 4] ook de autosleutels van de Caddy gekregen.
[medeverdachte 3] is in Amsterdam Noord als bestuurder in de Caddy gestapt en tegelijkertijd zijn twee mannen achterin ingestapt (
opmerking hof: de latere schutters in de parkeergarage), onder wie [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] heeft op aanwijzingen van [medeverdachte 2] de twee mannen in de Caddy vervoerd van Amsterdam Noord tot in de parkeergarage het Oranjekwartier , waar [medeverdachte 3] een kaartje trok en naar beneden is gereden. [medeverdachte 2] legde [medeverdachte 3] uit welke route hij vanuit de parkeergarage moest lopen om bij de gereedstaande Seat te komen. [medeverdachte 2] zei dat hij in de Seat moest gaan zitten en op een seintje moest wachten. [medeverdachte 3] had de autosleutels van de Seat toen al. [medeverdachte 3] heeft de Caddy met de twee inzittenden in de parkeergarage achtergelaten.
[medeverdachte 3] heeft de garage lopend verlaten. Hij is via de opgegeven route naar de parkeerplaats aan [straat 1] gelopen en is op de achterbank van de Seat gaan liggen. [medeverdachte 3] droeg een rode trui met capuchon en een lange lederen jas. [medeverdachte 3] heeft via de PP1 sms-contact onderhouden met de schutters in de parkeergarage, die ook beschikten over een prepaid telefoon, de PP2, en daarnaast met de PP3, een prepaid telefoon waarvan hij door de vraagstelling in een sms-bericht begreep dat [medeverdachte 1] deze in gebruik had. [medeverdachte 3] heeft gezien dat in de PP1 twee verschillende telefoonnummers waren opgeslagen.
Zoals hiervoor, in 3.1.3 reeds is vermeld, heeft vervolgens de schietpartij in de parkeergarage plaatsgevonden, waarna de schutters in de Caddy de parkeergarage zijn uitgereden, zij de Caddy in brand hebben gestoken en in [straat 1] door [medeverdachte 3] in de Seat Leon zijn opgehaald.
De schutters hadden een tas bij zich, die een meter lang was, en hebben deze op de achterbank of kofferbak gelegd. [medeverdachte 3] is op aanwijzingen van [medeverdachte 2] met hen naar [plaats 2] gereden, waar de Seat een lekke band kreeg. [medeverdachte 3] heeft de Seat toen een berm ingereden. De drie mannen hebben de Seat daar achtergelaten en zijn gezamenlijk te voet verder gegaan; zij hebben ongeveer twintig minuten gelopen. [medeverdachte 3] heeft gezien dat één van de twee anderen een prepaid telefoon bij zich had. [medeverdachte 3] heeft zijn prepaid telefoon in [plaats 2] in de berm weggegooid, omdat [medeverdachte 2] hem dat had opgedragen. [medeverdachte 3] heeft in [plaats 2] gezien dat [medeverdachte 2] of de andere man de tas uit de Seat heeft gepakt. Eén van hen heeft die tas tijdens de wandeling meegenomen en deze is ergens op de looproute in de bosjes verstopt. Tenslotte heeft [medeverdachte 1] de drie mannen in [plaats 2] opgepikt met de Vito. Ze zijn met z’n vieren in de auto naar [medeverdachte 1] in [plaats 7] gegaan, waar ze enige tijd zijn gebleven. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 3] naar [plaats 4] gebracht, waar hij het feestje van [dochter medeverdachte 5] heeft bezocht. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 3] die avond rond 20:00 uur naar zijn huis in [plaats 6] gebracht.
3.1.7
Gebruik van drie prepaid telefoons op 8 oktober 2016
[medeverdachte 3] heeft op 4 mei 2017 de plaats in [plaats 2] aangewezen waar hij op 8 oktober 2016 het door hem gebruikte prepaid (PP1) had weggegooid. Het toestel lag daar nog. Aan de hand van de daarop aangetroffen gegevens kon een reconstructie worden gemaakt van de sms-berichten die van en naar dat toestel zijn gestuurd op 8 oktober 2016. Uit het historisch overzicht van de drie prepaid toestellen blijkt het volgende.
De PP1, 2 en 3 zijn tussen 15:12 en 15:17 uur geactiveerd, alle onder aanstraling van [zendmast 1] in Amsterdam Noord .
De PP1, waarvan is vastgesteld dat deze in gebruik was bij [medeverdachte 3] , had het [telefoonnummer PP1] . Deze is actief geweest vanaf 8 oktober 2016 om 15:12 uur tot en met 9 oktober 2016 om 7:18:25 uur.
De PP2 met [telefoonnummer PP2] was actief op 8 oktober 2016 van 15:16 tot 18:09:26 uur. De PP3 met [telefoonnummer PP3] was actief op 8 oktober 2016 van 5:17:36 tot 18:09:26 uur. Op de laatstgenoemde tijdstippen straalden de drie telefoons steeds dezelfde zendmast in [plaats 2] aan.
Uit de bevindingen met betrekking tot het sms-verkeer tussen de PP1 enerzijds en de PP2 / PP3 anderzijds volgt dat de PP2 werd gebruikt door de schutters in de parkeergarage en dat de PP3 werd gebruikt door een derde, waarvan kon worden vastgesteld dat dit (hoofdzakelijk) [medeverdachte 1] was.
3.1.8
De camerabeelden in de parkeergarage in samenhang met prepaid-gegevens en reisbewegingen van de Bora, de Caddy, de Seat en de Vito.
Van een groot aantal camera’s uit de parkeergarage het Oranjekwartier (PD1) zijn relevante beelden verkregen, die hierna in chronologische volgorde
(vetgedrukt)worden weergegeven.
De gegevens met betrekking tot de prepaid toestellen worden eveneens in het schema (
cursief)weergegeven, om deze te kunnen bezien in onderling verband en samenhang met de camerabeelden.
Tussen 15:15 en 15:21 uur hebben de gebruikers van de PP2 en de gebruiker van de PP3 onderling contact gehad. De inhoud hiervan is niet bekend geworden omdat deze telefoons niet zijn aangetroffen.
Tenslotte worden in deze tijdlijn eveneens de verkregen gegevens met betrekking tot de reisbewegingen van de Bora (bestuurd door [medeverdachte 4] ) en de Vito (bestuurd door [medeverdachte 1] ) vermeld
(in vetgedrukte cursieve letters).
Het hof gaat ervan uit dat de Bora in het relevante tijdsbestek werd gebruikt door [medeverdachte 4] , op grond van de eensluidende verklaringen die inhouden dat [medeverdachte 5] (de enige medegebruiker van de Bora) op
8 oktober vanaf rond 13:30 uur tot ’s avonds laat in de woning van zijn ex-vrouw en dochter aan [adres 11] op een feestje is aanwezig is geweest.
Tijdstip
Gebeurtenis 8 oktober 2016
13:30
[medeverdachte 3] schakelt zijn telefoon uit
14:42:12
Start weergave camerabeelden parkeergarage het Oranjekwartier
14:42:12
Een zwarte Mini Cooper met [kenteken 7] rijdt de garage uit
15:12
Activatie PP1 van [medeverdachte 3] , onder bereik van [zendmast 1] , omgeving [plein 1] Amsterdam Noord .
De Bora is in de omgeving van het [plein 1] in Amsterdam Noord .
[medeverdachte 4] zet [medeverdachte 3] af.
15:16 en 15:17
Activatie PP2 (15:16) en PP3 (15:17) eveneens onder bereik van [zendmast 1] , omgeving [plein 1] Amsterdam Noord .
[medeverdachte 3] begeeft zich naar de Caddy en de twee schutters stappen bij hem in de Caddy in.
Tot 15:22
Vooral contact tussen PP2 en PP3, inhoud berichten onbekend
15:28
De Bora en Caddy rijden met 1 minuut verschil door de Coentunnel in Amsterdam West.
De telefoon van [medeverdachte 2] wordt uitgeschakeld.
15:41
Boven aan de inrit staat de Caddy voor de omhoogstaande slagboom. Het raam van de bestuurder is omlaag. De Caddy rijdt de parkeergarage in en rijdt daar twee rondjes.
15:47
De Caddy wordt verplaatst en rijdt van rechts naar links en slaat rechtsaf.
Een man verlaat lopend de parkeergarage. Hij draagt een lange zwarte lederen jas en daaronder een rode trui met capuchon.
Na 15:48
De Caddy is buiten het bereik van een camera en dus niet meer in beeld.
15:51
De Bora met [medeverdachte 4] is in [plaats 7] in de omgeving van de woning van zijn broer [medeverdachte 1]
16:00:02
Een zwarte Mini Cooper rijdt de garage in.
16:04
PP1 en PP2 stralen een zendmast in de omgeving van de parkeergarage aan
16:16
PP2 aan PP1: zit achterin waggie
16:17
PP1 aan PP2: ja
16:20
de PP3 straalt cell-id [straat 5] in [plaats 2] aan
16:26
Een man, die later is herkend als [slachtoffer 1] , komt met een vrouw en een kind uit de lift en zij betreden de parkeergarage
16:28
Een zwarte Mini Cooper met het [kenteken 7] stopt ter hoogte van de slagboom om het buitenste hek te openen. De bestuurder is het latere mannelijke slachtoffer.
16:29:10
De zwarte Mini Cooper rijdt de garage uit.
16:35
De Bora rijdt van [plaats 7] naar de A4. De Vito rijdt naar de [straat 4] in [plaats 2] .
16:38
De Caddy wordt drie parkeerplaatsen vóór de lift vooruit ingeparkeerd.
De autoverlichting wordt gedoofd.
Opmerking verbalisanten: de Caddy staat nu vrijwel direct tegenover de plek waar de zwarte Mini Cooper van [slachtoffer 1] normaliter wordt geparkeerd.
16:45
PP3 straalt [zendmast 2] [plaats 2] aan, Cell-id [straat 5]
16:48
PP3 aan PP1: Zit je goed?
16:51
PP1 aan PP3: Nee en het is druk
16:52
PP3 aan PP1: OK em nu
16:53
PP1 aan PP3: bikkelen
16:53
PP3 aan PP1: waar zijn de andere
16:54
PP1 aan PP3: binnen
16:55
PP3 aan PP1: hun hebben bereik
16:56
PP1 aan PP3: ja
16:57
PP3 aan PP1: Ok heb ze gesproken
17:28:20- 17:29:30
PP1 aan PP2: Kan ik me benen ff strekken ik krijg kramp
17:28:59
De zwarte Mini Cooper met het [kenteken 7] rijdt de parkeergarage in.
Een lichtschijnsel is zichtbaar op de achterkant van de Caddy.
17:30:11
Uit de Caddy links achter stapt een man in lichtkleurige broek, donkere schoenen met lichte zool en donkere jas (NN1). Uit de Caddy stapt aan de rechterkant een man met donkere broek en donkere schoenen (NN2).
Beide mannen rennen direct schuin naar achteren in de richting van de zwarte Mini Cooper.
17:30:17
17:30:21
NN2 loopt met versnelde pas terug naar de rechterkant van de Caddy.
NN1 komt terug bij de Caddy en verdwijnt rechts uit beeld.
Verbalisant: beide mannen stappen rechts in.
17:30:33
De remlichten van de Caddy gaan aan, de Caddy rijdt weg, tegen de rijrichting in.
17:31:12
De Caddy rijdt met hoge snelheid langs de camera. De inzittenden zijn niet waar te nemen.
17:31:15
De Caddy rijdt achter een grijze Seat Ibiza Station de parkeergarage uit.
Het hof stelt met betrekking tot de verdere gang van zaken op 8 oktober 2016 vast op grond van getuigenverklaringen, in combinatie met de waargenomen reisbewegingen van de Vito en de Bora en de overige relevante telefoongegevens
(in cursief).
De Caddy rijdt de parkeergarage uit in [straat 3] en rijdt met hoge snelheid via het fietspad naar de parkeerplaats bij het eerste flatgebouw aan [straat 1] , waar [medeverdachte 3] enige tijd heeft zitten wachten in de Seat (PD2). De getuige op het fietspad heeft gezien dat de bestuurder van de Caddy een donkere huidskleur had.
17:38
De Caddy staat in brand, [getuige 2] maakte filmopnamen van twee rennende mannen: een man had een donkere huidskleur; de ander droeg een lichtkleurige broek. Zij renden weg van de brandende Caddy. De getuige zag dat de donkere man de andere man voorbij rende. Op de opnamen is te zien dat de donkere man (NN2) een telefoon aan zijn oor hield.
17:38
PP2 plaatst een oproep naar PP1, die niet wordt beantwoord.
17:39
NN1 draagt een langwerpige tas en gooit iets in het water.
NN1 en NN2 lopen verder langs de waterkant langs de flatgebouwen van [straat 1] .
[medeverdachte 3] komt in de Seat aangereden op [straat 1] . NN1 stapt links achterin en NN2 rechts achterin. Rechts achterin de Seat is DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen.
17:43
De Seat rijdt over de A10.
17:43
PP2 neemt contact op met PP3, die wordt aangestraald door een zendmast in [plaats 2] , [zendmast 3] omgeving [straat 4] .
17:48
De Seat strandt in [plaats 2] met een lekke band. [medeverdachte 3] en de twee schutters laten de Seat achter en lopen over [straat 6] en [straat 7] in [plaats 2] . Op camerabeelden is [medeverdachte 3] te zien met een donkere lange lederen jas met daaronder een rode trui met capuchon.
[getuige 1] zag dat de zwarte Seat in de berm parkeerde en er drie forse mannen uitstapten, ze staken de weg over en liepen hem tegemoet; ze passeerden elkaar uiteindelijk. De getuige zag dat de mannen kort daarvoor een capuchon op deden. De getuige keek één van hen recht in de ogen aan, een donkergetinte man. Er was ook een blanke man en een andere donkere man.
17:49
De Vito rijdt vanaf de [straat 4] in [plaats 2] .
De PP3 beweegt in dezelfde richting mee.
17:52 en 17:53
NN2, de donkere man heeft een telefoon aan zijn oor, terwijl het uit de Seat afkomstige drietal in de omgeving van MacDonalds in [plaats 2] loopt.
PP2 neemt tevergeefs contact op met PP3.
17:53
PP2 neemt contact op met PP3. PP2 en PP3 zijn gedurende 5,3 minuten in gesprek.
Het drietal bevindt zich in de omgeving van [straat 7] in [plaats 2] .
18:00
De Vito bevindt zich op [straat 8] in [plaats 2] .
Kort na 18:00
Stillsvan camerabeelden die zijn gemaakt op [straat 6] in [plaats 2] tonen drie lopende mannen gaande in de richting van [straat 5] in [plaats 2] .
Op
stillsvan camerabeelden bij [casino] is een man te zien, gekleed in een rode trui, zwarte pet en een lange zwarte jas.
18:09:26
De PP1, PP2 en PP3 stralen dezelfde zendmast in [plaats 2] aan.
De PP2 en PP3 worden tegelijkertijd op non-actief gezet.
[medeverdachte 3] gooit PP1 in de berm.
18:20
De Vito beweegt in de richting van [straat 4] in [plaats 2] .
18:28
De Vito rijdt vanuit [plaats 2] naar [plaats 7] .
18:28
De zwarte Seat wordt aangetroffen in de berm op [straat 6] in [plaats 2] , net naast de afslag in de richting van [plaats 7] (PD3). De banden van de Seat waren leeg; één band was gescheurd. Een verbalisant zag op de vloerplaat vóór de bijrijdersstoel een doorzichtige Coca Cola fles helemaal gevuld met gele vloeistof. Na onderzoek bleek de fles motorbenzine te bevatten. Op/in de dop van de fles is DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen. In de Seat is verder DNA aangetroffen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
18:30
De Caddy wordt brandend aangetroffen op de parkeerplaats aan [straat 1] .
Forensisch onderzoek heeft uitgewezen dat de Caddy van binnen volledig was uitgebrand. In het voertuig zijn geen delict gerelateerde voorwerpen aangetroffen.
19:15
De Vito rijdt vanuit [plaats 7] naar [plaats 4] ,
de telefoon van [medeverdachte 2] bewoog mee.
De Vito zet [medeverdachte 3] af bij [adres 11] . [medeverdachte 3] is op bezoek bij het feest van [dochter medeverdachte 5] .
20:13
De Bora rijdt in de omgeving van [straat 9] in [plaats 4] .
[medeverdachte 4] is op bezoek op het feest van [dochter medeverdachte 5] .
20:27
De Vito vertrekt uit [plaats 7] naar [adres 11] .
[medeverdachte 1] is kort op bezoek op het feest van [dochter medeverdachte 5] .
20:40
De Bora en de Vito zijn in de omgeving van [adres 11] , evenals
de telefoon van [medeverdachte 4] .
20:46
De Bora rijdt van [adres 11] naar [plaats 6] , [medeverdachte 4] brengt [medeverdachte 3] naar huis.
22:04
De telefoon van [medeverdachte 3] is ingeschakeld in [plaats 6] .
[medeverdachte 4] rijdt met de Bora naar [adres 11] .
9 oktober
00:50
De telefoon van [medeverdachte 4] straalt [zendmast 4] en [zendmast 5] aan in Amsterdam Noord .
De Bora rijdt naar [adres 10] , waar [medeverdachte 4] [medeverdachte 5] heeft afgezet.
01:28
[verdachte] rijdt in de Suzuki op de N246 in Noordelijke richting naar [plaats 1] .
01:44
De telefoon van [medeverdachte 4] is in [plaats 5] .
3.1.9
Reisbewegingen in de periode september 2016
Uit ARS-registraties, al dan niet in combinatie met gegevens over telefoongebruik, zijn reisbewegingen in de relevante periode van een aantal voertuigen (de Jetta, Suzuki, Bora, Passat, V-Klasse, Vito en Seat) naar voren gekomen.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor als verdachte op 7 december 2017 met betrekking tot de expliciet voorgehouden reisbewegingen erkend dat hij toen in de Jetta heeft gereden; hij was degene die vooral ’s nachts naar [plaats 7] is gereden; het kwam vaker voor dat hij midden in de nacht vertrok.
Op grond van de ARS-registraties kan worden vastgesteld dat de Jetta op na te noemen data in de volgende plaatsen was:
In [plaats 2] op 6 en 7 oktober 2016 (er zijn geen registraties van de Jetta in [plaats 2] in de periode van 8 oktober 2016 tot 12 juli 2017);
in [plaats 7] op 30 september, 2, 4 en 7 oktober 2016 (er zijn geen registraties van de Jetta in [plaats 7] in de periode van 8 oktober 2016 tot 12 juli 2017).
De verdachte reed in de Jetta en ook in de Suzuki van zijn moeder; hij heeft verklaard dat zij in deze periode op vakantie in Spanje was. Zoals eerder is opgemerkt, reed [verdachte] op 9 oktober 2016 rond 01:28 uur in de Suzuki op de N246 in [plaats 1] in Noordelijke richting.
Schematische samenvatting van de relevante reisbewegingen 3 september tot en met 8 oktober 2016
Datum
Bora
[medeverdachte 4]
Jetta
[verdachte]
Passat
V-klasse
Vito
[medeverdachte 1] / [medeverdachte 2]
03-09-16
en
04-09-16
Vanaf 17:44 uur in
Amsterdam , [straat 10] /
[straat 11]tot
4 september 05:30 uur
( [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] )
[medeverdachte 6] was daar ook om 17:44 uur
[medeverdachte 1] was daar vanaf 21:16 uur
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] daar weg rond 05:30 uur
29-09-16
14:38 tot 15:34 uur:
in [plaats 7]
23:52 uur: vertrek uit [plaats 1]
30-09-16
15:30 uur: in [plaats 7]
16:55 uur: telefoon [medeverdachte 4] in [plaats 7]
00:41 tot 01:21 uur: in [plaats 7]
[medeverdachte 4] / [medeverdachte 3] in Passat hebben
[medeverdachte 1] afgezet bij [autoverhuurbedrijf]
[medeverdachte 1] huurde de V-klasse
16:55 uur: telefoon [medeverdachte 1] in [plaats 7]
02-10-16
21:11 uur: van [plaats 5] naar [plaats 7]
21:31 uur: aankomst in [plaats 7]
Telefoon [medeverdachte 4] bewoog mee
22:12 uur: van [plaats 7] naar [plaats 2]
23:28 uur: van [plaats 2] naar [plaats 7]
23:37 uur: van [plaats 7] naar [plaats 2]
21:10 uur: van [plaats 1] naar [plaats 7]
22:01 uur: aankomst in [plaats 7]
23:38 uur: van [plaats 7] naar [plaats 2]
04-10-16
20:25 uur: van [plaats 1] naar
[plaats 7]
23:30 uur:van [plaats 7] naar [plaats 2] naar [plaats 1]
23:51 uur:aankomst in [plaats 1]
20:04 uur: V-klasse in [plaats 4]
(telefoon [medeverdachte 2] )
20:21 uur: van [plaats 4] naar [plaats 7]
20:57 uur: van [plaats 7] naar Amsterdam West
21:06 uur: V-klasse (
telefoon [medeverdachte 1] )van [plaats 7] naar afslag S106 (Cornelis Lelylaan) 21:37 uur van Cornelis Lelylaan naar Oostoever
V-klasse via [plaats 4]
22:10 uur: naar [plaats 7]
(telefoon [medeverdachte 2] bewoog eerder die dag mee met V-klasse)
21:21- 21:41 uur: diverse belbewegingen met telefoon van [medeverdachte 1]
23:28 uur:V-klasse
(telefoon [medeverdachte 2] bewoog mee)van [plaats 7] via [plaats 2] naar [straat 12] ( Amsterdam )
06-10-16
en
nacht van
07-10-16
[medeverdachte 4] haalde [medeverdachte 3] op uit Zoetermeer zij reden naar [plaats 5]
22:41 uur: Bora naar [plaats 3]
Rond 23:30 uur:Bora met Seat en Vito weg uit [plaats 3]
Bora en Seat naar [plaats 2]
Bora, Seat en Vito op [parkeerplaats 1]
(Seat en Vito naar Amsterdam )
03:11 uur: Bora weg uit [plaats 2]
03:45 uur: [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in
Bora aangehouden in [plaats 5]
23:02 uur: rijdt van [plaats 1] in zuidelijke richting
03:07 uur: weg uit [plaats 2]
[medeverdachte 1] heeft de Vito gehuurd.
16:56 uur [plaats 4] [medeverdachte 1] belde [medeverdachte 4] .
20:30 uur: [medeverdachte 1] in Vito van [plaats 7] naar [plaats 3]
20:59 uur: Vito geparkeerd bij ingang woning [medeverdachte 6] ;
[medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 4] in [plaats 3] gezien
Rond 23:30 uur: van [plaats 3] via [plaats 4] naar [plaats 2] . (00:30 vlakbij [straat 13] )
Vito [parkeerplaats 1] [plaats 2]
00:44 uur: van [plaats 2] naar Amsterdam . Reed op N205 enkele minuten voor de Seat.
02:03 uur: bij woning [medeverdachte 2] in [plaats 4]
02:45 uur: naar [plaats 2]
03:04 uur: weg uit [plaats 2]
03:13 uur: in [plaats 7]
07-10-16
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in [plaats 5]
Met Bora [medeverdachte 5] opgehaald in Amsterdam ; naar
[plaats 4]
20:00 uur: naar [plaats 7]
20:52 uur: aankomst in [plaats 7]
23:08 uur: weg uit [plaats 7]
(telefoon [medeverdachte 4] )
Bora naar de woning [medeverdachte 5]
23:36 uur:
telefoon [medeverdachte 3] op het Wi-Fi netwerk van [medeverdachte 5]
20:52 tot 23:08 uur: Bora in [plaats 7]
21:10 uur: van [plaats 1] naar
[plaats 7]
21:57 uur: aankomst in [plaats 7]
23:21 uur: weg uit [plaats 7]
00:21 uur: aankomst in [plaats 1]
Het hof leidt hieruit in onderling verband en samenhang bezien met de eerder vermelde feiten en omstandigheden het volgende af:
Op
3 september en in de nacht van 4 september 2016zijn [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] vanaf 21:16 uur tot 05:30 uur op dezelfde locatie geweest, [medeverdachte 6] is even weggegaan en teruggekomen.
Op
29 september 2016is [medeverdachte 4] ‘s middags een uur in [plaats 7] geweest en [verdachte] was in de nacht van 29 op 30 september 2016 in [plaats 7] . [medeverdachte 4] is op 30 september 2016 ‘s middags in [plaats 7] geweest; hij heeft met [medeverdachte 3] in de Passat (de auto van [zus medeverdachte 1 en medeverdachte 4] ) [medeverdachte 1] naar [autoverhuurbedrijf] gebracht, die daar de V-klasse heeft gehuurd.
Op
2 oktober 2016zijn [verdachte] en [medeverdachte 4] beiden in [plaats 7] geweest; zij waren daar in elk geval tegelijkertijd vanaf 22:01 uur (het aankomsttijdstip van [verdachte] , terwijl [medeverdachte 4] daar toen al was) tot 22:12 uur (het vertrekmoment van [medeverdachte 4] ), terwijl [verdachte] na terugkomst van [medeverdachte 4] slechts 1 minuut later dan [medeverdachte 4] [plaats 7] heeft verlaten. Het hof acht geenszins uitgesloten dat zij elkaar hebben ontmoet bij [medeverdachte 1] , mede omdat enige te verifiëren concrete verklaring van één van beiden over die avond ontbreekt.
Op
4 oktober 2016zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] beiden in [plaats 7] geweest. Gezien het tijdstip waarop [verdachte] uit [plaats 1] was vertrokken en gezien de duur van de terugreis van [verdachte] die avond (21 minuten), acht het hof aannemelijk dat [verdachte] en [medeverdachte 2] daar onderscheidenlijk in de Jetta en V-klasse rond hetzelfde tijdstip zijn aangekomen. Zij zijn uiteindelijk met enkele minuten verschil rond 23:30 uur uit [plaats 7] vertrokken. [verdachte] heeft verklaard dat hij die avond [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beiden heeft gezien.
Het hof stelt vast dat de V-klasse uit [plaats 7] is vertrokken nadat deze en de Jetta daar waren aangekomen. De telefoon van [medeverdachte 1] bewoog mee, terwijl de V-klasse reed naar Amsterdam West, in de omgeving reed van de parkeergarage het Oranjekwartier . Vanuit [plaats 7] bewoog de V-klasse zich naar de afslag S106, de Cornelis Lelylaan in Amsterdam West en vandaar uit naar Oostoever. De V-klasse deed daar 20 minuten over. Volgens de routeplanner op
google mapsduurt deze rit met een auto normaal gesproken 8 minuten. Daarna is de V-klasse via [plaats 4] teruggekeerd in [plaats 7] .
Het hof acht het gezien het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien niet uitgesloten dat [verdachte] met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] deze rit heeft gemaakt. [verdachte] heeft in zijn verklaring over zijn aanwezigheid in [plaats 7] , ook op deze avond, slechts volstaan met de zeer algemene uitleg van
bezigheden die te maken hadden met de handel in soft drugs.
Het hof acht niet aannemelijk dat [verdachte] in Amstelveen op [medeverdachte 1] zou hebben gewacht, terwijl [medeverdachte 1] daar mogelijk geruime niet was, om uiteindelijk pas 2,5 uur later te vertrekken. Het hof acht de algemene niet te toetsen stelling van [verdachte] dat het wel vaker voorkwam dat hij op de te leveren softdrugs moest wachten, volstrekt ontoereikend.
Op
6 oktober en in de nacht van 7 oktober 2016is de reeds in juni 2016 gestolen Seat verplaatst van [plaats 3] naar de parkeerplaats aan [straat 1] in Amsterdam . Het hof verwijst hiervoor ook naar hetgeen hierover is vermeld in hoofdstuk 3.1.4.
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zijn op 6 oktober 2016 ‘s avonds in de Bora naar [plaats 3] gereden, waar [medeverdachte 1] al was met de Vito. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij bij [medeverdachte 6] was en dat hij [medeverdachte 4] die avond in [plaats 3] heeft gezien. De Bora en de Seat reden van [plaats 3] naar [plaats 2] , terwijl de Vito via de woning van [medeverdachte 2] naar [plaats 2] is gereden.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 1] in de Seat naar Amsterdam is gereden en dat [medeverdachte 2] in de Vito ook naar de parkeerplaats aan [straat 1] is gereden.
Het hof neemt deze verklaring van [medeverdachte 3] als uitgangspunt en concludeert op grond van het voorgaande dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] bij diens woning in [plaats 4] heeft opgehaald; dat [medeverdachte 2] in [plaats 2] in de Vito is gebleven en dat [medeverdachte 1] daar in de Seat is overgestapt, waarna beide auto’s naar [straat 1] zijn gereden. Nadat de Seat door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] daar was gereedgezet zijn [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de Vito naar [plaats 4] gereden, waar [medeverdachte 2] is afgezet. De Vito is daarna naar [plaats 2] gereden, van waaruit [medeverdachte 3] tenslotte met [medeverdachte 4] in de Bora naar [plaats 5] is gereden.
Het hof is van oordeel dat hieruit minst genomen volgt dat [medeverdachte 4] (met de Bora) aanwezig was bij het vertrek van de Seat uit [plaats 3] en het vertrek van de Seat uit [plaats 2] en daar aanwezig was toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] terugkwamen van het zogenoemde
koudzetten van de Seat.
Het hof constateert dat de Jetta en/of [verdachte] , die op 6 oktober 2016 rond 23:02 uur rijdend in zuidelijke richting uit [plaats 1] was vertrokken en op 7 oktober rond 03:07 uur uit [plaats 2] is vertrokken, gedurende enkele uren tegelijkertijd met de Bora en/of [medeverdachte 4] in [plaats 2] kan zijn geweest.
Dit situeert zowel [verdachte] /de Jetta als [medeverdachte 4] /de Bora in [plaats 2] op de tijdstippen waarop de bij de liquidatie gebruikte Seat is vertrokken uit [plaats 2] , is koudgezet in Amsterdam en de bij het koudzetten betrokken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in [plaats 2] zijn teruggekeerd.
Op grond van de inhoud van het dossier is niet duidelijk wat [verdachte] en [medeverdachte 4] in de tussentijd hebben gedaan. Opmerkelijk is dat de Vito, de Bora en de Jetta die nacht binnen een tijdsbestek van enkele minuten uit [plaats 2] zijn vertrokken.
Op
7 oktober 2016zijn [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] in de Bora via [plaats 4] naar [plaats 7] gereden, waar zij aankwamen om 20:52 uur. Zij reden uit [plaats 7] weg rond 23:08 uur. [verdachte] is met de Jetta in [plaats 7] aangekomen rond 21:57 uur en daar weggereden om 23:21 uur. Hieruit volgt dat [verdachte] die avond gedurende 1 uur en 20 minuten in [plaats 7] is geweest, terwijl [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] in die tijd 1 uur en 10 minuten in [plaats 7] waren.
Het hof gaat ervan uit dat op de avond voorafgaande aan de liquidatie [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [verdachte] bij [medeverdachte 1] thuis zijn geweest en sluit niet uit dat ook [medeverdachte 2] hierbij aanwezig is geweest, aangezien [medeverdachte 4] c.s. in de Bora op de heenweg via [plaats 4] zijn gereden.
4. Bespreking verweren en conclusie
4.1
Algemeen
Het hof is het eens met de stellingen van de raadsvrouw dat geen forensisch bewijs tegen [verdachte] voorhanden is; dat uit het dossier niet valt af te leiden dat [verdachte] een rol heeft gespeeld bij het ophalen van de Caddy en de Seat in juni 2016; dat van zijn telefoon over de relevante periode geen gegevens beschikbaar zijn en dat op 8 oktober 2016 geen reisbewegingen van de Jetta van [verdachte] zijn geregistreerd. Hierbij maakt het hof de volgende kanttekeningen.
[verdachte] is pas in september 2017 (en dus veel later dan de medeverdachten) als verdachte aangemerkt en als zodanig aangehouden. Hij had daardoor in beginsel tijd en ruimte om gegevens te wissen die naar hem zouden kunnen leiden.
Toen [verdachte] als mogelijke medeverdachte in beeld kwam, waren de Vialis verkeersgegevens niet meer beschikbaar en waren zijn reisbewegingen met de Jetta en Suzuki dus uitsluitend af te leiden uit de ARS-gegevens.
[verdachte] gebruikte vanaf 18 oktober 2016 een nieuw telefoonnummer eindigend op -5648. Van hem noch van zijn vriendin [vriendin verdachte] zijn telefoons aangetroffen die in de relevante periode zijn gebruikt. Daarnaast zijn de gegevens gewist van zijn
devices: op zijn tablet vanaf 23 maart 2016 tot 14 oktober 2016 en van zijn I-pad vanaf 29 juli 2016 tot en met 30 oktober 2016. Op die
devicesstonden nog wel gegevens van de periodes daarvoor en daarna. [verdachte] heeft geen antwoord gegeven op de uitdrukkelijke vraag waarom die gegevens waren gewist.
4.2
Verklaringen van medeverdachten over de identiteit van de twee schutters
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] één van de schutters is geweest; de naam van de tweede schutter, door hem aangeduid als
meneer X, heeft hij niet willen noemen. Het hof merkt over dit deel van [medeverdachte 3] verklaring nog het volgende op. Aan [medeverdachte 3] is tijdens de zitting van het hof meermalen voorgehouden dat hij op grond van zijn eigen verklaringen bij uitstek één van de personen is, die op 8 oktober 2016 de schutters gedurende aanzienlijke tijd van nabij heeft meegemaakt en die dus mogelijk iets kan zeggen over de identiteit van die tweede schutter. Tevens is hem indringend voorgehouden welke enorme belangen zijn gemoeid bij het noemen van de naam van die persoon. [medeverdachte 3] heeft daarop meermalen geantwoord dat hij in verband met zijn eigen veiligheid en die van zijn familieleden de naam van de tweede schutter niet wilde noemen. Het hof acht het opmerkelijk dat [medeverdachte 3] op uitdrukkelijke vragen -net als bij de rechtbank- evenmin heeft ontkend dat [verdachte] de tweede schutter was.
Dat [medeverdachte 3] met
meneer Xmogelijk heeft gedoeld op een in dossier Zwaluw voorkomende persoon met de bijnaam
mr. X, betreft niet meer dan een suggestie en deze naam heeft [medeverdachte 3] ook niet als zodanig genoemd.
De raadsvrouw heeft in dit verband tevens opgeworpen dat [medeverdachte 2] in eerste aanleg heeft verklaard dat [verdachte] niet één van de schutters is geweest. Het hof passeert ook deze stelling. [medeverdachte 2] heeft immers over zijn eigen rol bij de moordaanslag, de andere deelnemers hieraan en vele andere substantiële aspecten verklaard in strijd met de bevindingen die voortvloeien uit de bewijsmiddelen. Zo heeft hij bijvoorbeeld verklaard dat hij met de Vito op 8 oktober 2016 de schutters in [plaats 2] heeft opgehaald terwijl hijzelf één van die schutters was. Zijn blote ontkenning dat [verdachte] één van de schutters was, acht het hof dan ook van nul en generlei waarde.
4.3
Alibi [verdachte] 8 oktober 2016
[verdachte] heeft verklaard dat hij op 8 oktober 2016 de hele dag thuis is geweest in zijn woning aan [adres 4] . De verdediging heeft aangevoerd dat de getuigenverklaringen van de familie [getuige 4] een sluitend alibi opleveren dat [verdachte] die dag thuis in [plaats 1] was en dus niet om 17:30 uur in de parkeergarage PD1 was.
De raadsvrouw gaat uit van de verklaringen die de getuigen (de ex-vriendin van [verdachte] : [vriendin verdachte] , haar moeder [getuige 3] en haar vader [getuige 4] ) in 2020 bij de raadsheer-commissaris onder ede hebben afgelegd over de aanwezigheid van [verdachte] die dag in zijn woning. [vriendin verdachte] en [getuige 3] hebben de gebeurtenissen van die dag mede gereconstrueerd aan de hand van bankafschriften waaruit de tijdstippen blijken waarop zij die dag betalingen hebben gedaan.
[vriendin verdachte] is met haar moeder en de tweeling die dag na 11:00 uur gaan winkelen; [verdachte] was thuis en heeft de bedjes van de kinderen verlaagd; [getuige 4] is langsgekomen toen [vriendin verdachte] en [getuige 3] er niet waren en heeft gegrapt dat de kinderen vandaag (samen) precies een jaar waren en tenslotte is [vriendin verdachte] met haar moeder en de kinderen rond 14:45 á 14:50 uur thuisgekomen en zij troffen [verdachte] toen thuis aan. Er was een discussie over het gerepareerde horloge dat die dag bij de juwelier was opgehaald, omdat er opeens een kras op zat. [getuige 3] is in de woning gebleven tot 15:45 á 16:00 uur. Zij heeft verklaard dat [verdachte] toen nog thuis in [plaats 1] was, terwijl uit het dossier blijkt dat de twee schutters die dag rond 15:12 uur in Amsterdam Noord bij [medeverdachte 3] in de Caddy zijn gestapt, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Op 8 oktober 2016 zijn geen reisbewegingen of telefoondata van [verdachte] vastgesteld. [verdachte] heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij regelmatig reed in de Suzuki van zijn moeder, die in oktober 2016 in Spanje verbleef, en dat de Suzuki vóór zijn woning in [plaats 1] stond geparkeerd.
Uit een registratie op 9 oktober 2016 om 01:28 uur blijkt dat de Suzuki in de richting van [plaats 1] reed. Daaruit volgt dat [verdachte] op een eerder moment dan 9 oktober 2016 rond dat tijdstip met de Suzuki van huis is weggereden. [verdachte] heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren wat hij op 8 oktober ‘s avonds heeft gedaan en [vriendin verdachte] wist dat evenmin.
[vriendin verdachte] is op 31 oktober 2017 bij de politie als getuige gehoord. Zij kon zich toen niet herinneren hoe laat zij op 8 oktober 2016 met haar moeder was thuisgekomen.
Daarna heeft [vriendin verdachte] met [getuige 3] en anderen daarover gesproken.
Uit een heimelijk opgenomen OVC gesprek van 31 oktober 2017 tussen [vriendin verdachte] en haar moeder blijkt dat [vriendin verdachte] aan haar moeder vroeg of zij nog wist hoe laat ze op de bewuste dag zijn thuisgekomen. [getuige 3] antwoordde dat ze het niet wist. [vriendin verdachte] en [getuige 3] vroegen zich af of ze die dag nog bij oma zijn gaan eten; [vriendin verdachte] zei dat ze het niet zeker wist en [getuige 3] kon het zich niet herinneren.
[vriendin verdachte] is op 4 december 2017 bij de politie opnieuw als getuige gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij op 8 oktober 2016 rond 16.00 á 17:00 uur met [getuige 3] en de kinderen bij oma was, daarna is [getuige 3] meegegaan naar [adres 4] . [verdachte] was bij hun aankomst rond 17:00 á 17:30 uur thuis en ze hebben toen een discussie gevoerd over het beschadigde horloge.
[vriendin verdachte] heeft bij de raadsheer-commissaris in 2020 onder meer als volgt verklaard.
[getuige 3] heeft die dag om 14:31 uur het horloge bij de juwelier in [plaats 1] opgehaald. Meteen daarna zijn ze naar huis gegaan en [getuige 3] is vervolgens nog een kwartiertje in haar woning gebleven. [vriendin verdachte] wist niet zeker of ze na de juwelier nog bij oma waren geweest maar ze dacht van niet, omdat [getuige 3] die avond moest werken. Volgens [vriendin verdachte] aten ze meestal om 17:00 á 18:00 uur en at [verdachte] altijd mee, maar ze wist niet of dat op 8 oktober 2016 ook het geval was.
[getuige 3] heeft in haar verhoor bij de politie op 13 november 2017 onder meer het volgende verklaard.
Ze is die dag met [vriendin verdachte] en de tweeling met de zwarte Volkswagen Jetta in Krommenie gaan winkelen. Toen ze van [vriendin verdachte] ’s woning vertrokken was [verdachte] thuis. Ze zijn bij de juwelier in [plaats 1] geweest. [vriendin verdachte] heeft vanuit de auto rond 14:35 uur naar de juwelier gebeld. [getuige 3] weet niet hoe laat ze thuiskwamen maar zij denkt aan het eind van de middag; ongeveer 10 tot 15 minuten na het bezoek aan de juwelier kwamen ze thuis. [verdachte] was er toen.
[getuige 3] heeft in haar verhoor bij de raadsheer-commissaris op 28 augustus 2020 onder meer verklaard dat ze die dag rond 14:45 uur bij [vriendin verdachte] thuis aankwamen en dat [verdachte] er toen was. Van de juwelier naar [vriendin verdachte] ’s huis was het 10 minuten rijden. [getuige 3] is die dag rond 15:45 uur weggegaan. [verdachte] was toen nog thuis.
E. [getuige 4] heeft in zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris in 2020 verklaard dat hij op 8 oktober 2016 bij [verdachte] thuis is geweest, hij schat tussen 12:00 en 15:00 uur. [vriendin verdachte] , [getuige 3] en de tweeling waren toen niet thuis; hij heeft hen niet gezien.
Het hof stelt op grond hiervan het volgende vast:
De verklaring van [getuige 4] draagt niet bij aan de stelling dat [verdachte] op 8 oktober 2016 de hele dag thuis in [plaats 1] was; hij is immers slechts tussen (naar schatting) 12.00 en 15.00 uur daar geweest.
De verklaringen van [vriendin verdachte] en [getuige 3] over het tijdstip waarop zij die dag thuiskwamen en [verdachte] daar hebben gezien variëren van: het niet meer weten (verklaring [vriendin verdachte] en [getuige 3] in OVC- gesprek in oktober 2017); misschien zijn ze eerst nog bij oma geweest en dan waren ze bij [verdachte] thuis rond 17:00 á 17:30 uur (december 2017) tot: we zijn om 14:31 uur bij de juwelier geweest en meteen daarop naar huis gegaan ( [vriendin verdachte] bij de raadsheer-commissaris in 2020), wat volgens [getuige 3] 10 minuten rijden was. [getuige 3] heeft uiteindelijk verklaard dat zij rond 14:45 uur thuis waren en dat zij nog een uurtje is gebleven (verhoor bij de raadsheer-commissaris in 2020). Volgens [vriendin verdachte] (verhoor bij de raadsheer-commissaris in 2020) was dit een kwartiertje.
[vriendin verdachte] en [getuige 3] hebben niet alleen telkens andersluidende verklaringen afgelegd over het moment van thuiskomst na het winkelen op 8 oktober 2016 en over andere onderwerpen gissingen gedaan; hun verklaringen zijn evenmin eensluidend, terwijl wel vaststaat dat zij hierover samen meermalen hebben gesproken.
Het hof is daarom van oordeel dat deze verklaringen met grote behoedzaamheid moeten worden bezien.
Het hof hecht de meeste waarde aan de oudste bevindingen, uit 2017, en daaruit blijkt dat [vriendin verdachte] en [getuige 3] geen van beiden wisten hoe laat ze op de bewuste dag zijn thuis gekomen.
Dit leidt tot de slotsom dat de getuigenverklaringen van de familie [getuige 4] geen sluitend alibi opleveren dat [verdachte] gedurende de tweede helft van de middag thuis in [plaats 1] was.
Het hof heeft hiervoor al vermeld ervan uit te gaan dat de schutters op 8 oktober 2016 na het activeren van de PP2 en de PP3 (om 15:16 en 15:17 uur) bij [medeverdachte 3] in de Caddy zijn gestapt in de omgeving van [straat 14] in Amsterdam Noord .
Zelfs indien wel zou worden uitgegaan van de uiteindelijk genoemde momenten van thuiskomst van 14:41 uur ( [vriendin verdachte] ) en 14:45 uur ( [getuige 3] ), waarvan de raadsvrouw uitgaat, dan acht het hof het mogelijk dat [verdachte] toen nog thuis was en vervolgens met de voor de deur geparkeerde Suzuki naar [straat 14] in Amsterdam Noord is gereden, welk traject volgens de via het internet toegankelijke
google maps routeplannermet de auto in 20 minuten kan worden afgelegd. Dan kan [verdachte] rond 15:05 uur op die plek zijn aangekomen en had hij nog tijd genoeg om zich bij [medeverdachte 2] en/of de anderen te voegen.
Het verweer van de raadsvrouw dat [verdachte] een sluitend alibi heeft voor 8 oktober 2016 wordt derhalve verworpen.
4.4
Vermeende softdrugshandel en onderzoek Zwaluw/PGP-berichten
De verdediging heeft daarnaast het alternatieve scenario opgeworpen dat de contacten tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrekking hadden op de handel in softdrugs.
Op de vele vragen die het hof aan [verdachte] over zijn bezigheden in het kader van softdrugshandel heeft gesteld, verklaarde [verdachte] dat hij geen antwoord wilde geven, onder het motto:
Als ik hierover ga verklaren, dan ben ik mijn leven niet zeker.Het hof overweegt, dat [verdachte] eerder had verklaard dat hij niet bang was voor [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft ten aanzien van de vastgestelde reisbewegingen in de aanloop tot 8 oktober 2016 verklaard dat hij met de Jetta op de betreffende plaatsen aanwezig was om soft drugs te kopen, waarbij uitsluitend [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] betrokken waren. Het door [verdachte] ter zitting van het hof opgegeven argument om de vragen over de softdrugshandel niet te beantwoorden omdat hij kennelijk wel bang was voor anderen, gaat dan ook niet op.
Bovendien acht het hof het opmerkelijk dat [verdachte] zelfs een groot aantal vragen, die niets te maken hadden met de identiteit van andere betrokkenen, onder hetzelfde motto niet heeft willen beantwoorden. [verdachte] kon desgevraagd geen enkel te verifiëren detail noemen; niet zeggen over welke periode het zou gaan; noch hoeveelheden softdrugs of prijzen noemen, noch zeggen welke bedragen hij ermee zou hebben verdiend of waaraan hij deze heeft besteed; zijn antwoorden bleven steken in algemeenheden.
Het hof acht op grond van de verklaringen van [verdachte] zelf niet aannemelijk dat hij in de relevante periode in softdrugs handelde met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Dit wordt niet anders naar aanleiding van de verklaringen van zijn medeverdachten. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben aanvankelijk helemaal niets verklaard over (gezamenlijke) handel in softdrugs. Pas in een laat stadium tijdens de procedure in eerste aanleg, nadat [verdachte] de softdrugshandel met hen beiden als reden voor zijn reisbewegingen met de Jetta had aangestipt, zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schoorvoetend en in zeer algemene bewoordingen (evenmin voorzien van concrete verifieerbare details of een aanduiding van een bepaalde periode) gaan verklaren over hun handel in softdrugs met [verdachte] . [medeverdachte 2] verklaarde toen zelfs dat hij jarenlang voor 2016 met [verdachte] in de softdrugs zat, in een geheel andere periode derhalve.
Tijdens de verhoren van deze onherroepelijk veroordeelde medeverdachten als getuigen in hoger beroep hebben zij naar het oordeel van het hof daar in feite niets aan toegevoegd. Het hof acht de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op dit onderdeel dan ook onbetrouwbaar en schuift deze terzijde.
Het alternatieve scenario van de verdediging dat [verdachte] op de data waarvan hij heeft bekend dat hij toen [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] heeft gezien wegens de handel in softdrugs, is niet alleen reeds op grond van het voorgaande onaannemelijk, maar ook in verband met de hierna aan te duiden reisbewegingen en op welke wijze [verdachte] daarbij in beeld is gekomen.
Het hof acht aannemelijk dat in de week voorafgaand aan de moordaanslag een aantal ontmoetingen heeft plaatsgevonden, waarbij [verdachte] , die heeft verklaard dat hij alle genoemde reisbewegingen met de Jetta heeft gemaakt, aanwezig was in gezelschap van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , van wie reeds onherroepelijk is vastgesteld dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en de twee pogingen daartoe op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Het hof vermag niet in te zien dat deze medeverdachten (die destijds intensief bezig waren met de ophanden zijnde moordaanslag) tegelijkertijd in softdrugs zouden hebben gehandeld met [verdachte] , die naar eigen zeggen geen betrokkenheid had bij die aanslag en welke drugshandel op genoemde data overigens door geen van hen uitdrukkelijk is bevestigd.
De PGP-berichten uit onderzoek Zwaluw, die het hof tot het bewijs bezigt, dienen niet op zichzelf staand, maar in onderling verband en samenhang met de overige bevindingen in het dossier te worden bezien en vinden daarin bevestiging. Het hof ziet in het in algemene termen gevatte betoog van de verdediging op dit punt ‘dat van controle van de selectie of bestudering van het bronmateriaal geen sprake is’, geen grond deze berichten buiten beschouwing te laten en neemt daarbij ook in aanmerking de in het dossier gegeven uitgebreide toelichting op de rechtmatige wijze van verkrijging en selectie van de berichten.
4.5
De blanke schutter
De verdediging heeft betoogd dat op grond van de beelden en de getuigenverklaringen niet met stelligheid kan worden geconcludeerd dat één van de schutters blank zou zijn. De beelden zijn vaag en de getuigen hebben niet gelijkluidend verklaard over de huidskleur van de niet-donkere schutter, deze varieert van blank tot licht getint en sommigen dichten deze man een bepaalde haardracht of baarddracht toe die niet met het uiterlijk van [verdachte] op 8 oktober 2016 overeen zou komen.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hierover als volgt.
Het hof beschouwt deze verklaringen van getuigen die de tweede schutter allen slechts vluchtig hebben waargenomen, waarvan sommigen in de uiterst stressvolle situatie vlak na de moordaanslag in de parkeergarage, tegen het licht van de waarnemingen ter zitting van het hof in onderling verband en samenhang bezien:
a. van een foto van drie lopende verdachten in [plaats 2] , waarbij het hof ter zitting heeft waargenomen dat drie mannen achter elkaar lopen, de voorste man is in het zwart gekleed, hij lijkt iets langer dan de andere twee mannen; hij draagt een donker voorwerp over zijn linker schouder; de middelste man draagt een lange zwarte jas, waar een rode capuchon bovenuit komt en een zwarte pet; de achterste man draagt een kort donker jack, een lichte broek en zijn hoofd heeft een lichte kleur. De middelste en achterste persoon lijken ongeveer even lang;
b. [medeverdachte 3] heeft erkend dat hij de middelste man op die foto is en heeft als zijn lichaamslengte 1.80 m genoemd; [verdachte] heeft verklaard dat 1.88 m als zijn lichaamslengte in zijn paspoort is vermeld, maar het hof heeft ter zitting waargenomen dat [verdachte] hooguit enkele centimeters langer is dan [medeverdachte 3] , welke waarnemingen aansluiten bij hetgeen op die foto is waargenomen.
Het hof concludeert hieruit dat op grond van de door getuigen gegeven signalementen; de waarnemingen van het hof en de lichaamslengten van de drie verdachten de verdachte [verdachte] past in het profiel van de man met een blanke huidskleur. Het hof acht hierbij tenslotte zijdelings van belang dat in het deskundigenrapport met betrekking tot looppatronen [verdachte] als dader niet kan worden uitgesloten.
Het hof betrekt hierbij voorts de verklaring van [getuige 1] , die de verdachten heeft gezien nadat zij in [plaats 2] waren gestrand, derhalve buiten de hectiek in de parkeergarage, en die van nabij heeft waargenomen dat een van de mannen blank was.
4.6
De anonieme bedreigde getuige
Tijdens de procedure in hoger beroep is in 2020 een getuige gehoord, die blijkens een schriftelijke vordering van de CIE-officier van justitie anoniem wenste te blijven. De rechter-commissaris heeft op 2 juni 2020 op deze vordering beslist dat de identiteit van de bedreigde getuige NN verborgen wordt gehouden. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 24 juni 2020 het hoger beroep tegen deze beschikking verworpen. Op 14 juli 2020 heeft de rechter-commissaris een beschikking uitgevaardigd strekkende tot permanente onthouding van stukken, zoals de officier van justitie had gevorderd op 3 juli 2020.
De rechter-commissaris heeft deze getuige gehoord en de vragen die de verdediging en het openbaar ministerie schriftelijk hadden ingebracht aan de getuige gesteld. De rechter-commissaris heeft de verklaring van deze getuige in een proces-verbaal van 14 juli 2020 vastgelegd en daarbij als waarborg voor de anonimiteit slechts de verklaringen opgenomen waardoor de identiteit van de getuige niet achterhaald kon worden.
De getuige heeft verklaard nog steeds achter de (als rompverklaring aangeduide) verklaring te staan, die het volgende inhoudt:
De man die de schutter is geweest bij de in een parkeergarage gepleegde moord op een DJ is [verdachte] . [verdachte] is de man van wie opsporingsbeelden zijn getoond op tv en die eerder is aangehouden op verdenking van deze moord en een tijdje heeft vastgezeten.
Ik heb dit gehoord van iemand die zelf betrokken is bij het plegen van deze moord.
De getuige heeft verder onder meer verklaard:
De bron van mijn informatie heeft niet gevraagd deze over te brengen aan justitie. Ik acht de bron betrouwbaar. Ik heb er geen belang bij deze verklaring af te leggen. Ik heb de waarheid verteld en gezegd dat ik het anoniem wilde doen en anders niet. Ik krijg geen financiële beloning en mij zijn geen toezeggingen of beloften gedaan in ruil voor mijn verklaring.
De rechter-commissaris heeft op 25 augustus 2020 naar aanleiding van het statusverhoor beslist dat zij geen enkele reden heeft de verklaring van deze NN-getuige als onbetrouwbaar aan te merken.
Het hof stelt vast dat de procedure die in acht is genomen bij de totstandkoming van de verklaring van de anonieme getuige in overeenstemming is met de voorschriften en waarborgen die zijn neergelegd in artikel 226a en verder van het Wetboek van Strafvordering (Sv). In deze procedure vervult de rechter-commissaris een centrale rol en zij beschikt per definitie over meer informatie dan de procesdeelnemers. Indien een getuige anoniem wenst te verklaren is het aan de rechter-commissaris voorbehouden te beoordelen of deze zich zodanig bedreigd acht (onder meer) dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat voor zijn veiligheid of die van anderen moet worden gevreesd. Indien de rechter-commissaris dit aangewezen acht, dan verleent zij deze getuige de status van bedreigde getuige en het verhoor vindt plaats buiten aanwezigheid van de procespartijen op een voor hen onbekende datum.
Daarnaast is het aan de rechter-commissaris voorbehouden te beoordelen of ingevolge het bepaalde in artikel 226f Sv bepaalde stukken uit het dossier aan de procespartijen moeten worden onthouden om de anonimiteit van deze getuige te waarborgen en welke gedeelten van de verklaring van de getuige in verband hiermee niet in het proces-verbaal van het verhoor worden vermeld.
De rechter-commissaris toetst tenslotte de betrouwbaarheid van de verklaring van de anonieme getuige. Het is niet aan de zittingsrechter te beoordelen of de rechter-commissaris de getuige terecht als bedreigde getuige heeft aangemerkt, tenzij zodanige gebreken kleven aan die beslissing dat het gebruik van de verklaring van de bedreigde getuige zou indruisen tegen het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 EVRM.
De aard van de ingevolge artikel 226a Sv in acht te nemen procedure brengt mee dat procespartijen de getuige niet te zien of te horen krijgen; niet aanwezig zijn tijdens diens verhoor en de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring niet rechtstreeks kunnen beoordelen. De procespartijen dienen in de gelegenheid te worden gesteld hun vragen vooraf schriftelijk op te geven. De verdediging en het openbaar ministerie hebben hun vragen schriftelijk ingediend, die de rechter-commissaris allemaal aan de anonieme getuige heeft gesteld. De rechter-commissaris heeft vermeld dat slechts 15% van de antwoorden van de getuige daarop in het proces-verbaal met de getuige verklaring is opgenomen. De overige antwoorden konden volgens de rechter-commissaris niet worden opgenomen omdat daaruit de identiteit van de als bedreigde getuige aangemerkte persoon zou kunnen worden afgeleid. Nadat de bedreigde getuige alle genoemde vragen had beantwoord, heeft de rechter-commissaris op grond van de volledige antwoorden en de gehele verklaring die de getuige tegenover haar heeft afgelegd geoordeeld dat zij geen enkele reden had de verklaring van deze getuige aan te merken als onbetrouwbaar. Zij acht de verklaring dus betrouwbaar.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de verklaring van de anonieme bedreigde getuige in strijd met artikel 6 EVRM tot stand is gekomen en dat deze verklaring daarom buiten beschouwing moet blijven, nu de totstandkoming van de verklaring is verlopen ingevolge de daartoe strekkende wettelijke bepalingen. Dat slechts 15% van de gestelde vragen in het proces-verbaal is opgenomen, zegt niets over het betrouwbaarheidsoordeel van de rechter-commissaris, omdat zij immers op grond van alle door de getuige gegeven antwoorden de verklaring als geheel en de betrouwbaarheid van de anonieme getuige heeft beoordeeld. In deze situatie behoeft het hof dan ook niet te beoordelen of de rechter-commissaris terecht de status van bedreigde getuige heeft toegekend.
De status als NN-getuige brengt mee dat de rechter-commissaris de overwegingen die hebben geleid tot het verlenen van die status niet kenbaar kan maken aan de procespartijen of de zittingsrechter.
Deze beperking en daarbij gevoegd de inbreuk op het ondervragingsrecht van een NN-getuige voor de procespartijen, vormen de grondslag voor de bepalingen in Sv, die nadere regels stellen voor het gebruik van verklaringen van anonieme getuigen voor het bewijs. Deze houden in dat de zittingsrechter behoedzaam dient te zijn bij de waardering en het gebruik van zo’n verklaring voor de bewijsvoering. In de rechtspraak is mede op grond hiervan aangenomen dat de zittingsrechter zelfstandig de betrouwbaarheid van de verklaring van de anonieme getuige dient te beoordelen.
Het hof beschikt over het gehele dossier en het betrouwbaarheidsoordeel heeft betrekking op de samenhang tussen de verklaring van de NN-getuige en alle overige processtukken.
Het hof baseert het oordeel daarover op grond van alle voorgaande bevindingen en bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, waarvan enkele hierna nogmaals worden vermeld:
- [verdachte] had vanaf 18 oktober 2016 een nieuw telefoonnummer in gebruik. Van hem noch van [vriendin verdachte] zijn telefoons aangetroffen die in de relevante periode zijn gebruikt. Daarnaast zijn de gegevens gewist van zijn
devices: op zijn tablet vanaf 23 maart 2016 tot 14 oktober 2016 en van zijn I-pad vanaf 29 juli 2016 tot en met 30 oktober 2016. Op die
devicesstonden nog wel gegevens van de periodes daarvoor en daarna. [verdachte] heeft geen antwoord gegeven op de uitdrukkelijke vraag waarom die gegevens waren gewist;
- Het hof heeft geconcludeerd dat [verdachte] geen sluitend alibi heeft dat hij op 8 oktober 2016 de hele dag in zijn huis in [plaats 1] is geweest. [verdachte] is op 9 oktober 2016 na middernacht in de Suzuki naar [plaats 1] gereden en hij moet daarvoor dus uit [plaats 1] zijn weggegaan;
- Op grond van het complexe geheel van reisbewegingen van een groot aantal voertuigen, in combinatie met telefoongegevens, verklaringen van getuigen en medeverdachten, heeft het hof vastgesteld dat [verdachte] in de week voorafgaand aan 8 oktober 2016 de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] meermalen heeft ontmoet. Het hof merkt hen allen aan als medeplegers bij de moordaanslag;
- Het hof heeft het alternatieve scenario van de verdediging verworpen, luidend dat de ontmoetingen van [verdachte] met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] verband hielden met handel in softdrugs.
- Het hof heeft uit de relevante stukken uit het dossier Zwaluw afgeleid dat [verdachte] deel uitmaakte
van een team dat telkens gedurende een geruime periode handelingen verrichtte om onwelgevallige personen met gebruikmaking van vuurwapens om het leven te brengen; dat [verdachte] daarin een significatie rol speelde; dat [verdachte] en [medeverdachte 2] geweldshandelingen verrichtten in opdracht van en in samenwerking met [medeverdachte 1] , die de opdrachten daartoe telkens kreeg van onder andere [verdachte 1 onderzoek Zwaluw] . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn in de zaak Zwaluw onherroepelijk veroordeeld.
- In de periode waarin [verdachte] zich met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met geweldshandelingen
bezighield, heeft [medeverdachte 1] ook de opdracht gekregen en geaccepteerd om [beoogd doelwit] te vermoorden, die zijn zwarte auto parkeerde in de parkeergarage het Oranjekwartier , onder het appartement waar hij woonde. Volgens de werkwijze van de betrokkenen die uit het dossier Zwaluw naar voren is gekomen, heeft [medeverdachte 1] tegen betaling de organisatie hiervan op zich genomen, door gestolen voertuigen, wapens en uitvoerders te regelen, waaronder de twee schutters, die voorheen als zodanig waren opgetreden c.q. zouden optreden, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] .
- [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn in Mortel onherroepelijk veroordeeld voor hun betrokkenheid bij
de onderhavige feiten; [medeverdachte 1] is onder meer aangemerkt als organisator en [medeverdachte 2] als één van de schutters;
- [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] één van de schutters was en dat hij de
andere schutter uit angst aanduidde als
meneer X. [medeverdachte 3] heeft enerzijds verklaard dat hij niet over de identiteit van X wilde verklaren en niet wilde verklaren of hij daarmee [verdachte] bedoelde; anderzijds heeft [medeverdachte 3] niet willen verklaren dat de met
meneer Xaangeduide schutter [verdachte]
nietwas.
In het licht van het voorgaande acht het hof de verklaring van de NN-getuige betrouwbaar, die in de kern erop neerkomt dat [verdachte] de tweede schutter is geweest tijdens de moordaanslag op 8 oktober 2016 in de parkeergarage. Deze getuige heeft verklaard dat hij dit heeft gehoord van iemand die zelf betrokken was bij het plegen van deze moord, welke persoon hij betrouwbaar achtte.
Het hof merkt op dat uit diens verklaring volgt dat deze getuige zelf geen enkel belang heeft bij het afleggen van deze verklaring; hij is niet eigener beweging naar de politie gegaan; heeft geen financiële beloning gekregen en er zijn geen beloften of toezeggingen gedaan voor het afleggen van de verklaring.
De verdediging heeft nog opgeworpen dat niet uit te sluiten valt dat deze getuige [verdachte] ten onrechte als de schutter heeft aangewezen om de werkelijke schutter buiten beeld te houden. Het hof verwerpt deze stelling. De inhoud van de verklaring van de NN-getuige in samenhang met de integrale toetsing daarvan door de rechter-commissaris, geven het hof geen aanleiding die enkele stelling aannemelijk te achten.
Vervolgens is aan de orde of het hof de verklaring van de anonieme bedreigde getuige bruikbaar acht voor het bewijs. De bepalingen van de artikelen 344a en 360 Sv zijn hierbij van toepassing. Ingevolge het bepaalde in artikel 344a Sv mag het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft begaan niet uitsluitend of in beslissende mate worden gebaseerd op schriftelijke bescheiden met verklaringen van anonieme getuigen. Het hof heeft hiervoor de feiten en omstandigheden uiteen gezet waaruit voortvloeit dat aan dit vereiste is voldaan. Daarnaast mag de verklaring slechts voor het bewijs gebruikt worden als het gaat om bepaalde ernstige misdrijven. In dit verband overweegt het hof dat de onder feit 1 en 2 tenlastegelegde levensdelicten zijn opgenomen in artikel 67, lid 1, Sv en reeds gezien hun aard en het georganiseerd verband waarin zij zijn begaan, zoals hiervoor uiteengezet, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
Het hof stelt vast dat de identiteit van de getuige verborgen is gehouden omdat deze anders uit angst voor mogelijke gevolgen daarvan geen verklaring zou hebben afgelegd.
Het hof is tenslotte van oordeel dat geen afbreuk is gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging, met de aan de verdediging geboden gelegenheid tot het schriftelijk indienen van alle vragen die zij aan deze getuige wilde stellen, waarbij daarnaast een groot aantal vragen van de raadslieden van medeverdachten en het openbaar ministerie is beantwoord, alsmede de geboden mogelijkheid de medeverdachten ter zitting in hoger beroep te bevragen.
Dit leidt tot de slotsom dat het hof de belastende verklaring van de anonieme getuige bruikbaar acht voor het bewijs.
4.7
[verdachte] medepleger moord en pogingen moord
Uit het al voorgaande leidt het hof af dat [verdachte] met [medeverdachte 2] gezamenlijk op 8 oktober 2016 rond 17:30 uur in slechts zes seconden tijd met semi automatische wapens een groot aantal kogels heeft afgevuurd op de zwarte Mini Cooper, waarin [het gezin] net daarvoor de parkeergarage was komen binnenrijden.
De schutter met de lichte huidskleur, gekleed in een broek met een lichte kleur, stond tijdens het schieten aan de kant van het bestuurdersportier en heeft verreweg de meeste kogels afgevuurd, waarbij het glas van dat portier is stukgegaan en [slachtoffer 1] zeker viermaal in zijn hoofd is geraakt, waarna hij ter plaatse aan zijn verwondingen is overleden.
Het hof concludeert dat [verdachte] deze schutter is geweest en dat de andere schutter, [medeverdachte 2] , tijdens het schieten iets achter [verdachte] stond. [slachtoffer 2] , die als bijrijder naast [slachtoffer 1] zat, is eveneens door een aantal kogels levensgevaarlijk gewond geraakt. De slechts tweejarige [slachtoffer 3] zat op de achterbank en is ongedeerd gebleven. Het behoeft geen betoog dat de beide schutters hiervoor volledig verantwoordelijk zijn.
De bijdrage van [verdachte] aan deze delicten, als één van de schutters, is voldoende significant en wezenlijk en aldus van voldoende gewicht geweest om hem als medepleger aan te merken.
Opzet gericht op het doden van alle inzittenden van de Mini Cooper
Het hof stelt op grond van de bevindingen van de camerabeelden in de parkeergarage verder vast dat [medeverdachte 2] en [verdachte] al enige tijd in de garage in de Caddy hadden zitten wachten op de inzittende(n) van de zwarte Mini Cooper; dat rond 16:29 uur te zien was dat een man en vrouw met een klein kind uit de lift met doorzichtige deuren kwamen en vervolgens met de zwarte Mini Cooper de garage uitreden; dat [verdachte] en [medeverdachte 2] daarna de Caddy hebben verplaatst zodat deze dichterbij die parkeerplaats van de Mini Cooper kwam te staan.
Het hof gaat ervan uit dat de schutters het gezin toen dus hebben gezien. De verdachte en [medeverdachte 2] hebben door na terugkomst van deze Mini Cooper in de garage, ongeveer een uur later, in koelen bloede met semi automatische wapens op de auto te schieten daarmee bewust het risico aanvaard dat behalve de bestuurder ook de vrouw en het kind in de auto zouden zitten. Dit heeft hen niet weerhouden van hun plannen of handelingen en zij zijn zonder zich ook maar ergens om te bekommeren tegen het verkeer in met de Caddy de parkeergarage uitgereden.
Het hof is van oordeel dat het opzet van de schutters [verdachte] en [medeverdachte 2] was gericht op het doden van alle drie inzittenden van de Mini Cooper.
Kwalificatie: moord
Het hof acht op grond van alle genoemde voorbereidingshandelingen gedurende een aanmerkelijke periode, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van voorbedachte raad en dus van moord: er was een vooropgezet plan om iemand te doden, dat al bestond vanaf mei 2016, toen de opdracht daarvoor per PGP aan [medeverdachte 1] is verstrekt.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden volgt dat [medeverdachte 1] kan worden aangemerkt als aannemer van de moordopdracht en organisator van de uitvoering daarvan door anderen in te schakelen; het organiseren van benodigde voertuigen en de opslag daarvan en alsmede van te gebruiken apparatuur. [medeverdachte 1] heeft de schutters benaderd, had contact met [medeverdachte 6] , waar de gestolen voertuigen moesten worden gestald en met zijn broer [medeverdachte 4] , die op zijn beurt de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] heeft ingeschakeld. Dat [slachtoffer 1] in plaats van het beoogde slachtoffer [beoogd doelwit] hiervan de dupe is geworden doet niet af aan de bewezenverklaring van moord.
Uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat de verdachte [verdachte] hierbij vanaf mei 2016 betrokken was; het hof gaat ervan uit dat hij tijd en gelegenheid heeft gehad om hierover na te denken en acht het redelijk om aan te nemen dat hij daarvan gebruik heeft gemaakt, nu geen sprake is van contra-indicaties.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging de moord op [slachtoffer 1] en de pogingen tot moord op [slachtoffer 2] en hun dochtertje [slachtoffer 3] heeft gepleegd.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat het hof de verweren van de raadsvrouw heeft verworpen.
4.8
Opzetheling
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in het bijzonder de significante rol die de verdachte als schutter bij de moordaanslag heeft gehad, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte wist dat ter uitvoering van dit plan daartoe geschikte, van diefstal afkomstige en dus eenvoudig naar de verdachte te herleiden auto’s zouden worden gebruikt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primairhij op 8 oktober 2016 te Amsterdam , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met vuurwapens schoten afgevuurd op [slachtoffer 1] , ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden;
2. primair
hij op 8 oktober 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] 2014) van het leven te beroven, met zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met vuurwapens schoten heeft afgevuurd op [slachtoffer 2] en op [slachtoffer 3] ;
4.hij op tijdstippen in de periode van 22 augustus 2017 tot en met 25 oktober 2017 te Amsterdam en Oostknollendam en Wormerveer , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, een Volkswagen Jetta voorzien van [kenteken 1] en een Suzuki Alto voorzien van [kenteken 2] ) heeft gereden op de weg, onder meer op de Durgerdammergouw en op de Rijksweg A10 en op de Liergouw en op de Durgerdammerdijk en op de Slijckershorn en op de Meteorenweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe die motorrijtuigen behoorden;
5.hij in de periode van 1 februari 2017 tot en met 30 oktober 2017 te Amsterdam een doorgeladen wapen van categorie III, een geweer merk Walther, model G22, kaliber .22 Long Rifle en munitie van categorie III, patronen kaliber .22 Long Rifle, merk CCI, voorhanden heeft gehad;
6.hij in de periode van 1 februari 2017 tot en met 30 oktober 2017 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 3, een geluiddemper kaliber .22 Long Rifle voor een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van medeplegen van moord
en
medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde feit onder 4 veroordeeld tot twee weken hechtenis en voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde feiten 5 en 6 tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 jaren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
Indien het hof tot het opleggen van een straf komt, heeft de verdediging bij het bepalen van de straf verzocht rekening te houden met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen en de daarmee gewijzigde VI-regeling die ertoe zou kunnen leiden dat de verdachte zwaarder wordt gestraft dan de medeverdachten die hun hoger beroep hebben ingetrokken.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan moord en twee pogingen tot moord, waarbij een jonge man op zeer gewelddadige wijze om het leven is gekomen en een jonge vrouw ernstig gewond is geraakt. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent.
De verdachte en zijn mededaders hebben zich gedurende lange tijd op de moordaanslag voorbereid en semi automatische vuurwapens aangeschaft.
De verdachte en zijn mededaders hebben met deze liquidatie in een openbare ruimte het leven van een vitale, vol in het leven staande man ontnomen en een gelukkig jong gezin kapot gemaakt. De vrouw moet verder leven zonder haar partner en hun dochter zonder haar vader.
De verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen onbeschrijflijk leed toegebracht aan de nabestaanden, familie en vrienden van het overleden slachtoffer. Het pijnlijke verlies heeft gevoelens van verslagenheid en diepe gevoelens van onbegrip veroorzaakt bij de nabestaanden, zoals blijkt uit de indringende slachtofferverklaringen die ter terechtzitting door zijn partner en ouders zijn voorgelezen.
Het hoeft geen betoog dat deze feiten zeer schokkend zijn voor de rechtsorde in het algemeen.
In het bijzonder gaat dit ook op voor alle getuigen van de schietpartij. Aan het einde van een gewone zaterdagmiddag, toen personen na het winkelen terugkeerden naar de parkeergarage om hun auto op te halen en tevens bewoners van het Wilhelminakwartier aanwezig waren, is de verdachte met de andere schutter uit hun auto gestormd om met hun professionele vuurwapens in een mum van tijd vele schoten op de auto van de slachtoffers te lossen. Dit is, blijkens de getuigenverklaringen, voor de betrokkenen die toevallig op dat moment op de plaats delict aanwezig waren, op zichzelf al uitermate confronterend en beangstigend geweest. Een aantal getuigen heeft bovendien van dichtbij de verwondingen van de man en de vrouw gezien en enkelen hebben geprobeerd de slachtoffers te reanimeren. Twee getuigen hebben zich ontfermd over het dochtertje en haar aan de achterkant uit de Mini Cooper laten kruipen om haar in veiligheid te brengen. Andere getuigen hebben het alarmnummer 112 gebeld waardoor een ambulance snel ter plaatse kwam: te laat voor de man en gelukkig op tijd voor de vrouw.
Bij buurtbewoners en getuigen heeft deze gebeurtenis veel beroering, afschuw en gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. De parkeergarage van het Oranjekwartier is ook voor hen blijvend een plaats delict geworden.
Het overleden slachtoffer en zijn gezin hadden niets te maken met criminelen, die het hadden gemunt op een man die zijn zwarte auto in dezelfde parkeergarage placht te parkeren als het slachtoffer. De man die het boogde doelwit was, woonde op de noodlottige dag niet eens meer in het Wilhelminakwartier en kwam nog zelden met zijn auto in die parkeergarage.
Het is niet te bevatten en volstrekt afkeurenswaardig, dat de verdachte en de andere schutter lukraak deze slachtoffers onder vuur hebben genomen, van wie de auto leek op die van het beoogde doelwit. Uit het dossier blijkt dat aanvankelijk om een foto van het beoogde doelwit is gevraagd maar dat men uiteindelijk zonder foto (en dus zonder kennis van het uiterlijk van het beoogde doelwit) met zeer grof geweld een jong gezin onder vuur heeft genomen, dat kennelijk op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats was.
De organisator van de moordaanslag heeft met de woorden:
Was wel lekkerder geweest, een foto,tot uitdrukking gebracht dat hij het risico op de koop toenam dat een of meer willekeurige personen zouden worden vermoord.
De verdachte en de andere schutter hadden in de Caddy al enige tijd gewacht op de inzittende(n) van de zwarte Mini Cooper. Rond 16:29 uur was te zien was dat een man en vrouw met een klein kind uit de lift kwamen en met de zwarte Mini Cooper de garage uitreden. De verdachte en de andere schutter hebben vervolgens de Caddy verplaatst zodat deze dichterbij die parkeerplaats van de Mini Cooper kwam te staan. De schutters hebben het gezin dus gezien en zij hebben een uur later, na terugkomst van deze Mini Cooper, van dichtbij met semi automatische wapens een groot aantal kogels afgevuurd op de auto. Zij hebben hiermee het risico genomen dat het hele gezin zich toen opnieuw in die auto bevond.
De verdachte ontkent dat hij deze verschrikkelijke feiten heeft gepleegd en heeft geen enkele verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn handelen.
Geen van de verdachten heeft blijk gegeven van oprechte gewetenswroeging. Een aantal medeverdachten heeft diezelfde avond zelfs nog een verjaardagsfeestje bezocht, alsof er niets was gebeurd.
De verdachte en de medeverdachten hebben een moordopdracht aangenomen en gezamenlijk uitgevoerd. Dit alles getuigt van een niet te bevatten meedogenloosheid en gewetenloosheid. Zij hebben door hun handelwijze blijk gegeven maling te hebben aan één of meer mensenlevens.
Het hof rekent dit alles de verdachte en zijn mededaders ten zeerste aan.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat voor de verdachte als één van de schutters slechts een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde kan zijn. Als daders kennelijk zo lichtvaardig overgaan tot het begaan van dergelijke gruwelijke feiten, wordt daarmee niet alleen vergelding beoogd, maar bovendien een generale en preventieve werking.
Daarnaast zijn bij de verdachte een vuurwapen, munitie en een geluiddemper aangetroffen. Het voorhanden hebben van deze voorwerpen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee.
Het hof acht bewezen dat de verdachte één van de schutters is geweest en heeft derhalve aansluiting gezocht bij de hoogte van de gevangenisstraf die de rechtbank aan de andere schutter heeft opgelegd, te weten 30 jaren.
Het hof dient met betrekking tot het opleggen van de straf rekening te houden met artikel 63 Sr. De verdachte is op 13 september 2021 in de zaak Zwaluw veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren en deze dient op grond van genoemde wetsbepaling te worden afgetrokken van het strafmaximum van 30 jaren. De maximale gevangenisstraf die het hof voor de feiten 1, 2 3, 5 en 6 kan opleggen, bedraagt dus 23 jaren.
De verdachte heeft tevens meermalen een motorrijtuig bestuurd zonder dat hij in het bezit was van een rijbewijs en heeft daarmee de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Het hof acht voor deze afzonderlijk te bestraffen overtreding 4 weken hechtenis passend en geboden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 november 2021 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat in eerste aanleg de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadslieden op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. In hoger beroep geldt als uitgangspunt dat de zaak moet zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, zodat de zaak in totaal in beginsel niet langer dan 32 maanden hoort te duren.
De redelijke termijn is met de inverzekeringstelling van de verdachte op 30 oktober 2017 aangevangen. De rechtbank heeft op 9 mei 2018 vonnis gewezen en het openbaar ministerie is op 17 mei 2018 tegen dit vonnis in beroep gekomen. In hoger beroep wordt thans op 4 februari 2022 arrest gewezen. De totale periode beslaat mitsdien ruim 51 maanden, een overschrijding van in totaal 19 maanden.
Het hof is van oordeel dat deze overschrijding verklaarbaar is door de omvang en de complexiteit van deze zaak met (aanvankelijk) vijf verdachten. In hoger beroep is in een laat stadium een nieuwe anonieme bedreigde getuige naar voren gekomen, waardoor de op 25 juni 2020 geplande getuigenverhoren geen doorgang konden vinden. Dat geldt ook voor de aanvankelijk in september en oktober 2020 voorziene inhoudelijke behandeling. Bovendien heeft het ter terechtzitting van 25 juni 2020 voegen van stukken uit het onderzoek Zwaluw, welke zaak ten tijde van de behandeling van de zaak Mortel in hoger beroep door de rechtbank in eerste aanleg bij vonnis van 13 september 2021 werd afgerond, mede vanwege nadere onderzoekswensen in de zaken van de verdachte en enkele medeverdachten eveneens voor vertraging gezorgd.
Het hof zal mitsdien hieraan geen consequentie verbinden, maar volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
Het hof ziet ten slotte geen aanleiding in de strafoplegging rekening te houden met het gewijzigde VI-regime. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Het hof acht, alles afwegende, voor het onder 4 bewezenverklaarde feit
4 weken hechtenispassend en geboden en voor de onder 1, 2, 3, 5 en 6 bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van
22 jaren en 11 maandenmet aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vorderingen van de benadeelde partijen
In deze strafzaak hebben [benadeelde partij 1] , de minderjarige [benadeelde partij 2] (via haar wettelijke vertegenwoordiger [benadeelde partij 1] ), [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zich in eerste aanleg gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] hebben tevens vergoeding van proceskosten gevorderd.
De rechtbank heeft de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding en proceskosten omdat zij de verdachte heeft vrijgesproken van de feiten ten aanzien waarvan schadevergoeding en vergoeding van proceskosten waren gevorderd en geen rechtstreeks verband kon worden vastgesteld tussen de schade en hetgeen wél bewezen was verklaard. In hoger beroep hebben de benadeelde partijen zich opnieuw gevoegd voor hun oorspronkelijke vorderingen, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
Shockschade
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben ieder een bedrag van € 30.000,00 ter zake van shockschade gevorderd en de benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] ieder een bedrag van € 25.000,00.
De advocaat van de benadeelde partijenheeft in dit verband zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd. Tussen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en het slachtoffer was sprake van een nauwe affectieve relatie en de directe confrontatie met het misdrijf heeft een hevige emotionele schok teweeg gebracht. Beiden hebben een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) opgelopen ten gevolge van de directe confrontatie met het misdrijf en beiden hebben EMDR-therapie ondergaan. [benadeelde partij 1] en dochter [benadeelde partij 2] zaten ten tijde van de liquidatie bij het slachtoffer in de auto. Zij hebben de liquidatie zien gebeuren en hebben de schoten gehoord. [benadeelde partij 1] heeft de kogels letterlijk met haar lichaam opgevangen. Gelet op deze feiten en omstandigheden en op uitspraken in vergelijkbare zaken is een bedrag van € 30.000,00 per persoon redelijk en billijk, aldus de advocaat.
[benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] stonden als ouders van het slachtoffer in een nauwe affectieve relatie tot hem en zijn direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het misdrijf. Zij hebben het levenloze lichaam van hun zoon moeten identificeren en verzorgen en zijn daarbij geconfronteerd met de vele met verband afgeplakte schotwonden op zijn lichaam. Ook door de zittingen, het dossier en de media zijn zij geconfronteerd met wat er is gebeurd. Beide ouders zijn gediagnosticeerd met PTSS. Ten aanzien van het confrontatievereiste en de hoogte van de schadevergoeding is gewezen op uitspraken in vergelijkbare zaken waarbij het confrontatievereiste zo moet worden uitgelegd dat het gaat om een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf, hetgeen zich in het geval van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] heeft voorgedaan, aldus de advocaat.
De advocaat-generaalheeft gevorderd de vorderingen van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] op dit onderdeel niet-ontvankelijk te verklaren en de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] volledig toe te wijzen.
De verdedigingheeft primair verzocht dit onderdeel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair is niet-ontvankelijkverklaring van deze vorderingen verzocht omdat de behandeling hiervan vanwege de omvang en de diversiteit van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Meer subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1] het standpunt ingenomen dat deze moet worden afgewezen omdat ter zake van de vordering tot vergoeding van immateriële schade de onderbouwing van zowel de post ‘shockschade’ als de post ‘smartengeld eigen letsel’ dezelfde schadepost betreft, te weten PTSS. Meest subsidiair is aansluiting verzocht bij het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] is meer subsidiair naar voren gebracht dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen omdat niet is voldaan aan het door de Hoge Raad gestelde criterium van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf. Het nader uitdiepen van deze kwestie zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden, aldus de verdediging.
Oordeel hof shockschade
Uit rechtspraak van de civiele kamer van de Hoge Raad met name het zogeheten Taxibus-arrest van 22 februari 2002 [1] en het zogeheten Vilt-arrest van 9 oktober 2009 [2] , volgt dat voor een zeer beperkte kring van personen onder zeer bijzondere omstandigheden de mogelijkheid tot het verkrijgen van een vergoeding van shockschade bestaat. De grondslag daarvoor is gelegen in artikel 6:106, eerste lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat ziet op ‘aantasting in de persoon’. Bij toepassing van deze bepaling van het BW, ook in zaken als de onderhavige waarbij het slachtoffer door een geweldsmisdrijf om het leven is gekomen, heeft de Hoge Raad steeds vastgehouden aan een zeer strikte uitleg van de geldende criteria.
Die criteria komen er in deze zaak op neer dat bij de desbetreffende benadeelde partij door de hevige emotionele schok door waarneming van de moord op het slachtoffer of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen hiervan, geestelijk letsel is ontstaan. Bij die waarneming/confrontatie gaat het blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad om de (onverhoedse) waarneming van het misdrijf zelf en/of de waarneming van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer meteen na het misdrijf (het confrontatievereiste). Bij het geestelijk letsel moet in het algemeen sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit daarvan), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting van de schade te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
Het hof overweegt met betrekking tot dit deel van hun vorderingen het volgende. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zaten direct naast en achter het slachtoffer in de auto toen hij door twee schutters van korte afstand werd beschoten. Zij hebben het slachtoffer doorzeefd zien worden met kogels en hem ter plekke zien sterven. Het bloed van het slachtoffer zat op [benadeelde partij 1] . [benadeelde partij 2] heeft bovendien gezien dat ook haar moeder door kogels werd geraakt en bewusteloos raakte. Het (destijds) tweejarige meisje is, schreeuwend om haar moeder, door getuigen uit de auto gehaald. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn gediagnosticeerd met een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten PTSS en hebben EMDR-therapie gevolgd. Het hof acht voldoende aannemelijk geworden dat de confrontatie van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] met het misdrijf hen hevig heeft geschokt en shockschade heeft veroorzaakt. Het bij hen geconstateerde psychiatrisch ziektebeeld moet geacht worden daardoor veroorzaakt te zijn. De psychische klachten van [benadeelde partij 1] zijn niet in remissie en zij heeft ook na de behandeling van de strafzaak bij de rechtbank nog EMDR-therapie gevolgd in verband met haar trauma. [benadeelde partij 1] raadpleegt een vaste therapeut wanneer [benadeelde partij 2] kampt met klachten als nachtmerries over hetgeen zij heeft gezien en meegemaakt. Mede gelet op de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en de aard en de ernst van het geestelijk letsel van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , welk letsel thans nog voortduurt, zal het hof de omvang van deze shockschade, alle omstandigheden in aanmerking genomen,
voor iedernaar billijkheid begroten op
€ 30.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof heeft bij de begroting meegewogen wat door rechters in Nederland in vergelijkbare gevallen aan vergoeding voor immateriële schade is toegekend.
Het hof begrijpt de vordering van [benadeelde partij 1] aldus dat deze benadeelde partij als nabestaande vergoeding vordert van shockschade vanwege geestelijk letsel dat zij heeft opgelopen als gevolg van het onder feit 1 bewezenverklaarde. En voorts dat de benadeelde partij daarnaast als slachtoffer ‘smartengeld eigen letsel’ vordert vanwege met name lichamelijk en geestelijk letsel dat zij heeft opgelopen als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde, in welk verband wordt verwezen naar de overwegingen van het hof hierna. Het hof is van oordeel dat sprake is van twee duidelijk van elkaar te onderscheiden schadeposten met een eigen grondslag en ziet dan ook geen aanleiding het verweer van de verdediging, dat beide vorderingen dezelfde schadepost betreffen te honoreren. Dit verweer wordt verworpen.
[benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
Het hof overweegt met betrekking tot dit deel van hun vorderingen het volgende. Uit de thans voorliggende stukken kan volgen dat [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] enkele dagen na het overlijden van het slachtoffer hem hebben geïdentificeerd en verzorgd. Daarbij hebben zij de schotwonden en sectielittekens op zijn lichaam gezien. Door de beelden en foto’s in het dossier en in de media en de rechtszittingen hebben zij zich een goed beeld kunnen vormen van hetgeen met hun zoon is gebeurd. Het hof erkent zonder meer dat voor de nabestaanden de identificatie van hun zoon in genoemde omstandigheden een ingrijpende gebeurtenis is geweest en dat zij door de gewelddadige dood van hun zoon diep zijn getroffen. Maar gelet op hetgeen thans ter onderbouwing van de vorderingen is aangevoerd, is bij [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] geen sprake geweest van waarneming van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer meteen na het misdrijf. Ook de omstandigheid dat de benadeelde partijen door de rechtszittingen en de beelden en de foto’s in het dossier en de media zijn geconfronteerd met de omstandigheden en de details omtrent de dood van hun zoon, kan niet worden aangemerkt als de ernstige gevolgen van het misdrijf waarmee de benadeelden direct zijn geconfronteerd zoals bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] voor wat betreft de shockschade niet voor vergoeding in aanmerking komen. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of bij deze benadeelde partijen sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Het hof wil de mogelijkheid van een gang naar de civiele rechter niet afsluiten voor de benadeelde partijen en zal hen daarom in deze vorderingen strekkende tot vergoeding van shockschade niet-ontvankelijk verklaren.
Affectieschade
De vorderingen van de benadeelde partijen zien voor een deel op affectieschade. De wetswijziging waarmee de vergoeding van affectieschade is geïntroduceerd dateert van 1 januari 2019. Uit de wetsgeschiedenis (MvT, Kamerstukken II 2014/15, 34257, 3, p. 9) blijkt met betrekking tot het overgangsrecht dat vergoeding van affectieschade slechts mogelijk is ten aanzien van schadeveroorzakende gebeurtenissen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wetswijziging. Nu de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2016 is vergoeding op deze grond niet mogelijk. Anders dan de advocaat heeft betoogd, is voor vergoeding van deze schade op de grondslag van
aantasting in de persoon anderszinsin dit wettelijk stelsel geen plaats. Het gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om in afwijking van het wettelijk stelsel een dergelijke genoegdoening te bieden. Gelet daarop zal het hof de vorderingen tot vergoeding van de affectieschade afwijzen.
Smartengeld eigen letsel [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 20.200,00 gevorderd aan immateriële schade.
De advocaat van de benadeelde partijheeft verzocht het gevorderde bedrag integraal toe te wijzen.
De advocaat-generaalheeft geconcludeerd tot toewijzing van deze vordering.
De verdedigingheeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2. Subsidiair is niet-ontvankelijkverklaring van de vordering verzocht omdat de behandeling hiervan vanwege de omvang en de diversiteit van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van dit onderdeel van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank in het vonnis betreffende de zaken van de medeverdachten, te weten dat de vordering op dit punt in haar geheel wordt toegewezen.
Oordeel hof smartengeld eigen letsel [benadeelde partij 1]
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden omdat zij geestelijk én lichamelijk letsel heeft opgelopen. Met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding overweegt het hof dat op grond van artikel 6:106, eerste lid onder b, BW de begroting van die schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede de impact daarvan in het concrete geval. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft concreet en gemotiveerd aangevoerd dat zij meervoudig letsel na schotverwondingen heeft opgelopen, waaronder zenuwletsel in de rechterarm, rechterhand, linkerarm en in het rechterbeen. Zij heeft moeten revalideren, heeft opnieuw haar rijbewijs moeten halen en heeft opnieuw moeten leren schrijven en fietsen. Zij is enige tijd aan een rolstoel gebonden geweest en heeft zichzelf en haar dochter door haar verwondingen niet kunnen verzorgen. In 2018 is nog een achtergebleven kogel uit haar lichaam verwijderd. Sinds 13 november 2018 is zij in behandeling bij de afdeling handchirurgie van het Rode Kruis Ziekenhuis in [plaats 5] . Blijkens de brief van 8 december 2021 van dr. [chirurg] , plastisch chirurg en handchirurg, is op dit moment sprake van een medische eindtoestand. Er valt geen verder neurologisch herstel te verwachten en met de maximale therapie die de benadeelde partij heeft ondergaan is de inzetbaarheid van de restfunctie van de rechterhand zo goed mogelijk geoptimaliseerd. Er blijft altijd een beperking door het verlies aan functie van de hand.
De benadeelde partij moet als jonge vrouw en alleenstaande moeder van een zevenjarige dochter voor wie zij de zorg draagt, leven met een blijvende deformiteit en handicap van haar rechterhand. De gebeurtenis heeft naast de blijvende beperking aan haar hand en de blijvend ontsierende littekens en hinder daarvan, een grote impact gehad op haar persoonlijk leven.
Het hof acht, gelet op deze concrete onderbouwing, een immateriële schadevergoeding zoals gevorderd billijk en zal het bedrag van
€ 20.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, toewijzen.
Materiële schade
De vordering van [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.057.709,80 gevorderd aan materiële schade.
De gevorderde schadevergoeding ziet op:
verlies levensonderhoud door verlies echtgenoot (scenario 2) € 1.055.508,81
verlies arbeidsvermogen € 440.710,00
kosten berekening schade NRL verlies levensonderhoud € 2.200,99
kosten berekening schade NRL verlies inkomen
€ 1.788,30
totaal € 1.500.208,10
De advocaat van de benadeelde partijheeft verzocht het gevorderde bedrag in de onder a) genoemde post integraal en bovendien uitsluitend aan [benadeelde partij 1] toe te wijzen, ten aanzien van post b) de vordering toe te wijzen op basis van scenario 1, te weten het bedrag van € 336.202,84 en de kosten onder c) en d) toe te wijzen.
De advocaat-generaalheeft gevorderd dat voor wat betreft de onder a) genoemde post een bedrag van
€ 689.390,00 uitsluitend aan [benadeelde partij 1] wordt toegewezen, ten aanzien van post b) een bedrag van
€ 336.202,84 (scenario 1) toe te wijzen alsmede de kosten onder c) en d).
De verdedigingheeft primair verzocht dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2. Subsidiair is niet-ontvankelijkverklaring van de vordering op dit punt verzocht omdat de behandeling hiervan gezien de omvang en de diversiteit van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair is het volgende naar voren gebracht. De berekening van de schade die is ontstaan onder post a) is gebaseerd op een rapport van het Nederlands Rekencentrum Letselschade (NRL). In deze berekening, die haar onderbouwing vindt in de oploop en het verloop van een onderneming/carrière van de overleden echtgenoot, is geen rekening gehouden met de wereldwijde uitbraak van Covid-19, terwijl deze uitbraak in de industrie waarin het slachtoffer werkzaam was zware klappen heeft uitgedeeld. Een nader rapport met een berekening van de invloed van deze pandemie op de inkomsten is nodig, nu hoogst onzeker is dat de schade op dit punt deze hoogte zou hebben bereikt. Gelet hierop is verzocht de vordering die reeds complex was en door de ontwikkelingen nadien nog complexer is geworden, op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdediging heeft voorts verzocht de vordering ten aanzien van post b) niet-ontvankelijk te verklaren. Er ontbreekt teveel informatie om een beslissing ter zake te nemen, nu het arbeidskundig rapport betreffende de gestelde arbeidsongeschiktheid niet is overgelegd en (commerciële) activiteiten niet zijn vermeld. De benadeelde partij heeft verzocht om vergoeding tot aan de pensioenleeftijd, terwijl zij een uitkering ontvangt bestemd voor mensen die in de toekomst nog aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en een re-integratie traject lijkt te zijn gestart.
Voor wat betreft de posten c) en d) heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel hof materiële schade [benadeelde partij 1]
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan en daarmee onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld. Hij is uit dien hoofde dan ook aansprakelijk voor schade die daardoor is teweeg gebracht.
Op grond van artikel 51f Sv jo artikel 6:108, lid 1 sub d BW kan de benadeelde partij een vordering indienen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. Aan de gevorderde kosten onder a) ligt een schadeberekening ten grondslag van het NRL van 6 februari 2018. Nadien hebben zich echter omstandigheden voorgedaan die mogelijk van invloed zouden zijn geweest op het gederfde inkomen. Zo is de evenementensector waarin het slachtoffer onder meer werkzaam was, sinds de uitbraak van het coronavirus in maart 2020 ondanks de ondersteunende overheidsmaatregelen zwaar getroffen. Gelet hierop en op de betwisting van de vordering door de verdediging, is de beoordeling van de volledige omvang van de schade een te complexe kwestie om in het kader van dit strafgeding te beslechten en levert aldus een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof maakt echter wel gebruik van zijn schattingsbevoegdheid nu evident is dat de benadeelde partij schade heeft geleden door het overlijden van het slachtoffer. Het hof heeft bij de schatting de leeftijd, de inkomensgegevens en de onderbouwing van de vordering betrokken. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij kan worden geschat op
€ 500.000,00en als zodanig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering wordt ten aanzien van dit onderdeel voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Voor wat betreft de gevorderde kosten onder b) overweegt het hof als volgt. In hoger beroep is komen vast te staan dat voor wat betreft het letsel aan de rechterhand een medische eindtoestand is bereikt; er blijft altijd een beperking door het verlies aan functie van de hand. Het staat niet ter discussie dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde letsel heeft opgelopen waardoor zij arbeidsongeschikt is geraakt.
Het hof is van oordeel dat uit het totaal van de stukken waarover het hof thans beschikt en de ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting echter geen eenduidige conclusie kan worden getrokken over de mate van arbeidsongeschiktheid van de benadeelde partij. Gelet hierop en op de betwisting van de vordering door de verdediging, is de beoordeling van de volledige omvang van de schade een te complexe kwestie om in het kader van dit strafgeding te beslechten en levert aldus een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof maakt ook hier gebruik van zijn schattingsbevoegdheid nu afdoende vaststaat dat de benadeelde door het letsel dat zij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde heeft opgelopen in ieder geval deels arbeidsongeschikt is geraakt. Het hof heeft bij de schatting de leeftijd, de inkomensgegevens en de onderbouwing van de vordering betrokken. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij kan worden geschat op
€ 250.000,00en als zodanig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering wordt ten aanzien van dit onderdeel voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof is van oordeel dat de kosten onder c) en d) door de benadeelde partij gemaakt in verband met het opstellen van de rapporten van het NRL over gederfd levensonderhoud en verlies van arbeidsvermogen toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijk rente, nu dit deel van de vordering door de verdediging niet is betwist en de vordering op deze onderdelen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
De vordering van [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 90.767,01 (scenario 2) gevorderd aan materiële schade. De gevorderde schadevergoeding ziet op ‘het verlies van levensonderhoud door verlies vader’.
De advocaat van de benadeelde partijheeft verzocht het gevorderde bedrag toe te wijzen en (anders dan de rechtbank, die in de zaken van de medeverdachten een bedrag voor de benadeelde partij en haar moeder [benadeelde partij 1] gezamenlijk had opgelegd) de schades te splitsen in die van de benadeelde partij en in die van haar moeder [benadeelde partij 1] .
De advocaat-generaalheeft geconcludeerd dat uitgaande van scenario 1 een bedrag van € 55.325,00 toewijsbaar is.
De verdedigingheeft primair verzocht dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak van feit 1. Subsidiair is niet-ontvankelijkverklaring van deze vordering verzocht omdat de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair heeft de verdediging het volgende naar voren gebracht. De berekening van de schade die is ontstaan door ‘het verlies van levensonderhoud door verlies vader’ is gebaseerd op een rapport van het NRL. In deze berekening, die haar onderbouwing vindt in de oploop en het verloop van een onderneming/carrière, is geen rekening gehouden met de wereldwijde uitbraak van Covid-19, terwijl deze uitbraak in de industrie waarin het slachtoffer werkzaam was zware klappen heeft uitgedeeld. Een nader rapport met een berekening van de invloed van deze pandemie op de inkomsten is nodig, nu hoogst onzeker is dat de schade op dit punt deze hoogte zou hebben bereikt. Gelet hierop is verzocht de vordering die reeds complex was en door de ontwikkelingen sindsdien nog complexer is geworden, op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel hof materiële schade [benadeelde partij 2]
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte het onder feit 1 bewezenverklaarde heeft begaan en daarmee onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld. Hij is uit dien hoofde dan ook aansprakelijk voor schade die daardoor is teweeg gebracht.
Op grond van artikel 51f Sv jo artikel 6:108, lid 1 sub a BW kan de benadeelde partij een vordering indienen tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. Hoewel de minderjarige zich niet als zelfstandige procespartij maar slechts via een wettelijke vertegenwoordiger tot de rechter kan wenden, heeft zij wel een zelfstandige vordering. Het hof zal daarom
niethaar vordering samen nemen met die van [benadeelde partij 1] .
Aan de gevorderde kosten ligt een schadeberekening ten grondslag van het NRL van 6 februari 2018. Nadien hebben zich echter omstandigheden voorgedaan die mogelijk van invloed zouden zijn geweest op het gederfde inkomen. Zo is de evenementensector waarin het slachtoffer onder meer werkzaam was, sinds de uitbraak van het coronavirus in maart 2020 ondanks de ondersteunende maatregelen van de overheid zwaar getroffen. Gelet hierop en op de betwisting van de vordering door de verdediging, is de beoordeling van de volledige omvang van de schade een te complexe kwestie om in het kader van dit strafgeding te beslechten en levert aldus een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof maakt echter wel gebruik van zijn schattingsbevoegdheid nu evident is dat de benadeelde partij schade heeft geleden door het overlijden van het slachtoffer. Het hof heeft bij de schatting de leeftijd, de inkomensgegevens en de onderbouwing van de vordering betrokken. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij kan worden geschat op
€ 50.000,00en als zodanig kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering wordt ten aanzien van dit onderdeel voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De vordering van [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 22.559,26 gevorderd aan materiële schade.
De gevorderde schadevergoeding ziet op:
kosten uitvaart: € 9.367,06 + € 1.138,25 = € 10.505,31
kosten rouwadvertentie: € 357,52
kosten grafsteen en begraafplaats € 4.000,00 + € 2.415,00 = € 6.415,00
kosten ‘veertigste dag’: € 711,00 + € 868,90 = € 1.579,90
kosten bezoek [slachtoffer 2] in ziekenhuis
€ 3.701,51
totaal: € 22.559,24
De advocaat van de benadeelde partijheeft verzocht de gevorderde kosten toe te wijzen.
De advocaat-generaalheeft geconcludeerd dat de vordering met betrekking tot de kosten onder a), b), c), d) en e) kan worden toegewezen.
De verdedigingheeft primair verzocht dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak van feit 1. Subsidiair heeft de verdediging zich verenigd met het oordeel van de rechtbank in het vonnis in de zaken van de medeverdachten, te weten dat de vordering op dit punt in haar geheel wordt toegewezen.
Oordeel hof materiële schade [benadeelde partij 3]
Op grond van artikel 6:108, tweede lid BW komen de onder a), b) en c) gevorderde kosten als “kosten van lijkbezorging” voor vergoeding in aanmerking zodat de (toereikend onderbouwde) vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de factuurdatum, zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de onder d) genoemde kosten overweegt het hof dat ook deze kunnen worden aangemerkt als “kosten van lijkbezorging” omdat zij in rechtstreeks verband staan met het geven van een eindbestemming aan het lichaam van het slachtoffer. Blijkens de onderbouwing van de kosten zien deze op het gebruik in de Molukse cultuur dat inhoudt dat op de veertigste dag na het overlijden van een familielid een Selamatan (maaltijd waarbij men om de begeleiding van de overledene vraagt) wordt gehouden. Nu deze kosten niet zijn betwist en het hof de vordering op dit punt redelijk en in overeenstemming met de leefomstandigheden van het slachtoffer voorkomt, zullen ook deze kosten in zoverre, en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de factuurdatum, worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde kosten onder e) constateert het hof dat deze zien op kosten, gemaakt door de vader van [slachtoffer 1] , in verband met de ziekenhuisopname van [slachtoffer 2] . Het hof overweegt dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat zij niet in een rechtstreeks verband staan met het overlijden van het slachtoffer. Het hof zal de vordering op dit onderdeel afwijzen.
Proceskosten
Oordeel hof proceskosten [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3]
[benadeelde partij 1] heeft kosten gevorderd bestaande uit:
reiskosten 2x naar advocaat in Utrecht i.v.m. rechtszitting eerste aanleg € 34,69
reiskosten 4x naar IJdok i.v.m. rechtszitting hoger beroep € 18,84
reiskosten 2x naar advocaat in Utrecht i.v.m. rechtszitting hoger beroep
€ 34,69
totaal: € 88,22
[benadeelde partij 3] heeft kosten gevorderd bestaande uit:
reis-en parkeerkosten i.v.m. rechtszitting eerste aanleg € 831,10
reis-en parkeerkosten i.v.m. rechtszitting hoger beroep
€ 605,76
totaal: € 1.436,86
Het hof constateert dat de door de benadeelde partijen gevorderde reiskosten en reis-en parkeerkosten proceskosten betreffen en geen rechtstreekse schade. Gelet op het bepaalde in artikel 238, eerste en tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bezien in samenhang met artikel 239 Rv zijn de door [benadeelde partij 1] onder b) en de door [benadeelde partij 3] onder a) en b) gevorderde kosten niet toewijsbaar, aangezien de benadeelde partijen op de rechtszittingen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn bijgestaan door een gemachtigde.
De door [benadeelde partij 1] gevorderde kosten onder a) en c) zijn van de zijde van de verdachte niet betwist. Het hof acht de (hoogte van deze) gevorderde kosten redelijk en wijst de proceskosten toe.
Schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Het hof zal ter zake van de schadevergoeding de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering opleggen op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, en bepalen dat de door de verdachte te betalen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente. Als daarnaast een ander wordt of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft de verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 55, 57, 62, 63, 289 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 5 en 6 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22(
tweeëntwintig) jaren en 11 (elf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voor het onder 4 bewezenverklaarde tot een hechtenis voor de duur van

4 (vier) weken.

Vordering van [benadeelde partij 4]
Verklaart [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 18.857,73 (achttienduizend achthonderdzevenenvijftig euro en drieënzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 3.701,51 (drieduizend zevenhonderdéén euro en eenenvijftig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 18.857,73 (achttienduizend achthonderdzevenenvijftig euro en drieënzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten uitvaart van
€ 9.367,06 op 18 november 2016.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten uitvaart van
€ 1.138,25 op 19 december 2016.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten rouwadvertentie van € 357,52 op 17 oktober 2016.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten grafsteen van
€ 4.000,00 op 2 oktober 2017.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten begraafplaats van
€ 2.415,00 op 20 oktober 2016.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade kosten veertigste dag van
€ 1.579,90 op 30 november 2016.
Vordering van [benadeelde partij 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 80.000,00 (tachtigduizend euro) bestaande uit € 50.000,00 (vijftigduizend euro) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 80.000,00 (tachtigduizend euro) bestaande uit € 50.000,00 (vijftigduizend euro) materiële schade en
€ 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en immateriële schade op 8 oktober 2016.
Vordering van [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 804.189,29 (achthonderdvierduizend honderdnegenentachtig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 753.989,29 (zevenhonderddrieënvijftigduizend negenhonderdnegenentachtig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 50.200,00 (vijftigduizend tweehonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
69,38 (negenenzestig euro en achtendertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 804.189,29 (achthonderdvierduizend honderdnegenentachtig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 753.989,29 (zevenhonderddrieënvijftigduizend negenhonderdnegenentachtig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 50.200,00 (vijftigduizend tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 323 (driehonderddrieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en immateriële schade op 8 oktober 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam , waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 februari 2022.

Voetnoten

1.
2.