ECLI:NL:HR:2024:372

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
22/04392
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlokking van medeplegen van moord met vergismoord als gevolg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1961, was betrokken bij een drugsconflict en had de opdracht gegeven om een man, [betrokkene 1], te doden. De medeverdachte [betrokkene 2] heeft, met medeweten van de verdachte, [betrokkene 3] vanuit Letland naar Nederland gehaald om de moord uit te voeren. Door een taalbarrière verliep de communicatie tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] moeizaam, en [betrokkene 3] ontving nauwelijks instructies over wie er gedood moest worden, behalve dat het om een man ging. De verdachte had financiële middelen ter beschikking gesteld voor de moord, waaronder de reis- en verblijfskosten van [betrokkene 3] en de aanschaf van een wapen. Op de dag van de moord, 25 oktober 2012, heeft [betrokkene 3] per ongeluk [slachtoffer] doodgeschoten, die niet het beoogde slachtoffer was. Het hof oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer], omdat hij het risico had aanvaard dat anderen dan het beoogde slachtoffer gedood zouden worden. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep verworpen, waarbij het hof's oordeel als toereikend gemotiveerd werd beschouwd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04392
Datum12 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 november 2022, nummer 20-003745-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van de onder 1 primair tenlastegelegde uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer] . Het voert daartoe aan dat het oordeel van het hof dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte was gericht op de dood van [slachtoffer] , ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 primair bewezenverklaard dat:
“ [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 in de gemeente [geboorteplaats] , bij de woning waar na te noemen [betrokkene 1] en [slachtoffer] woonden, tezamen en in vereniging met elkander opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] hebben doodgeschoten,
welk strafbaar feit hij, verdachte, in de periode van 1 juli 2012 tot en met 25 oktober 2012 in de gemeente [plaats] opzettelijk heeft uitgelokt door beloften en door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, door opzettelijk
- die [betrokkene 2] te benaderen/spreken met de opdracht/vraag om een buitenlander te zoeken die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- aan die [betrokkene 2] te vragen om een persoon, genaamd [betrokkene 1] , dood te schieten en
- door met die [betrokkene 2] af te spreken dat hij, verdachte, een aanzienlijk geldbedrag aan die [betrokkene 2] en/of aan/voor die [betrokkene 3] zou geven waarvoor die [betrokkene 3] die [betrokkene 1] zou moeten doodschieten en
- een (automatisch) vuurwapen voor het plegen van dat strafbaar feit te bewaren en
- een revolver aan die [betrokkene 2] te geven.”
3.2.2
Over de bewezenverklaring heeft het hof onder meer overwogen:
“De gewelddadige dood van [slachtoffer]
Op donderdag 25 oktober 2012 kwam om 21.42 uur een melding bij de politie binnen. Die melding werd gedaan door de dan twaalfjarige [betrokkene 4] . Hij meldde dat zijn moeder gewond was geraakt. Ze lag thuis, aan de [a-straat 1] te [geboorteplaats] , op de grond en zei niets meer. Ze liep naar buiten om de hond uit te laten, deed de deur open en toen viel ze ineens. [betrokkene 4] hoorde iets keihard knallen, vuurwerk ofzo, rond het huis, recht voor de deur. Zijn moeder lag binnen in de gang, net voor de deur. Op een vraag van de meldkamer of zijn moeder nog bewoog, antwoordde [betrokkene 4] dat ze een beetje met haar mond bewoog. Ze reageerde helemaal niet meer. [betrokkene 4] was op dat moment alleen thuis met zijn moeder en zijn negenjarige zusje [betrokkene 5] .
Toen de eerste politieagenten ongeveer acht minuten na de melding ter plaatse kwamen, merkten zij op dat het op het perceel erg donker was, maar dat er een lamp boven de voordeur (de Hoge Raad begrijpt: de achterdeur) brandde. In de gang achter de voordeur (de Hoge Raad begrijpt: de achterdeur) troffen de politieagenten een gewonde vrouw aan – naar later bleek [slachtoffer] – die op haar rug lag. Verbalisant [verbalisant] voelde in haar hals en voelde geen hartslag meer. Er werd vervolgens een reanimatie gestart en [slachtoffer] werd overgebracht naar het ziekenhuis, maar de hulpverlening mocht niet meer baten: [slachtoffer] was op 39-jarige leeftijd overleden.
De politieagenten die als eerste ter plaatse waren, zagen al vermoedelijke schotwonden bij [slachtoffer] en kogelgaten in en bij de voordeur (de Hoge Raad begrijpt: de achterdeur), in een daarachter gelegen deur en in het stucwerk.
Forensisch onderzoek
(...)
Tussenconclusie van het hof
[slachtoffer] is op 25 oktober 2012 te [geboorteplaats] gedood door verscheidene schotverwondingen, terwijl zij zich in de opening van de achterdeur van haar woning bevond. Zij is beschoten met vermoedelijk een automatisch werkend machinepistool van het merk Skorpion. De schutter met dit wapen stond binnen een afstand van vijf meter, ter hoogte van de penanten tegenover de achteringang van de woning. Gelet op de schietlijnen en de beperkte spreiding van de inslagen is met dit wapen in korte tijd een reeks kogels afgevuurd, waarbij de schutter tijdens het schieten van houding en plaats is gewisseld, beginnend bij het rechter penant (bezien vanuit de snelweg). Ook is er minstens één keer geschoten met een revolver van het kaliber .38 special of .357 magnum.
Tactisch onderzoek
De verklaringen van de partner van het slachtoffer, [betrokkene 1]
In de nacht volgend op het doodschieten van [slachtoffer] gaf [betrokkene 1] in een telefoongesprek met de politie aan dat hij maar met één persoon problemen had en hij noemde de naam [verdachte] uit [plaats] . Hij wilde niet zeggen waar het meningsverschil over ging, maar het speelde al enkele maanden. Verder gaf hij aan dat de schutter [betrokkene 2] zou kunnen zijn, die voor [verdachte] zou werken. Op de vraag van de verbalisant waarom [betrokkene 1] deze [betrokkene 2] verdacht, antwoordde hij dat [slachtoffer] de avond ervoor tijdens het uitlaten van de hond een man had overlopen in de buurt van de woning. Die man was weggerend, in een zwarte Golf gestapt en hard weggereden. Hierbij had hij een zogenoemde varkensrug geraakt. [slachtoffer] had dit voorval aan [betrokkene 1] verteld waarbij ze zei dat ze in die man die ze had overlopen [betrokkene 2] meende te hebben herkend. Desgevraagd herhaalde [betrokkene 1] aan het einde van het gesprek dat hij alleen met [verdachte] problemen heeft en dat hij had gehoord dat hij bij [verdachte] bovenaan “het lijstje” stond.
Op 27 oktober 2012 werd [betrokkene 1] voor het eerst door de politie gehoord. Hij verklaarde toen onder meer dat hij op donderdag 25 oktober 2012 rond 06.00 uur thuis was vertrokken naar Brazilië en pas op de dag ervoor spontaan had geboekt. Hij zat nog in het vliegtuig toen het gebeurd was. Hij had alleen tegen [slachtoffer] , zijn kinderen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en zijn moeder verteld dat hij naar Brazilië ging. Verder verklaarde hij dat [verdachte] en hij jarenlang vrienden van elkaar waren en dat de vriendschap zo’n vier maanden geleden beëindigd was. Er was een zakelijk conflict ontstaan tussen [verdachte] en [betrokkene 1] . Op 8 of 15 oktober 2012 had [verdachte] hem buiten bij zijn ( [betrokkene 1] ) huis gezegd dat hij het goed wilde maken, waarop [betrokkene 1] “nee” had gezegd. Hierna had [verdachte] zijn bedreigingen geuit: “Ik ruim je op”. Over [betrokkene 2] verklaarde [betrokkene 1] dat hij een soort loopjongen voor [verdachte] was die een kamer van [verdachte] had gekregen en die wel eens bij hem, [betrokkene 1] , aan de deur was geweest.
Op 6 november 2012 heeft [betrokkene 1] in een telefoongesprek met de politie verklaard dat [verdachte] zwaar aan de coke zat en dat hij, [betrokkene 1] , en andere mensen in de omgeving van [betrokkene 1] en [verdachte] tot de conclusie waren gekomen dat met [verdachte] niet meer te werken viel. [betrokkene 1] verklaarde dat hij dit [verdachte] recht in zijn gezicht had gezegd in het bijzijn van anderen en dat [verdachte] hem dit kwalijk nam. [verdachte] had zich in grote schulden gestoken om gezamenlijke “projecten” met [betrokkene 1] en andere zakenpartners te kunnen financieren.
In zijn verhoor d.d. 19 december 2012 lichtte [betrokkene 1] desgevraagd een en ander (nogmaals) toe. Ongeveer twee weken voor de herfstvakantie had [verdachte] hem thuis aan de [a-straat 1] bedreigd. [verdachte] stond voor de deur en had geprobeerd om [betrokkene 1] weer bij zijn zakelijke activiteiten te betrekken. [verdachte] had nog aangegeven dat het aan zijn cocaïnegebruik te wijten was, maar dat hij daarmee was gestopt. [betrokkene 1] had hem duidelijk te verstaan gegeven dat hij niets meer met [verdachte] te maken wilde hebben en dat hij bij zijn standpunt bleef. [verdachte] is toen weggegaan, waarbij hij op het laatst had gezegd: “Jou ruim ik op of jou laat ik opruimen.” [betrokkene 1] had daaruit begrepen dat [verdachte] hem wilde vermoorden of laten vermoorden.
De verklaring van [betrokkene 2] ondersteund door overige bewijsmiddelen
Dat er op zakelijk vlak onenigheid was tussen [verdachte] en [betrokkene 1] en dat [verdachte] daarom van [betrokkene 1] af wilde, heeft ook [betrokkene 2] verklaard. Hij heeft uiteindelijk – als kroongetuige – op 19 en 20 oktober 2017, aangevuld in zijn latere verhoor op 26 september 2018, verklaard over de aanleiding, de opdracht tot de moord op [betrokkene 1] en de feitelijke uitvoering van die opdracht, die tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid. Zijn verklaringen worden op al deze onderdelen ondersteund door getuigenissen van anderen en daarnaast op verschillende punten ook door de resultaten van technisch onderzoek.
- Over de aanleiding
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [betrokkene 1] van [verdachte] zijn geld wilde hebben, dat [betrokkene 1] het zat was en zijn geld opeiste. Het betrof een bedrag van € 600.000,00 tot € 650.000,00. Die geldkwestie speelde, omdat [verdachte] zaken deed door mensen te vragen om het door hen verdiende geld aan een drugstransport te investeren in een volgend transport. Hierdoor zouden ze na dat volgende transport weer meer geld verdienen. [verdachte] was echter buiten de transportlijn gezet door [betrokkene 1] , omdat hij niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed en hierdoor ook [betrokkene 1] de mensen niet kon betalen. Daardoor waren mensen klaar met [verdachte] . De reden dat [verdachte] niet aan zijn betalingsverplichtingen kon voldoen, was dat er een partij van 50 en een partij van 80 kilo cocaïne verdwenen waren. Die hoeveelheden waren al meegegeven aan de afnemers, maar zij hadden hier nog niet voor betaald.
[betrokkene 2] verklaarde dat hij op verzoek van [verdachte] samen met [betrokkene 12] aanwezig is geweest bij een gesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 1] . Dat gesprek vond in juli 2012 plaats in het kantoor in de frituur van [verdachte] te [plaats] . Het was geen vriendelijk gesprek en [verdachte] had als voorzorgsmaatregel zelfs een revolver in een zak naast zich liggen. In dat gesprek had [betrokkene 1] tegen [verdachte] gezegd dat [verdachte] wat meer aan de mensen moest denken die voor hem door het vuur gingen, in plaats van aan zichzelf. Mensen in Brazilië zouden niet meer met [verdachte] willen werken. [betrokkene 1] had hem gezegd dat [verdachte] zich aan zijn afspraken moest houden en dat hij het zat was. [betrokkene 1] had zijn geld opgeëist. Het zou om € 600.000 tot € 650.000 gaan. [verdachte] had tegen [betrokkene 1] gezegd dat hij het geld niet had. [betrokkene 1] was vervolgens weggegaan.
(...)
- Over de opdracht
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] hem enige tijd na het gesprek in de frituur heeft benaderd met de vraag of hij iemand uit het buitenland kon vinden die [betrokkene 1] voor een bedrag van € 50.000,00 met een vuurwapen wilde opruimen. Voor [betrokkene 2] was duidelijk dat [verdachte] met ‘opruimen’ het doden van [betrokkene 1] bedoelde. Hij heeft toen tegen [verdachte] gezegd dat hij wel iemand wist uit de omgeving van zijn toenmalige vriendin [betrokkene 6] . Tijdens het gesprek is verder besproken dat [betrokkene 2] [verdachte] op de hoogte zou stellen als er nog spullen nodig waren, zoals vuurwapens. Dat gesprek heeft in juli 2012 plaatsgevonden in de keuken van het appartement waar [betrokkene 2] net met [betrokkene 6] was ingetrokken. Het appartement maakte deel uit van de woning van [verdachte] , gelegen aan de [b-straat 1] in [plaats] , gemeente [plaats] .
[betrokkene 2] heeft verklaard dat [verdachte] [betrokkene 1] uit de weg wilde ruimen omdat [betrokkene 1] de transportlijn vanuit Brazilië had overgenomen. [verdachte] werd niet meer door [betrokkene 1] bij de transporten betrokken en stond zo dus buitenspel. Als [betrokkene 1] uit de weg was geruimd, kon [verdachte] de lijn weer overnemen. [verdachte] heeft tijdens dat gesprek en ook daarna nog herhaald dat “de deur in Brazilië voor ons weer opengaat als [betrokkene 1] er niet meer is”. [betrokkene 2] heeft verklaard dat [betrokkene 6] in het appartement aanwezig was toen [verdachte] kwam en dat [verdachte] toen aan [betrokkene 6] heeft gevraagd om even weg te gaan, omdat hij een gesprek wilde met [betrokkene 2] . Hieraan heeft zij gehoor gegeven. Na het gesprek heeft zij nog aan [betrokkene 2] gevraagd wat [verdachte] wilde. [betrokkene 2] heeft tegen haar toen alleen verteld dat hij een buitenlander naar Nederland moest laten komen om de problemen van [verdachte] op te lossen.
[betrokkene 6] heeft op haar beurt verklaard dat zij begin of half augustus 2012 in de woning van [verdachte] een keer is weggestuurd door [betrokkene 2] en [verdachte] . Zij moest de kamer verlaten en de deur dichtdoen. [betrokkene 6] heeft verklaard dat zij vervolgens in een naastgelegen ruimte de was is gaan ophangen en dat zij toen een en ander heeft opgevangen van het gesprek tussen [betrokkene 2] en [verdachte] . Ze werd nieuwsgierig en luisterde mee. Overigens blijkt uit nader onderzoek door de politie dat dit akoestisch gezien ook daadwerkelijk mogelijk is. [betrokkene 6] heeft verklaard dat zij hoorde dat gesproken werd over ‘iemand te vinden wie dat zou doen’, ‘ [verdachte] moest een persoon hebben uit het buitenland, hij kon dat doen en dan vertrekt. Dan kan niemand hem vinden.’ Toen de politie [betrokkene 6] nogmaals vroeg wat zij precies had gehoord tijdens het gesprek, antwoordde zij ‘ [verdachte] had problemen met die kameraad voor uhh en voor hij wil iets slechts voor hem terug doen en dat was iets over een groot bedrag, er was iets fout gegaan met deze kameraad en het beste is als iemand komt uit het buitenland voor dat werk voor dat schieten en dan (...) kan die hem terugsturen en dan kan hem (onverstaanbaar) vinden.’ ‘Het eerste wat hij (hof, [betrokkene 2] ) zei was dat ik ga dat niet zelf maken maar hij had iemand in de bedoeling die kan het wel doen voor [verdachte] ’. In een later verhoor heeft [betrokkene 6] nog verklaard dat [verdachte] tijdens het gesprek aan [betrokkene 2] had aangeboden om iets te doen, dat [betrokkene 2] dit had geweigerd en dat [verdachte] toen aan [betrokkene 2] vroeg of hij een buitenlander zou kunnen vinden om naar Nederland te komen. [betrokkene 2] antwoordde hierop dat hij al iemand op het oog had. Later heeft [betrokkene 2] tegen haar gezegd dat hij daarmee [betrokkene 3] bedoelde. Volgens [betrokkene 6] was er in ieder geval door [verdachte] gesproken over schieten en ook het woord ‘wapen’ is gevallen.
[betrokkene 11] heeft verklaard dat [betrokkene 2] voor de moord in dezelfde week bij haar en [betrokkene 10] thuis is geweest en dat hij toen heeft gezegd dat ‘ [verdachte] hem opgeruimd wilde hebben’, ‘dat [verdachte] hem geld had geboden om die vent van kant te maken. Of [betrokkene 10] mee wilde doen’, ‘ [verdachte] was het van plan, hij moest het opknappen’, ‘want [betrokkene 2] was het loopjongetje van [verdachte] ’. Dan had [verdachte] in Brazilië weer de volle macht over het drugskartel, zo vertelde [betrokkene 2] haar. [betrokkene 11] verklaarde dat [betrokkene 2] eerst ‘zou gaan kijken hoe het allemaal daar ineen zat’ (het hof begrijpt: een voorverkenning doen) en had gevraagd of [betrokkene 10] mee wilde doen. (...)
- Over de uitvoering van de opdracht: de voorbereiding
Het ronselen van de schutter
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij bij het aanvaarden van de opdracht van [verdachte] al meteen dacht aan de stiefvader van [betrokkene 6] : [betrokkene 3] , door [betrokkene 2] ‘ [betrokkene 3] ’ genoemd. [betrokkene 3] kwam bij hem op, omdat hij wist dat die wel wat geld kon gebruiken. Hij wilde polsen hoe [betrokkene 3] erin zou staan om iemand voor geld te doden. Hij heeft [betrokkene 3] bij verschillende gelegenheden in Letland benaderd. Tijdens het eerste gesprek, eind juli/begin augustus 2012, heeft hij met [betrokkene 3] besproken of deze het leuk zou vinden om naar Nederland te komen. Ongeveer een week later is [betrokkene 2] opnieuw naar Letland gevlogen en heeft hij met [betrokkene 3] gesprekken gevoerd of hij in Nederland iets wilde verdienen. [betrokkene 2] had hem verteld dat hij bij een autobedrijfje wat aan auto’s kon sleutelen. Die communicatie verliep met handen en voeten. [betrokkene 3] sprak geen Engels. [betrokkene 2] kende slechts een aantal woorden Russisch en als [betrokkene 6] aanwezig was, dan tolkte zij. Tussen die eerste twee gesprekken met [betrokkene 3] heeft [betrokkene 2] aan [verdachte] laten weten dat hij wilde aftasten hoe [betrokkene 3] in elkaar zat. [verdachte] heeft toen gezegd dat [betrokkene 2] het rustig aan moest doen en het goed moest aanpakken. Pas toen hij voor de derde keer in Letland was, heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] in diens garage over de opdracht verteld, zo heeft [betrokkene 2] verklaard. [betrokkene 2] had een briefje gemaakt en daarop € 40.000,00 geschreven. Dit briefje had hij naar [betrokkene 3] geschoven en met handen en voeten duidelijk gemaakt dat hij naar Nederland moest komen om iemand dood te maken. Hij heeft met zijn handen een schietende beweging gemaakt en het Russische woord voor man genoemd. Ook heeft hij nog met zijn handen een snijbeweging langs zijn keel gemaakt. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft [betrokkene 2] verklaard dat hij, om duidelijk te maken dat het om een man ging en niet om een vrouw, zijn eigen geslachtsdelen heeft beetgepakt en vervolgens borsten heeft uitgebeeld, waarna hij met zijn vinger van links naar rechts heeft bewogen. [betrokkene 3] heeft daarop gezegd: “da da” oftewel: “is goed”.
[betrokkene 2] is daarna weer terug naar Nederland gevlogen. [verdachte] bleek op dat moment naar Brazilië te zijn. Na terugkomst heeft [betrokkene 2] [verdachte] op de hoogte gebracht, waarna [verdachte] desgevraagd € 4.500,00 a € 5.000,00 aan [betrokkene 2] heeft gegeven om een wapen te betalen en vliegtickets voor de reis van Letland naar Nederland te regelen.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij vervolgens met [betrokkene 6] en [betrokkene 3] naar Riga is gereden om daar een nieuw paspoort voor [betrokkene 3] te bestellen. Hij heeft [betrokkene 6] geld gegeven om (vlieg)tickets voor [betrokkene 3] te kopen en is alleen teruggevlogen.
Ook [betrokkene 6] heeft verklaard dat [betrokkene 2] haar geld heeft gegeven om tickets voor [betrokkene 3] te kopen en dat [betrokkene 2] toen zelf weer is teruggegaan.
[betrokkene 2] heeft verder verklaard dat hij vervolgens [betrokkene 7] heeft benaderd om tegen betaling [betrokkene 3] in huis te nemen. [betrokkene 7] heeft bevestigd dat zij inderdaad [betrokkene 3] gehuisvest heeft op verzoek van [betrokkene 2] en ook [betrokkene 3] zelf heeft over het verblijf bij [betrokkene 7] verklaard.
Het wapen
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij op het moment dat [verdachte] hem geld gaf voor een wapen, hij al over een wapen beschikte. Dit wapen, een Skorpion, was hem aangeboden tijdens een drugstransactie in Maastricht met een Pool, genaamd [betrokkene 8] . (...).
[betrokkene 2] heeft het wapen in een kast in zijn appartement gelegd, maar daar is het gevonden door [betrokkene 6] . Daarop is het wapen in bewaring gegeven bij [verdachte] , zo heeft [betrokkene 2] verklaard.
(...)
De voorverkenning
(...)
[betrokkene 2] heeft verder verklaard dat hij op 24 oktober 2012 in de avond woorden met [verdachte] heeft gekregen. [verdachte] vond het namelijk te lang duren en wilde dat er eindelijk actie zou worden ondernomen. [betrokkene 2] haalde vervolgens diezelfde avond nog [betrokkene 9] op en vroeg hem als chauffeur te fungeren bij de uitvoering van de moordopdracht. [betrokkene 9] weigerde volgens [betrokkene 2] echter om betrokken te raken, toen hij tijdens de voorverkenning met [betrokkene 2] de woning van [betrokkene 1] herkende. Door de druk die [verdachte] eerder die avond had gezet op [betrokkene 2] om actie te ondernemen, besloot [betrokkene 2] na de weigering van [betrokkene 9] om zelf uit te stappen bij de woning van [betrokkene 1] om te kijken of de bus van [betrokkene 1] op de oprit stond. [betrokkene 2] werd vervolgens overlopen door [slachtoffer] . Hij kende [slachtoffer] , omdat hij haar verschillende keren had gezien als hij een boodschap van [verdachte] aan [betrokkene 1] moest overbrengen. Tijdens het overhaast wegrijden, raakte [betrokkene 2] een varkensrug.
(...)
- Over de uitvoering van de opdracht: het schietincident
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij een dag na de voorverkenning, 25 oktober 2012, had besloten dat het die dag moest gaan gebeuren, mede door de ruzie met [verdachte] van de dag ervoor. Hij haalde [betrokkene 3] op bij [betrokkene 7] en reed rond 17.00/18.00 met hem naar de woning van [verdachte] om de Skorpion op te halen. Door [verdachte] wordt, zo heeft [betrokkene 2] verklaard, naast de tas met de Skorpion ook een revolver ter beschikking gesteld. De Skorpion en bijbehorende munitie worden door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] schoongemaakt in de badkamer van de woning van [verdachte] . (...) In de badkamer heeft [betrokkene 2] nog een keer duidelijk gemaakt aan [betrokkene 3] dat het die dag ging gebeuren. Hij wees naar de grond, daarmee bedoelde hij vandaag, en maakte een schietgebaar. (...)
[betrokkene 2] verklaarde op 20 oktober 2017 dat als [betrokkene 1] thuis was, de Vito bus dan op de oprit zou staan. [betrokkene 2] zou [betrokkene 1] aanwijzen zodat hij zou weten om welke persoon het zou gaan en dan zou [betrokkene 3] de klus klaren. Op 26 september 2018 verklaarde [betrokkene 2] dat [betrokkene 3] niet wist wie hij moest doodschieten: “De bedoeling was dat als de bus van [betrokkene 1] daar zou staan dat (..) ik had me voorgenomen dat ik [betrokkene 3] , als [betrokkene 1] thuis zou zijn, om hem [betrokkene 1] aan te wijzen, zodat [betrokkene 3] wist op wie hij moest schieten. Maar [betrokkene 1] was er niet.” Ter terechtzitting in eerste aanleg op 3 oktober 2019: “Ik wist niet of [betrokkene 3] een goede schutter was” (p-v terechtzitting pagina 16). En: “Nee ik kon niet met hem (hof, [betrokkene 3] ) communiceren” (p-v terechtzitting pagina 19), “Als [betrokkene 1] er was zou ik hem aanwijzen en dan zou ik [betrokkene 3] zijn ding laten doen. Ik had tijdens de autorit van [betrokkene 7] naar de villa uitgelegd dat het die dag ging gebeuren. Ik heb hem dat in de badkamer van de villa ook nog eens verteld. Ik zou [betrokkene 1] aanwijzen aan [betrokkene 3] . Hoe hij het ging doen, wist ik niet. Het leek mij logisch dat (...) als [slachtoffer] daar liep en [betrokkene 3] had dat gezien, dat hij dan niet zou schieten. U vraagt mij of wij dat hadden afgesproken. Ik kon niet met hem communiceren. Ik was de taal niet machtig” (p-v terechtzitting pagina 26).
Met betrekking tot het schietincident zelf heeft [betrokkene 2] het volgende verklaard. [betrokkene 2] heeft de auto in een doodlopend straatje geparkeerd tussen het voetbalveld en een aldaar gelegen tuindersbedrijf. Via een pad tussen de autosnelweg en het voetbalveld zijn ze in het achterste gedeelte van de tuin van de familie [betrokkene 1] gekomen. Het was er donker. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] liepen vervolgens samen naar de woning.
Ter hoogte van de pilaren (hof, de “stenen penanten” uit het forensisch onderzoek) heeft [betrokkene 2] [betrokkene 3] duidelijk gemaakt dat hij daar moest wachten en wel bij de meest rechtse pilaar kijkend naar het huis. [betrokkene 2] deed dat door naar de grond te wijzen en met zijn hand maakte hij duidelijk “wachten”. Vervolgens maakte hij met zijn arm een draaiende beweging in een cirkel en wees hij met zijn wijsvinger en middelvinger naar zijn ogen, om aan te geven dat hij om de woning zou lopen om te gaan kijken. [betrokkene 3] is vervolgens daar ter hoogte van de rechterpilaar gaan zitten. [betrokkene 3] had de Skorpion bij zich en [betrokkene 2] droeg de revolver achter zijn broeksband. [betrokkene 2] is toen naar de andere kant van de woning gelopen. De bus van [betrokkene 1] stond namelijk niet op de oprit en dat zou betekenen dat [betrokkene 1] niet thuis zou zijn. [betrokkene 2] wilde zich ervan vergewissen dat de bus van [betrokkene 1] niet aan de andere kant van de woning stond. Omdat [betrokkene 2] ook daar niets zag, is hij dezelfde weg weer terug gelopen, over de tweede oprit. Tijdens het teruglopen wenkte [betrokkene 2] naar [betrokkene 3] , een soort van ‘kom hier’ beweging, en riep hem, ‘ [betrokkene 3] ’, in de veronderstelling dat hij achter hem aan zou komen. Toen hij een boom/plant/struik met een plantenbak passeerde, riep hij nog een keer en zwaaide hij nog een keer met zijn hand en liep door. Hij zwaaide en riep in de richting ‘waar hij bij die pilaar’ (het hof begrijpt: in de richting van de stenen penant waar [betrokkene 2] [betrokkene 3] eerder had gepositioneerd). [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij [betrokkene 3] niet kon zien en niet wist of [betrokkene 3] hem gezien had. Hij heeft ook geen reactie van [betrokkene 3] gehoord. Op het moment dat hij [betrokkene 3] voor de tweede keer riep en wenkte, keek hij richting de snelweg en hoorde hij dat er achter hem werd geschoten. Hij schrok, dacht dat er mogelijk vanuit de woning op hem en [betrokkene 3] werd geschoten, draaide zich om en begon zelf ook te schieten met de revolver. Die heeft hij, zonder concreet ergens op te richten, naar eigen zeggen leeggeschoten. Hij rende terug naar de auto en wachtte daar totdat [betrokkene 3] ook weer in zou stappen. Die vertelde dat hij had geschoten en sprak van een vrouw en een hond. [betrokkene 2] verifieerde dit nog door met zijn handen de welving van borsten na te bootsen. [betrokkene 2] reed vervolgens samen met [betrokkene 3] weg in de richting van Duitsland. Onderweg worden de handschoenen van [betrokkene 3] , de hulzen van de revolver en het magazijn van de Skorpion weggegooid. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij tijdens de autorit boos is geworden op [betrokkene 3] , omdat het helemaal niet de bedoeling was om op de vrouw te schieten.
Uiteindelijk is [betrokkene 2] met [betrokkene 3] naar [betrokkene 10] gereden. Daar heeft hij van alles geroepen en aan [betrokkene 10] en [betrokkene 11] verteld dat er geschoten was. De Skorpion heeft [betrokkene 2] bij [betrokkene 10] achtergelaten.
(...)
Zoals hiervoor al is vermeld, zijn er op 25 oktober 2012 tussen 19.54 en 23.30 uur geen telefoonregistraties geweest van de telefoon van [betrokkene 2] . De eerste registratie na de moord, om 23.30 uur, betreft een uitgaand sms-bericht van [betrokkene 2] aan [verdachte] .
[betrokkene 2] heeft naar eigen zeggen nog wat rondgereden alvorens hij naar de woning van [betrokkene 7] is teruggekeerd, waar hij heeft geslapen. In de ochtend is hij naar zijn moeder gereden en daar hoorde hij pas dat ze de vrouw van [betrokkene 1] niet alleen hadden neergeschoten, maar dat zij doodgeschoten was. Vervolgens heeft [betrokkene 2] de revolver opgehaald bij [betrokkene 13] en is hij naar de woning van [verdachte] gereden. De revolver heeft hij bij de woning van [verdachte] in de Maas gegooid. [betrokkene 2] is daarna de woning van [verdachte] binnengegaan en heeft [verdachte] verteld dat [betrokkene 3] de vrouw had doodgeschoten. [verdachte] reageerde door te gebaren dat [betrokkene 2] stil moest zijn en vroeg hem of [betrokkene 2] nog iets nodig had. [betrokkene 2] vraagt hem dan om geld. In de tijd dat de partner van [verdachte] een geldbedrag van € 1.000,00 of € 1.500,00 ophaalt bij de frituur, frist [betrokkene 2] zich op en pakt zijn spullen. Dat [betrokkene 2] toen [verdachte] heeft bezocht, is door [verdachte] bevestigd.
(...)
[betrokkene 3] heeft, na in eerste instantie bij de politie telkens te hebben ontkend iets met de moord te maken te hebben, na het naar buiten komen van de kluisverklaringen van [betrokkene 2] op 27 augustus 2019, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep zijn betrokkenheid bij de moord erkend. Hij heeft verklaard dat hij op 25 oktober 2012 door [betrokkene 2] is opgehaald bij [betrokkene 7] , dat zij samen naar de woning aan de [a-straat 1] zijn gegaan, dat [betrokkene 2] hem een wapen heeft gegeven en dat zij daar allebei hebben geschoten en dat zij schuldig zijn aan de moord op [slachtoffer] . Ook heeft hij verklaard over de aanwezigheid van twee wapens: een automatisch wapen en een revolver.
Bewijsoverwegingen
(...)
IV. Conclusie hof
Op basis van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof, net als de rechtbank, vast dat [slachtoffer] het onbedoelde slachtoffer is geworden van de uitvoering van de moordopdracht op [betrokkene 1] . Die moordopdracht is gegeven door [verdachte] en uitgevoerd door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] , waarbij [betrokkene 3] met de Skorpion heeft geschoten op [slachtoffer] en [betrokkene 2] met de revolver geschoten heeft.
Het vereiste opzet en de kwalificatie van de verwijten
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] , op grond van een drugsconflict met [betrokkene 1] , aan [betrokkene 2] de opdracht heeft gegeven om [betrokkene 1] met een vuurwapen om te brengen. [betrokkene 2] heeft de opdracht aangenomen, maar wilde het niet zelf doen en zou daartoe met medeweten van [verdachte] iemand uit het buitenland halen. Om dit te bewerkstelligen heeft hij de stiefvader van zijn toenmalige vriendin, [betrokkene 3] , gerekruteerd en vanuit Letland naar Nederland gehaald. [betrokkene 2] heeft [betrokkene 3] met handen en voeten aangegeven dat hij een manspersoon moest doden en heeft hem daarvoor een geldbedrag in het vooruitzicht gesteld. Ook heeft hij [betrokkene 3] geholpen met de reis naar en het verblijf in Nederland met als enige doel het uitvoeren van de moord. [verdachte] heeft enige tijd het latere moordwapen (de Skorpion) voor [betrokkene 2] in bewaring gehad. [betrokkene 2] heeft in de avond van 24 oktober 2012, nadat hij woorden had gehad met [verdachte] omdat deze vond dat het te lang duurde, een mislukte voorverkenning uitgevoerd waarbij hij is overlopen door het latere slachtoffer, [slachtoffer] . [verdachte] heeft [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 25 oktober 2012 in de vroege avond de Skorpion en een revolver ter beschikking gesteld. Alvorens op pad te gaan, hebben [betrokkene 2] en [betrokkene 3] samen het automatische vuurwapen en de bijbehorende munitie schoongemaakt. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn vervolgens naar de [a-straat 1] te [geboorteplaats] gereden met het doel [betrokkene 1] te doden. [betrokkene 2] was gewapend met een revolver en [betrokkene 3] met de Skorpion. [betrokkene 3] is door [betrokkene 2] bij de rechter stenen penant op 5 meter afstand van de achterdeur van de woning neergezet. Toen [betrokkene 2] na een korte verkenning rondom de woning de conclusie trok dat [betrokkene 1] niet thuis was, wilde hij terugkeren naar de auto. Daartoe riep hij [betrokkene 3] en heeft hij hem gewenkt, zonder na te gaan of [betrokkene 3] hem had gehoord c.q. begrepen. [betrokkene 3] heeft vervolgens, toen [slachtoffer] de achterdeur opende en naar buiten stapte, het vuur geopend en haar om het leven gebracht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling. Het initiële plan was immers om niet [slachtoffer] , maar om [betrokkene 1] om het leven te brengen, zo volgt onder meer uit de verklaringen van [betrokkene 2] , [betrokkene 6] , [betrokkene 11] en [betrokkene 10] . Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of dit aan het opzet alsmede aan de voorbedachte raad van respectievelijk [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [verdachte] ten aanzien van de dood van [slachtoffer] afdoet. Het hof beoordeelt die vraag ontkennend. Het hof overweegt daartoe, deels in lijn met de rechtbank, het volgende.
[betrokkene 3] heeft door in het donker en van korte afstand (vijf meter), toen hij kennelijk beweging bij de deur zag (omdat [slachtoffer] de deur opende en naar buiten stapte), direct met een automatisch vuurwapen een regen van kogels op de persoon die uit de deur stapte af te schieten, die persoon, [slachtoffer] , opzettelijk om het leven gebracht.
Wat [betrokkene 2] betreft, stelt het hof vast dat [betrokkene 2] [betrokkene 3] naar Nederland heeft gehaald zonder zich ervan te vergewissen of hij capabel was om doelgericht te schieten en zonder vooraf een strak en concreet plan met [betrokkene 3] door te nemen over wie gedood moest worden, wie er nog meer in de woning woonden en hoe er moest worden gehandeld om het doel te bereiken. Dit alles wilde hij ter plaatse pas aan [betrokkene 3] duidelijk maken, zo heeft [betrokkene 2] verklaard (dossierpagina 14363). Daar is [betrokkene 2] echter niet aan toe gekomen. Hij heeft [betrokkene 3] dus nauwelijks geïnstrueerd over de vraag om wie het ging en de manier waarop de moord moest worden uitgevoerd (anders dan dat het om een manspersoon ging en dat het met een vuurwapen moest gebeuren). Zo heeft hij voorafgaand aan het vertrek naar de [a-straat ] geen foto laten zien van [betrokkene 1] of op een andere manier geprobeerd duidelijk te maken wie het beoogde slachtoffer was. Ook heeft hij niet met [betrokkene 3] afgesproken wanneer moest worden geschoten en wanneer de actie zou moeten worden afgeblazen. Bovendien was er sprake van een taalbarrière. Wanneer men op deze manier een samenwerking aangaat, dan loopt men het risico dat de ander niet begrijpt wat hij wel en niet moet doen en in het voorkomende geval, niet begrijpt wanneer hij zich moet terugtrekken. Daar komt nog eens bij dat [betrokkene 2] zich er niet van heeft vergewist of [betrokkene 3] hem had gehoord of gezien toen hij weer richting de auto liep. [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij tijdens het teruglopen richting de auto twee keer naar [betrokkene 3] heeft geroepen en naar hem heeft gewenkt, maar dat het voor hem niet duidelijk was of deze boodschap bij [betrokkene 3] was aangekomen. Laat staan of het voor [betrokkene 3] duidelijk was dat dit een teken was dat [betrokkene 1] niet thuis was en zij onverrichter zake weer zouden vertrekken.
Bij een juiste instructie en een goede communicatie zou [betrokkene 3] , zo neemt ook het hof aan, niet geschoten hebben toen [slachtoffer] in de deuropening verscheen. De beloning zag immers helemaal niet op haar dood.
[betrokkene 2] heeft, door te handelen zoals hij heeft gedaan en geen voorzorgsmaatregelen te nemen die de vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat [betrokkene 3] een ander dan [betrokkene 1] zou neerschieten. Het hof is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de reële, geenszins onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een ander dan [betrokkene 1] zou worden gedood, dat het – behoudens contra-indicaties (waarvan hier niet is gebleken) – niet anders kan zijn dan dat [betrokkene 2] de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. [betrokkene 2] heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
Dat heeft ook te gelden voor de vraag of sprake is van voorbedachte raad. Zoals hiervoor is overwogen was er een reeds langer bestaand plan om [betrokkene 1] te doden en zijn hiertoe ook voorbereidingen getroffen. Het is echter [slachtoffer] die het uiteindelijke slachtoffer van dit plan is geworden. Nu de aanmerkelijke kans op de dood van een ander dan [betrokkene 1] gelet op het voorgaande in het plan was inbegrepen, strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot het dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht.
Daarmee laat de dood van [slachtoffer] zich kwalificeren als moord, gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking door [betrokkene 2] en [betrokkene 3] .
[verdachte] heeft [betrokkene 2] (en [betrokkene 3] ) aangezet om de moord op [betrokkene 1] te plegen. Hij heeft immers [betrokkene 2] ingelicht wie het beoogde slachtoffer was, een geldelijke beloning in het vooruitzicht gesteld en financiële middelen ter beschikking gesteld voor de voorbereiding van de moord, zoals de reis- en verblijfkosten van de huurmoordenaar en de aanschaf van een wapen. Ook heeft hij één van de wapens in bewaring gehad en nog een tweede vuurwapen ter beschikking gesteld. [verdachte] heeft [betrokkene 2] echter verder geen aanwijzingen gegeven over hoe en waar het moest gaan gebeuren en hierover ook niet met [betrokkene 3] gecommuniceerd, terwijl hij wist dat laatstgenoemde de feitelijke uitvoerder van de moord zou zijn. [verdachte] heeft zich er niet van vergewist of het voor [betrokkene 3] duidelijk was wat hij moest gaan doen en of hij daartoe geschikt was. Het hof neemt verder aan dat [verdachte] wist, althans er rekening mee hield dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de moord bij de woning van [betrokkene 1] gingen uitvoeren. [verdachte] wist dat daar ook andere personen, waaronder [slachtoffer] , woonden. Door zich niet met de planning en de uitvoering te bemoeien, maar wel kort voor de moord de druk op te voeren bij [betrokkene 2] , heeft [verdachte] het risico op de koop toe genomen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen. Dan lopen ook anderen de reële, niet onwaarschijnlijke en dus aanmerkelijke kans om gedood te worden.
Het hof is van oordeel dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht zijn op de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat een ander dan [betrokkene 1] zou worden gedood, dat het – behoudens contra-indicaties (waarvan hier niet is gebleken) – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Door zo te handelen en geen voorzorgsmaatregelen te nemen die deze vergissing redelijkerwijze had kunnen voorkomen, heeft ook [verdachte] die aanmerkelijke kans bewust aanvaard en daarmee voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .
Dat [verdachte] schuldig is aan uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer] , volgt ook hier uit het feit dat niet gebleken is dat op enige wijze een voorzorgsmaatregel is getroffen om het risico op andere slachtoffers dan [betrokkene 1] te voorkomen. In dat geval strekt de voorbedachte raad zich ook uit tot het dodelijke slachtoffer waar het plan niet op was gericht. De aanmerkelijke kans op de dood van een ander was immers bij het plan inbegrepen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer] (...) heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.”
3.3.1
Het hof heeft onder meer de volgende vaststellingen gedaan. De verdachte heeft, vanwege een drugsconflict dat hij had met [betrokkene 1] , de medeverdachte [betrokkene 2] de opdracht gegeven om [betrokkene 1] om het leven te brengen. [betrokkene 2] heeft ter uitvoering van die opdracht en met medeweten van de verdachte [betrokkene 3] vanuit Letland naar Nederland laten overkomen om deze moord te plegen. Vanwege een taalbarrière verliep de communicatie tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] “met handen en voeten”. [betrokkene 3] heeft nauwelijks instructies ontvangen over wie er gedood moest worden, behalve dat het ging om een man. De verdachte heeft een geldelijke beloning in het vooruitzicht gesteld en financiële middelen ter beschikking gesteld voor de moord, zoals de reis- en verblijfkosten van [betrokkene 3] en de aanschaf van een wapen. Ook heeft hij één van de vuurwapens die bij de moord zijn gebruikt, in bewaring gehouden en een tweede vuurwapen ter beschikking gesteld. De verdachte heeft zich niet met de planning en uitvoering van de door hem gegeven opdracht bemoeid, hij heeft geen aanwijzingen gegeven aan [betrokkene 2] over hoe en waar de moord zou moeten worden gepleegd en hij heeft niet met [betrokkene 3] gecommuniceerd om zich ervan te vergewissen of het voor [betrokkene 3] duidelijk was wat er van hem werd verwacht.
Het hof heeft daarnaast aangenomen dat de verdachte wist, althans er rekening mee hield, dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] de moord bij de woning van [betrokkene 1] zouden gaan uitvoeren, en dat de verdachte wist dat daar ook andere personen woonden, onder wie [slachtoffer] . Uit de vaststellingen van het hof volgt verder dat de verdachte één dag voor de moord de druk begon op te voeren bij [betrokkene 2] , omdat hij vond dat het te lang duurde en zijn opdracht uitgevoerd wilde zien. Het hof heeft overwogen dat de verdachte daarmee het risico op de koop toe heeft genomen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] overhaast zouden overgaan tot de uitvoering van de moordopdracht en dat daarbij ook overhaaste beslissingen zouden worden genomen, zodat de aanmerkelijke kans bestond dat (ook) anderen dan [betrokkene 1] zouden worden gedood.
3.3.2
Het hof heeft op basis van onder meer deze vaststellingen geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer [slachtoffer] . Daartoe heeft het hof overwogen dat de verdachte, door bewust op de onder 3.3.1 weergegeven manier de uitvoering van zijn opdracht om [betrokkene 1] van het leven te beroven over te laten aan anderen zonder voorzorgsmaatregelen te nemen om het risico op andere slachtoffers dan [betrokkene 1] redelijkerwijze te voorkomen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een ander dan het beoogde slachtoffer zou worden gedood. Het oordeel van het hof is toereikend gemotiveerd.
3.4
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2024.