Conclusie
1.Inleiding
2.Waar het in cassatie om gaat
3.De met de ontnemingszaak samenhangende strafzaak
4.Het eerste middel
Onderzoek van de zaak
PbEU2013, L 294/1; hierna: Richtlijn): [1]
“one of the fundamental features of a fair trial”. [3] Volgens het EHRM is het belang van het recht op toegang tot een advocaat gelegen in
“prevention of a miscarriage of justice and, above all, the fulfilment of the aims of Article 6, notably equality of arms between the investigating or prosecuting authorities and the accused; counterweight to the vulnerability of suspects in police custody; fundamental safeguard against coercion and ill-treatment of suspects by the police; ensuring respect for the right of an accused not to incriminate him/herself and to remain silent, which can – just as the right of access to a lawyer as such – be guaranteed only if he or she is properly notified of these rights. In this connection, immediate access to a lawyer able to provide information about procedural rights is likely to prevent unfairness arising from the lack of appropriate information on rights”. [4] In het EVRM is niet gespecificeerd hoe de uitoefening van het recht op rechtsbijstand vorm moet krijgen. Het EVRM
“leaves to the Contracting States the choice of the means of ensuring that it is secured in their judicial systems, the Court’s task being only to ascertain whether the method they have chosen is consistent with the requirements of a fair trial”. [5]
Stachev– over onder meer het doen van afstand van het recht op toegang tot een advocaat – bovendien aan dat volgens diens vaste rechtspraak voor de uitlegging van een bepaling van het Unierecht niet alleen rekening moet worden gehouden met de bewoordingen van die bepaling, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. [8] Eerder maakte het HvJ EU al duidelijk dat de Richtlijn de bevordering beoogt van met name het recht zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen, dat is verankerd in art. 47 tweede alinea Handvest alsook van de rechten van verdediging die zijn gewaarborgd door art. 48 lid 2 Handvest. [9] Daarbij overweegt het HvJ EU dat art. 48 lid 2 overeen komt met art. 6 lid 3 EVRM en overeenkomstig art. 52 lid 3 Handvest dezelfde inhoud en reikwijdte heeft als dat artikel.
“The Court reiterates that neither the letter nor the spirit of Article 6 of the Convention prevents a person from waiving of his own free will, either expressly or tacitly, the entitlement to the guarantees of a fair trial. That also applies to the right to legal assistance[…]
.” [16] Daarbij plaatst het EHRM wel de kanttekening dat
“the right to counsel, being a fundamental right among those which constitute the notion of a fair trial and ensuring the effectiveness of the rest of the guarantees set forth in Article 6 of the Convention, is a prime example of those rights which require the special protection of the “knowing and intelligent waiver” standard established in the Court’s case-law[…]
.” [17] In de rechtspraak van het EHRM wordt als algemeen uitgangspunt gehanteerd dat
“such a waiver must be established in an unequivocal manner and be attended by minimum safeguards commensurate to its importance. Such a waiver need not be explicit, but it must be voluntary and constitute a knowing and intelligent relinquishment of a right[…]
. Before an accused can be said to have implicitly, through his conduct, waived an important right under Article 6, it must be shown that he could reasonably have foreseen what the consequences of his conduct would be[…]
. Moreover, the waiver must not run counter to any important public interest[…]
.” [18] Deze vereisten nemen ondertussen niet weg dat een
“waiver”ook rechtsgeldig kan zijn wanneer deze zonder rechtsbijstand tot stand is gekomen. [19]
NJ2010/143 m.nt. Schalken. Ondanks dat in deze zaak sprake was van een toegevoegde raadsman, die terechtzitting aanwezig was en zich voor de verdachte beschikbaar hield hoewel de verdachte afstand had gedaan van rechtsbijstand, overwoog de Hoge Raad dat “in de bijzondere omstandigheden van het geval” en “indringende toets” moest worden aangelegd. [30]
NJ2024/200 m.nt. Jörg, r.o. 2.7.2 vermeldt de criteria “vrijwillig en ondubbelzinnig” wel, maar de term “desbewust” niet. Volgens mij betekent dit niet dat de Hoge Raad niet meer de eis stelt dat de afstand “desbewust” moet zijn gedaan, al is het alleen al omdat vrijwillige afstand tot op zekere hoogte veronderstelt dat de afstand desbewust is gedaan. Voorts blijkt uit de hiervoor besproken rechtspraak van het HvJ EU dat de Richtlijn een informatieplicht stelt om te waarborgen dat het besluit om afstand te doen wordt genomen met volledige kennis van zaken. [32] Uit de wetsgeschiedenis volgt bovendien dat art. 9 lid 1 Richtlijn – waarvan art. 28a lid 1 Sv een implementatie is – moet worden verstaan tegen de achtergrond van de rechtspraak van het EHRM. [33] Zoals hiervoor onder 4.8 al aan de orde kwam, stelt het EHRM juist bij het doen van afstand van rechtsbijstand de eis dat de afstand “
knowing and intelligent”is. In mijn ogen liggen die eisen en het vereiste van “desbewuste afstand” sterk in elkaars verlengde. Bovendien houdt art. 28a lid 2 Sv in dat wanneer aan de rechter of de opsporingsambtenaar blijkt dat de verdachte afstand wil doen van het recht op rechtsbijstand, deze hem inlicht over de gevolgen daarvan en hem meedeelt dat hij kan terugkomen van zijn beslissing. Volgens de wetsgeschiedenis “kan ermee worden volstaan aan de verdachte mede te delen dat hij in geval van afstand niet kan profiteren van rechtsgeleerde bijstand, en dat dit nadelige gevolgen voor hem kan hebben. In beginsel behoeft de verdachte slechts eenmaal, bij gelegenheid van het doen van afstand, op deze gevolgen te worden gewezen”. [34] Hierin zijn mijns inziens waarborgen te zien die ertoe strekken dat een afstand
“knowing and intelligent”/ “desbewust” plaatsvindt.
“knowing and intelligent waiver”komt tot uitdrukking in de zaak
Pishchalnikov tegen Rusland. In deze zaak had Pishchalnikov een bekentenis afgelegd tijdens een politieverhoor waarbij hij niet werd bijgestaan door een advocaat. Het EHRM oordeelde dat Pishchalnikov niet op een bewuste, expliciete en ondubbelzinnige manier afstand had gedaan van zijn recht op rechtsbijstand door antwoord te geven op de vragen tijdens het politieverhoor. Het EHRM benadrukte: “
the Court does not rule out that, in a situation when his request for assistance by counsel had been left without adequate response, the applicant who, as it follows from the case file, had had no previous encounters with the police, did not understand what was required to stop the interrogation. The Court is mindful that the applicant may not have had sufficient knowledge, experience, or even sufficient self-confidence to make the best choice without the advice and support of a lawyer. […] Given the lack of legal assistance the Court considers it also unlikely that the applicant could reasonably have appreciated the consequences of his proceeding to be questioned without the assistance of counsel in a criminal case concerning the investigation of a number of particularly grave criminal offences.” [35]
NJ2021/38 m.nt. Klip, r.o. 2.4 voor het recht op rechtsbijstand. In die zaak ging het om rechtsbijstand tijdens het politieverhoor. In de context van rechtsbijstand op de terechtzitting kan worden gewezen op HR 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:322,
NJ2017/178 m.nt. Schalken. In deze zaak was ambtshalve een raadsman aangewezen. De raadsman had voorafgaand aan de zitting per fax aan het hof laten weten dat hij de verdediging had neergelegd. Op de terechtzitting verscheen de verdachte noch zijn raadsman. Het hof verleende verstek en ging over tot de inhoudelijke behandeling van de zaak. In cassatie werd geklaagd dat het hof ten onrechte niet een opvolgend raadsman aan de verdachte had toegevoegd. De Hoge Raad oordeelde dat er voor het hof onder de omstandigheden van het geval geen aanleiding bestond ervan uit te gaan dat de verdachte het verlangen had ofwel bij zijn afwezigheid zich door zijn raadsman te doen verdedigen ofwel zich van een nieuwe raadsman te voorzien. Daarbij betrok de Hoge Raad uitdrukkelijk dat de dagvaarding voor de terechtzitting in persoon was betekend en dat de verdachte niet ter terechtzitting was verschenen. Gelet op die omstandigheden was het hof volgens de Hoge Raad niet gehouden tot nader onderzoek over dat verlangen of tot toevoeging van een andere advocaat op de voet van art. 41 of 45 Sv. Volgens de Hoge Raad kan daarover “[s]lechts in bijzondere omstandigheden” anders worden geoordeeld en houden de stukken van het geding niets in waaruit het vermoeden kan rijzen dat zich zodanige omstandigheden van het geval hebben voorgedaan.
NJ1998/677. In deze zaak had de verdachte aanvankelijk een gekozen raadsman, maar liet die raadsman op enig moment aan het hof weten dat hij zich als raadsman van de verdachte had teruggetrokken. Daarbij merkte hij op dat het hem niet meer was gelukt de afgelopen weken contact te krijgen met de verdachte. Op de terechtzitting in hoger beroep verscheen de verdachte niet en een raadsman evenmin. De verdachte was voor deze terechtzitting op de voorgeschreven wijze opgeroepen. In dit geval betrof het echter geen betekening in persoon. Omdat niet duidelijk was of de verdachte van de omstandigheid dat zijn raadsman hem in de steek had gelaten op de hoogte was, concludeerde wnd. A-G Keijzer dat het hof in strijd met art. 6 lid 3 aanhef en onder c jo. lid 1 EVRM had geoordeeld dat de verdachte ervoor had gekozen om niet ter terechtzitting te verschijnen. Daarentegen achtte de Hoge Raad dat oordeel gelet op de procesgang in hoger beroep niet onbegrijpelijk. Er bestond volgens de Hoge Raad voor het hof geen aanleiding ervan uit te gaan dat de verdachte het verlangen had bij zijn afwezigheid door zijn voormalig raadsman te worden verdedigd ofwel zich van een nieuwe raadsman te voorzien. Daaraan deed volgens de Hoge Raad niet af dat de raadsman te kennen had gegeven dat hij de verdachte niet kon bereiken, aangezien van de verdachte in elk geval kan worden verwacht dat hij, indien hij ervoor heeft gekozen zich te voorzien van rechtskundige bijstand, ofwel zelf contact onderhoudt met zijn raadsman ofwel er zorg voor draagt dat hij bereikbaar is voor zijn raadsman, en dat dit allereerst de verantwoordelijkheid is van de verdachte.
“implicitly, through his conduct”tot uitdrukking kan komen. [37] Daarbij geldt dan wel dat moet blijken dat bewust en vrijwillig afstand van het recht is gedaan, zo volgt uit de zaak
Sejdovic tegen Italië, waarin de verdachte bij verstek was veroordeeld tot een lange gevangenisstraf. De Italiaanse autoriteiten stelden dat Sejdovic afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en zijn recht op rechtsbijstand, doordat hij niet was verschenen. Het EHRM stelde vast dat er in deze zaak geen omstandigheden waren waaruit ondubbelzinnig (“
unequivocally”) bleek dat Sejdovic op de hoogte was van de strafzaak tegen hem en dat daarom uit de omstandigheid dat hij niet was verschenen op de zitting geen rechtsgeldige
“waiver”kon worden afgeleid:
“In those circumstances, the Court considers that it has not been shown that the applicant had sufficient knowledge of his prosecution and of the charges against him. It is therefore unable to conclude that he sought to evade trial or unequivocally waived his right to appear in court.” [38]
NJ1998/677. Nadien heeft de Hoge Raad in relatie tot het aanwezigheidsrecht van een meer genuanceerde benadering blijk gegeven dan waarvan nog sprake lijkt te zijn in het arrest van de Hoge Raad van 26 mei 1998. [39] In het arrest van 19 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1263,
NJ2023/356 m.nt. Jörg, r.o. 2.5.1 overweegt de Hoge Raad: “In het geval dat de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in de BRP, geldig is betekend (uitgereikt) en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, kan de rechter
in beginseluitgaan van het
vermoedendat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dat is
andersals er duidelijke aanwijzingen zijn van het tegendeel” (cursiveringen
PHvK). In die zaak was dat het geval. Weliswaar was de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig betekend, maar deze was uitsluitend aangeboden op het adres waarvoor de verdachte een contact- en straatverbod had. De Hoge Raad oordeelde dat nu niet kon worden vastgesteld dat de verdachte op andere wijze op de hoogte was gesteld of daadwerkelijk weet had van de zitting in hoger beroep, niet kon worden uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechter moet dan “onderzoeken – en van dat onderzoek blijk geven – of er reden is het onderzoek op de terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn.”
“waiver”bij het recht op rechtsbijstand. [40] Daarmee is er bij afstand van rechtsbijstand mogelijk minder ruimte voor de nuancering die de Hoge Raad nog aanbrengt in het arrest van 19 september 2023. Die nuancering houdt in dat de rechter in de afweging kan betrekken dat van de verdachte mag worden verwacht dat hij de gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de dagvaarding in hoger beroep hem niet bereikt en dat hij “zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman – die uit eigen hoofde een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep ontvangt als hij zich in hoger beroep heeft gesteld – opdat de verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak op de hoogte komt.”
“the fact that the accused, in spite of having been properly summoned, does not appear, cannot – even in the absence of an excuse – justify depriving him of his right under Article 6 § 3 of the Convention to be defended by a lawyer”
. [41] Volgens het EHRM mag de wetgeving wel zo zijn ingericht dat het niet verschijnen zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat wordt ontmoedigd, maar daarbij benadrukt het EHRM dat “
provided that any sanctions used are not disproportionate in the circumstances of the case and the defendant is not deprived of his right to be defended by counsel”. [42] Deze rechtspraak kan mijns inziens in meer algemene zin zo worden begrepen dat de afwezigheid van de verdachte ter terechtzitting er niet reeds op zichzelf toe mag leiden dat hij verstoken blijft van rechtsbijstand.
“waivers”worden gesteld, hetgeen onder meer een strenge toetsing aan het “
knowing and intelligent”-criterium vereist. De rechter moet er op toezien dat met de afstand geen afbreuk wordt gedaan aan het recht op een eerlijk proces. Daartoe zal de rechter allereest moet controleren of de afstand “vrijwillig, desbewust en ondubbelzinnig” door de verdachte is gedaan. Wanneer de afstand van het recht op rechtsbijstand niet expliciet wordt gedaan maar door de rechter wordt afgeleid uit de omstandigheid dat de verdachte noch een raadsman is verschenen op de terechtzitting, ontbreekt de bevestiging die normaal gesproken bewustheid en vrijwilligheid kan aantonen. In dat soort gevallen moet de rechter extra zorgvuldig nagaan of wel ondubbelzinnig afstand is gedaan, of de verdachte voldoende was geïnformeerd en begreep dat hij in geval van afstand niet kan profiteren van rechtsgeleerde bijstand en dat dit nadelige gevolgen voor hem kan hebben. Zodanige verificatie is nodig om te waarborgen dat de verdachte weet dat hij afstand doet (waarvoor zal moeten kunnen worden vastgesteld dat hij weet dat hij geen advocaat meer heeft en wanneer de zitting is waarvoor die advocaat niet meer beschikbaar is) en dat hij daadwerkelijk begrijpt welke rechten hij prijsgeeft en wat de mogelijke gevolgen daarvan zijn. Een en ander vergt juist bijzondere aandacht wanneer de verdachte ter terechtzitting niet aanwezig is, ook omdat de rechter de verdachte in zo’n geval niet rechtstreeks kan inlichten over de gevolgen van het doen van afstand en niet kan meedelen dat hij van zijn beslissing kan terugkomen (art. 28a lid 2 Sv). Die onmogelijkheid behoeft geen obstakel te zijn voor de vaststelling dat de verdachte rechtsgeldig afstand heeft gedaan, maar het oordeel dat dit het geval is – en dat de verdachte dus onder meer voldoende informatie had om de afstand “
intelligent” te kunnen doen – zal dan wel op andere omstandigheden moeten kunnen steunen.
NJ1998/677 en het onder 4.15 behandelde arrest HR 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:322,
NJ2017/178 m.nt. Schalken. Anders dan in de onderhavige zaak, was in het laatstgenoemde arrest van 28 februari 2017 de dagvaarding voor de terechtzitting in persoon betekend. En het arrest van 26 mei 1998 is mogelijk gedateerd en in elk geval betreft dat een gekozen raadsman en geen aangewezen raadsman, zoals in de onderhavige zaak. Juist in een dergelijk geval kan de zorg voor de verdediging niet zonder meer aan de verdachte of betrokkene worden gelaten.
knowing and intelligent” is gebeurd. Daarom had het hof het onderzoek op de terechtzitting moeten schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn en/of om de verdediging aldaar door een raadsman te laten voeren. Dat de betrokkene zich volgens het hof passief opstelt in het hoger beroep doet hier niet wezenlijk aan af. Daarbij komt dat niet duidelijk is wat de achtergrond van die passiviteit is, terwijl het gelet daarop juist temeer van belang kan zijn dat de betrokkene rechtsbijstand heeft. Het oordeel van het hof is ontoereikend gemotiveerd.
5.Het tweede middel
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 29.090,78.”
6.Het derde middel
Bewijsvoering