Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
2 maart 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1956, geen raadsman had tijdens het hoger beroep. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het hof. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, terwijl er geen raadsman was opgetreden en er in strijd met artikel 40 lid 1 onder b van het Wetboek van Strafvordering geen raadsman was aangewezen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat op grond van artikel 27 lid 3 Sv het voorschrift van artikel 40 lid 1 onder b Sv van overeenkomstige toepassing is in de ontnemingsprocedure. Dit houdt in dat voor de betrokkene die geen raadsman heeft, door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman moet worden aangewezen na mededeling door het openbaar ministerie dat hoger beroep is ingesteld. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.