3.2.1. In het (verkorte) arrest is overwogen, voor zover hier van belang:
"Het hof neemt als grondslag van de vordering in aanmerking de in de strafzaak onder parketnummer 09-757527-02 tegen de veroordeelde bewezen verklaarde feiten.
In onderhavige zaak is een rapport strafrechtelijk financieel onderzoek met bijlagen, opgemaakt en ondertekend op 8 februari 2005 door de rapporteurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden werkzaam bij de financiële recherche unit van het regiokorps Haaglanden. De conclusie van het rapport is dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 1 januari 2002 tot en met 22 oktober 2002 € 163.507,78 bedraagt.
Naar aanleiding van de behandeling van de zaak in eerste aanleg en de daaraan voorafgaande conclusiewisselingen tussen het openbaar ministerie en de verdediging, alsmede de conclusiewisseling tussen genoemde partijen in hoger beroep en de terechtzitting in hoger beroep van 19 mei 2010, is het hof gebleken dat er in de onderhavige zaak uiteindelijk twee discussiepunten zijn. Het eerste discussiepunt behelst de vraag of de bankrekening bij de Banque Populaire in Marokko toebehoorde aan de veroordeelde. Het tweede discussiepunt is de juistheid van de door de rechtbank als bewijs gebezigde verklaring van getuige [betrokkene 1].
Het hof zal bovenstaande discussiepunten achtereenvolgens behandelen.
(...)
Dat de veroordeelde een bankrekening in Marokko heeft gehad staat op zich niet ter discussie. De veroordeelde heeft echter verklaard dat hij deze rekening weliswaar op zijn naam heeft geopend, doch dat zijn vader hier feitelijk gebruik van zou maken, en dat - het grootste deel van - de saldi dus aan zijn vader toebehoorden (...)
Het hof acht deze verklaring van de veroordeelde onaannemelijk en wel om de volgende redenen.
De politie heeft zowel bij de veroordeelde thuis als in zijn fouillering stortingsbewijzen en afschriften van deze rekening aangetroffen, welke als bijlage bij voormeld rapport zijn gevoegd. Het hof stelt vast dat over de periode 1 januari 2002 tot en met 29 juli 2002 in totaal 10 afschriften bij de verdachte zijn aangetroffen, (...)
De veroordeelde heeft geen afdoende verklaring gegeven voor het feit dat hij en niet zijn vader in het bezit was van het overgrote deel van de afschriften van deze rekening.
(...)
Daarnaast zijn tijdens de doorzoeking in de woning van de veroordeelde 2 stortingsbewijzen met betrekking tot voormelde rekening aangetroffen. Het eerste is gedateerd 13 augustus 2001 en betreft de storting van 32.130,00 dirham, gedaan door [betrokkene 1]. De tweede storting is gedateerd 19 september 2002, betreft een bedrag van 321.000,00 dirham en is gedaan door [betrokkene 1].
[Betrokkene 1] heeft in zijn getuigenverhoor bij de politie op 18 december 2002 verklaard dat hij deze stortingen heeft verricht in opdracht van de veroordeelde. [Betrokkene 1] heeft verklaard voor 19 september 2002 drie of vier keer geld gestort te hebben.
(...)
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat getuige [betrokkene 1] op 18 december 2002 een betrouwbare verklaring heeft afgelegd en wordt het verweer van de raadsman verworpen.
De verdediging heeft voorts middels de overgelegde stukken in eerste aanleg, onder meer inhoudende stortingsbewijzen en koopcontracten, aannemelijk willen maken dat de gestorte geldbedragen op de Marokkaanse rekening van de veroordeelde zijn verkregen door middel van verkoop van onroerend goed door de vader van de veroordeelde in Marokko. Het hof constateert echter dat niet alle data en bedragen op deze stortingsbewijzen en de koopcontracten overeenkomen.
Verder blijkt uit de stukken van het dossier dat de veroordeelde een girorekening in Nederland had waarmee hij op 1 maart 2002 een bedrag van € 12.000,00 naar een onbekende buitenlandse rekening heeft overgeschreven. Op 8 maart 2002 (7 dagen later) is op zijn Marokkaanse rekening een bedrag van € 11.900,00 (121.554,00 dirham) bijgeschreven middels een overboeking van een andere bankrekening. Gelet op het over- en het bijgeschreven bedrag en de datum van de over- en bijschrijving is het aannemelijk dat deze bedragen in relatie met elkaar staan. Voorts strookt zulks niet met de verklaring van veroordeelde dat hij maar heel weinig geld op die rekening stort.
Tenslotte blijkt uit de stukken in het dossier dat de veroordeelde eind 2001 en begin 2002 een aantal flinke geldbedragen op zijn girorekening heeft gestort. Zijn verklaring hiervoor is dat hij jarenlang geld zou hebben gespaard dat hij thuis had bewaard. Het hof acht deze verklaring op basis van de stukken in het dossier betreffende de legale inkomsten van de veroordeelde niet aannemelijk, temeer niet nu de veroordeelde zelf heeft verklaard dat hij al jaren van een uitkering leefde.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat de veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat de saldi op zijn bankrekening in overwegende mate toebehoorden aan zijn vader. Het is daarentegen alleszins aannemelijk dat zowel de rekening als de saldi op deze rekening aan de verdachte toebehoorden. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van de berekeningen in het financiële rapport en stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 163.507,78 (...)"