ECLI:NL:HR:2008:BD7809

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01796/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de beëindiging van de toevoeging van een raadsman in strafzaken

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, gewezen op 7 december 2006. De verdachte, geboren in 1961, had een raadsman, mr. M.A.J. Beers, die op 16 november 2006 aan het Hof meedeelde dat zij de verdachte niet langer terzijde zou staan. De Hoge Raad diende te beoordelen of deze mededeling gelijkgesteld kon worden aan het geval waarin de verdachte geen raadsman heeft, zoals bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele mededeling van de raadsvrouwe niet leidt tot het einde van de toevoeging. Het beroep van de verdachte werd verworpen, omdat de opvatting dat de toevoeging eindigt bij het ontbreken van contact met de raadsman onjuist is. De Hoge Raad benadrukte dat de toevoeging pas eindigt na een formele beëindiging en dat de verdachte recht heeft op rechtsbijstand, ook als de raadsman zich terugtrekt. De uitspraak werd gedaan op 21 oktober 2008 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

21 oktober 2008
Strafkamer
nr. 01796/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 7 december 2006, nummer 24/000152-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Schipper heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat art. 41 Sv is geschonden aangezien niet ambtshalve een (opvolgend) raadsman aan de verdachte is toegevoegd.
2.2. In het dossier bevinden zich, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, de volgende stukken.
(i) Een door het Hof op 1 maart 2006 verleend bevel tot verlenging van de gevangenhouding van de verdachte.
(ii) Een op 4 oktober 2006 door de voorzitter van het Hof gegeven en tot de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage gerichte last tot toevoeging van mr. M.A.J. Beers als raadsvrouwe aan de verdachte.
(iii) Een aan het Hof gerichte brief van de raadsvrouwe van de verdachte van 16 november 2006, inhoudende, voor zover hier van belang:
"Op donderdag 23 november a.s. te 11.30 uur wordt de strafzaak behandeld tegen [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats]. In deze zaak heb ik mij gesteld.
Ik heb echter geen contact meer met [verdachte]. Ik zal [verdachte] ter zitting dan ook niet langer ter zijde staan."
(iv) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 november 2006 inhoudende dat aldaar de verdachte noch zijn raadsvrouwe is verschenen, alsmede dat het Hof - nadat de voorzitter mededeling had gedaan van de inhoud van de brief van de raadsvrouwe - verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte, met bevel dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
2.3. Het middel steunt op de opvatting dat de enkele mededeling van de raadsvrouwe dat zij de verdachte niet langer ter terechtzitting ter zijde staat, moet worden gelijkgesteld met het in art. 41 Sv voorziene geval dat de verdachte geen raadsman heeft. Die opvatting is onjuist. Die enkele mededeling doet immers de toevoeging niet eindigen.
2.4. Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 21 oktober 2008.