ECLI:NL:HR:2023:1263

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
21/05038
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsgeldige betekening van dagvaarding en aanwezigheidsrecht verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld door de politierechter tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die hem verboden om contact te hebben met zijn (ex-)echtgenote en zich in de nabijheid van haar woonadres te bevinden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van het hof. Het hof heeft verstek verleend en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat de dagvaarding in hoger beroep volgens het hof rechtsgeldig was betekend.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding en het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De Hoge Raad oordeelt dat, hoewel de dagvaarding op het adres van de verdachte is aangeboden, de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, in het bijzonder de uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, vragen oproepen over de rechtsgeldigheid van de betekening. De Hoge Raad stelt vast dat het hof niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie van de verdachte en of hij op de hoogte was van de zitting. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte niet op een eerlijke manier is behandeld in het proces.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak voor de rechter om zorgvuldig te onderzoeken of aan de vereisten voor een rechtsgeldige betekening is voldaan, vooral in situaties waarin de verdachte niet op de hoogte lijkt te zijn van de procedure.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/05038
Datum19 september 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 augustus 2021, nummer 22-000641-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. Roos, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 tot en met 12. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:
- namens de verdachte is op 4 maart 2021 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 1 maart 2021;
- de dagvaarding in hoger beroep voor de strafrolzitting van het hof van 12 augustus 2021 is (na eerdere pogingen op 24 en 27 juli 2021) op 30 juli 2021 tevergeefs aangeboden op het adres [a-straat 1] in [plaats] en vervolgens op 10 augustus 2021 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar dat adres in [plaats] ;
- informatiestaten SKDB-persoon van 10 augustus en 16 juli 2021 houden in dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd, dat hij met ingang van 21 november 2013 in de basisregistratie personen (BRP) is ingeschreven op het adres [a-straat 1] in [plaats] en dat zijn laatst opgegeven woon- of verblijfplaats (datum registratie: 8 december 2020) [a-straat 1] in [plaats] is;
- de verdachte is niet verschenen op de terechtzitting in hoger beroep en tegen hem is verstek verleend, waarna het hof de verdachte op grond van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.3
In deze zaak is de verdachte door de politierechter bij vonnis van 1 maart 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Door de politierechter is daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen van de aan de verdachte opgelegde bijzondere voorwaarden, die onder meer inhouden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [a-straat] in [plaats] en, kort gezegd, dat hij op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen met zijn (ex-)echtgenote en haar kinderen die op het adres [a-straat 1] in [plaats] woonachtig zijn. Het cassatiemiddel strekt ertoe dat het hof niet tot verstekverlening had mogen overgaan, omdat de dagvaarding om in hoger beroep te verschijnen in de periode waarin deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar waren, uitsluitend is aangeboden op het adres [a-straat 1] .
2.4.1
Artikel 36e leden 1 en 2 Sv luidt:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
2.4.2
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend. Dat oordeel geeft gelet op artikel 36e lid 1, aanhef en onder b.1°, en lid 2, aanhef en onder b, Sv niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat het de verdachte op grond van het vonnis van de politierechter ten tijde van de betekening van die dagvaarding niet was toegestaan te verblijven in de [a-straat] in [plaats] en contact te (laten) hebben met de op het adres [a-straat 1] in [plaats] woonachtige personen, maakt dat niet anders, nu de verdachte op het moment van de betekening in de BRP als ingezetene was ingeschreven op het adres [a-straat 1] .
2.5.1
In het geval dat de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in de BRP, geldig is betekend (uitgereikt) en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, kan de rechter in beginsel uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dat is anders als er duidelijke aanwijzingen zijn van het tegendeel.
2.5.2
In een bijzonder geval als dit, waarin de dagvaarding overeenkomstig artikel 36e lid 1, aanhef en onder b.1°, en lid 2, aanhef en onder b, Sv is betekend, maar het de verdachte op grond van het vonnis van de politierechter ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep niet was toegestaan te verblijven op het adres waar getracht is de dagvaarding uit te reiken en contact te (laten) hebben met de op dat adres woonachtige personen, terwijl niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op andere wijze op de hoogte is gesteld of daadwerkelijk weet heeft van de zitting in hoger beroep, kan de rechter in hoger beroep niet uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De rechter moet dan, mede gelet op het in artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte, onderzoeken – en van dat onderzoek blijk geven – of er reden is het onderzoek op de terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Daarbij kan de rechter betrekken dat van de verdachte die hoger beroep instelt en prijs stelt op berechting op tegenspraak, mag worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de dagvaarding in hoger beroep hem niet bereikt of de inhoud daarvan hem niet bekend wordt. Tot die maatregelen kan in elk geval worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman – die uit eigen hoofde een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep ontvangt als hij zich in hoger beroep heeft gesteld – opdat de verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak op de hoogte komt.
2.5.3
Het hof heeft niet blijk gegeven van het onder 2.5.2 genoemde onderzoek. Het cassatiemiddel is daarom terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 september 2023.